Gedoemd tot kwetsbaarheid ~ Geert Mak

Mag iemand publiek worden gevraagd naar zijn mening over een boek waarin hij wordt aangevallen?

Dat lijkt me wel.

Mag de ondervraagde daarbij verzwijgen dat hij in het boek als een schertsprofessor wordt opgevoerd?

Dat is al minder kies, want daardoor vertrouw ik zijn oordeel niet meer.

Paul Cliteur werd gevraagd naar zijn mening over het pamflet Gedoemd tot kwetsbaarheid van Geert Mak. En hij vond het maar niets, dat boekje. Maar, was dat oprecht gemeend, of kwam het toch omdat Mak juist in hem éen van de ergste paniekzaaiers van dit moment vermoedt?

Cliteur viel bovenal over de vergelijking die Geert Mak maakte tussen de stijlmiddelen die Ayaan Hirsi Ali hanteert in haar film Submission en een eerder voorbeeld daarvan, zoals toegepast door Joseph Goebbels in Der ewige Jude.

Nu is dat hele stijlmiddel niet anders dan een cliché in de reclame geworden. Hirsi Ali toonde mishandelde moslimvrouwen en projecteerde selectief teksten uit de Koran op hun blote huid. Maar menig product wordt in een commercial ook aangeprezen op de blote huid van vrouwen, door daarbij selectief wat teksten te debiteren. Dit noemen we propaganda. En ook als er een idee mee verkocht moet worden in plaats van een product blijft het propaganda.

Nee, net zoals het heel makkelijk is om iemand te verwijten dat die de Tweede Wereldoorlog erbij sleept om gelijk te krijgen, geldt dat andersom eigenlijk ook. Wie zegt dat een argument niet deugen kan omdat er te makkelijk vergelijkingen met Nazi-praktijken zijn getrokken, heeft daarin alleen gelijk als die ene vergelijking op zichzelf staat.

Maar Geert Mak maakt in zijn pamflet bewust zware vergelijkingen. Met hoe de taal in het publiek debat veranderde tijdens de opkomst van de Nazi’s, met de propaganda tijdens de snelle omslag tot een burgeroorlog in Servië Hij probeert ons voor te houden hoe het denkklimaat in een land verziekt kan worden, door het publiek vooral maar angst aan te jagen.

Vandaar die oproep kwetsbaar te durven zijn.

Maar heeft hij die parallellen nodig? Moet er naar Nazi’s of Balkanoorlogen verwezen worden om wat er hier gebeurt helderder te krijgen?

Het punt voor mij is dat al die blatende politici zichzelf al zo belachelijk hebben gemaakt, bijvoorbeeld door hun oproepen iedereen die van een terreurdaad wordt verdacht meteen van zijn burgerrechten te ontdoen. Neukt niet dat internationale verdragen dit verbieden. Ik heb die parallellen niet nodig, maar kan tegelijkertijd wel zien waarom Mak ze heeft gebruikt. Retoriek is soms gewenst. Maar, dat levert mij dan ook de merkwaardige conclusie op dat ik het volkomen met Geert Mak eens ben, en toch ook zijn pamflet als propaganda beschouw met alle uitwassen die daar bij horen.

Bovendien staan er een aantal feitelijke onjuistheden in de tekst. Die ‘gouden tondeuse’ voor de grootste landverrader op de website van Theo van Gogh bijvoorbeeld, werd maandelijks uitgereikt door Bernadette de Wit. De vermoorde filmer wilde er zelf niets mee te maken hebben. Toch gebruikt Mak het gegeven in zijn pamflet om Van Gogh tot querulant te maken.

Dat is allemaal niet nodig. Enfin.

Geert Mak, Gedoemd tot kwetsbaarheid
95 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2005

Zie ook het hele Dossier gedoemd tot kwetsbaarheid


Gedoemd tot kwetsbaarheid [Nagekomen Flessenpost] ~ Geert Mak

De ironie van het hele debat rond het pamflet van Geert Mak is dat hij oprecht dacht Ayaan Hirsi Ali te moeten waarschuwen. Gebruik niet dezelfde methoden als de Nazi’s in hun propaganda toepasten, schreef hij in Gedoemd tot kwetsbaarheid. En vervolgens reageerde nogal wat mensen totaal overspannen op die ene verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog.

Lezen blijft moeilijk. Wie zei ook alweer dat in Nederland slechts tien procent van de bevolking functioneel analfabeet is?

Misschien is dat de reden dat Mak steeds stil bleef over alle aantijgingen, en nu pas reageert met een lang stuk in De Groene Amsterdammer. Dit artikel zal overigens ook weer apart als pamflet in de boekhandel komen, onder de titel ‘Nagekomen Flessenpost’.

Bovendien kwam Geert Mak éen en ander ook op televisie toelichten, in het NCRV-programma Rondom Tien. Deze uitzending is via internet te bekijken voor wie dat wil, maar ik zou dat hoogstens om éen reden doen. Bekijk vooral eens wat in Nederland voor discussie moet doorgaan.

Wat wond iedereen zich weer nodeloos op, om de eigen interpretatie van andermans denkbeelden vooral.

Ook Mak’s repliek in de Groene valt tegen. Van de vijftig vragen die AD-redacteur Carel Brendel hem stelde in een open brief, worden maar enkele beantwoordt. Van acht opmerkingen in zijn eerste pamflet wil Mak nog net toegeven dat die feitelijk onjuist zijn geweest.

Opvallend is ook dat hij toegeeft stilzwijgend in latere drukken van Gedoemd tot kwetsbaarheid alvast fouten te hebben verbeterd.

Maar, mijn grootste probleem met deze repliek, en daarmee misschien ook wel met zijn eerste pamflet, is dat Mak onvoldoende onderkent hoe het publieke debat werkt in Nederland. Zijn these dat politici en mediageile publicisten in Nederland een sfeer van angst creëren, is in beide stukken onvoldoende onderbouwd, zo vind ik nu. In Gedoemd tot kwetsbaarheid vermeed hij vrijwel steeds namen te noemen en rugnummers te geven. De repliek geeft daar wel wat meer van, maar nog steeds niet gestructureerd en zeker niet volledig.

Bovendien gaat het er nu net ook om hoe het beeld dat van de werkelijkheid gegeven wordt zich tot de eigenlijke werkelijkheid verhoudt.

Het wordt zo langzamerhand een stokpaardje van mij op dit weblog, maar ik moet het toch maar eens schrijven. De media focussen op het moment vooral op instanties die niet de werkelijke beslissingsmacht hebben. Dat zijn vooral enkele poppetjes uit het kabinet, en een stuk of tien parlementariërs.

Toenmalig minister Peper schreef nog in een essay: het primaat moet naar de politiek terug. Wat alleen maar bevestigd dat de echt belangrijke besluiten niet meer in Den Haag worden genomen.

En, als het parlement ergens dan wel aandacht besteedt, is de problematiek zo versimpeld dat die niets te maken heeft met de realiteit waarin de Nederlandse bevolking leeft. Dus houdt ook het nieuws daarover een schijnbeeld op.

In plaats dit mechanisme te onderkennen, heeft Mak ervoor gekozen mee te gaan vechten in een schijn-discours. Ik geef grif toe, tegengas was ook wel nodig. Maar dan liefst gebaseerd op feiten, en niet door tegenover al te uitgesproken meningen vooral andere meningen te plaatsen.

* zie ook het volledige dossier Gedoemd tot kwetsbaarheid op eamelje.net

De Groene Amsterdammer #19, 13 v 2005
pagina’s 23 – 33.

Broodje aap ~ Ethel Portnoy

Ja, ik weet even terug gezegd te hebben voorlopig geen boeken van Ethel Portnoy meer te lezen. Maar dit is geen persoonlijke Portnoy, zoals die anderen. Dit boekje bevat een kleine honderd moderne legenden die zij in de loop der jaren verzamelde. En die vertellingen zijn in alle gevallen tot de kern teruggebracht; nogal sober opgeschreven.

Vaak worden deze anecdotes ‘urban legends’ genoemd. Maar Portnoy protesteert tegen deze benaming. De legenden spelen zich immers niet perse in een stedelijke omgeving af.

Wel komt in de verhaaltjes vaak terug wat de oerangsten in een cultuur lijken te zijn. Restaurants en snackbars doen maar wat met ons eten, dat is bijvoorbeeld zo’n idee. Bij de Chinees staat er regelmatig stiekem rat op het menu. Of hond. En sprekend over honden: hot-dogs zijn al helemaal niet te vertrouwen. Wat ze daar toch instoppen…

Die laatste legende leverde hier het begrip ‘Broodje aap’ op, dat tegenwoordig ook in Van Dale staat.

Met Portnoy deel ik de fascinatie dat soms al oeroude verhalen als deze er toch steeds weer in slagen ergens als nieuws gepresenteerd te worden.

wordt vervolgd

Ethel Portnoy, Broodje aap
De folklore van de post-industriële samenleving

171 pagina’s
Uitgeverij De Harmonie, 1978


Broodje aap met ~ Ethel Portnoy

Veertien jaar na Broodje aap bracht Ethel Portnoy deze nieuwe verzameling moderne legenden uit. Enkele verhalen daaruit tonen iets wat er in de tussentijd veranderde.

Zo is AIDS ineens opgedoken als fatale nieuwe ziekte. En sterker nog, iedere AIDS-patiënt is zo rancuneus aan de ziekte te lijden, dat ze flink hun best doen onschuldigen te besmetten. Volgens deze legenden.

Nu deed de Nederlandse overheid het indertijd geloven dat vooral scholieren kans liepen om AIDS te krijgen. Alle publiekscampagnes werden vooral op hen gericht; dit om mannelijke homo’s maar niet te stigmatiseren. Het hele culturele klimaat droeg er indertijd ook aan bij van AIDS een doem te maken, terwijl dat idee inmiddels toch wel wat verwaterd is. Hier tenminste.

Broodje aap met is in éen opzicht beter dan Broodje aap. Portnoy lukte het namelijk nu wel soms de bronnen aan te geven van een verhaal. Of om te melden wanneer zo’n legende als kort nieuwsbericht ergens de krant gehaald had.

Bovendien komt ze in dit boek tot de conclusie dat veel van de legenden niet alleen volksverhalen zijn, maar ook teruggeleid kunnen worden tot bestaande cultuuruitingen. Soms zijn dit dan subplotjes uit antieke Griekse tragedies, maar steeds vaker ook is zo’n legende weinig anders dan een slecht naverteld geïsoleerd lijntje uit een film.

Maar goed, tegenwoordig zijn er websites als Snopes, waarop duizenden moderne legenden verzameld zijn, en stuk voor stuk ontkracht worden. De belangstelling voor de nieuwe folklore is sinds 1978 enorm toegenomen.

Portnoy’s boek toont aan, mede doordat het nog als boek werd uitgegeven, hoezeer cultuuruitingen of cultuurangsten met hun tijd samenhangen.

Ethel Portnoy, Broodje aap met
Een verdere bijdrage tot de folklore
van de post-industriële samenleving

183 pagina’s
Uitgeverij de Harmonie, 1992


Blik op de buis ~ Andries Knevel

Hoewel de verzuiling in Nederland niet meer bestaat, zijn er twee reservaten waarin wat mannetjes met een pietsje macht vreselijk hun best doen ons te laten geloven dat zij nog wel hele volksdelen vertegenwoordigen. Dat ene reservaat is de politiek, het andere de publieke omroep. Daarom betalen wij er allen aan mee om een man als Andries Knevel met opgeheven vingertje de zegeningen van het gristelijke geloof te kunnen laten verkondigen.

Ik constateer alleen maar.

Maar Knevel lezend valt het met die zegeningen van het gristelijke geloof nogal tegen. Wat een angst rijst op uit dit boek, en wat toont het een onstellend naar binnen gekeerd wereldbeeld.

Knevel is dan ook nogal streng in de leer.

Normale mensen die een avond televisie kijken, zijn aan het eind daarvan vaak ook ontevreden. Het gebodene voldeed niet aan de verwachtingen. Ze zijn toch een uur te lang blijven hangen. Maar à la. De TV is een hypnotiserend oog, dus dan gebeurt dat.

Knevel-gristenen hebben niet alleen deze kater, ze lijden nog eens extra in het besef kritiekloos zondig en werelds vermaak te hebben bekeken.

Volgens Knevel is dat logisch:

Van nature, zoals we geschapen zijn, zijn wij afkerig van God en zijn Woord. Ook van de heilzame geboden die Hij ons gegeven heeft. Slechts door wedergeboorte kunnen wij in het Koninkrijk ingaan.

Het betekent dat wij in onze natuurlijke staat geneigd zijn tot alles wat verkeerd en zondig is in deze wereld. Bij de een komt dat meer openbaar dan bij de ander.

De een leeft in uitbrekende zonden, geeft zijn hartstochten de vrije baan, terwijl de ander, zo op het oog, een net leven leidt, maar toch niet vreemd is aan diezelfde hartstochten. Wie zichzelf enigermate kent, zal dit moeten beamen.

En dat beamen doen ze, die gristenen, in het tweede deel van deze bundel. Knevel hield wat anonieme enquêtes tijdens spreekbeurten in het land, en gretig kwamen daar de bekentenissen al. Och och, wat was eenieder toch zondig.

Als er iets opvalt aan dit boek, danwel het opvallende enthousiasme waarmee de ondervraagde gelovigen verklaren slechte mensen te zijn. Pekelzonden van bang gemaakte mensjes zijn het.

Maar goed. Op zich is het al merkwaardig dat Knevel de televisie een werktuig van de duivel noemt, terwijl hij toch vooral het statuur kreeg om die zienswijze op te leggen door zijn bekendheid van de TV.

Ook daar wringt nogal wat.

Andries Knevel, Blik op de buis
Over de invloed van de televisie

222 pagina’s
Uitgeverij Kok Voorhoeve © 1997
 
Bundeling van De wereld in huis © 1991
en ‘Doe dat ding dan uit!’ © 1994

Jacht op de Veluwepoema ~ Peter Burger

Over angsten gaat dit boek. Maar dan angsten die zich gecondenseerd hebben rond een kern van vervuiling, en een verhaal zijn gaan vormen. Ik vind de moderne legenden die dit oplevert alleen al interessant omdat ze me veel vertellen over het eeuwig menselijke onder al die laagjes cultuur. En, in griezelen zit toch ook een genot.

Peter Burger hanteert wel een andere aanpak dan Ethel Portnoy, waarvan ik hier eerder Broodje aap, en Broodje aap met besprak. Maar zoals Portnoy deed, om enkel de verhalen in hun kern door te vertellen, kan ook niet meer. Er zijn tegenwoordig tal van websites over moderne legenden die per definitie uitgebreider zijn dan een boek, en meestal nog actueler ook.

Burger probeert te laten zien dat een gerucht dat plots in de media opduikt vaak niet nieuw is, maar al veel vaker zo voorkwam. Daarmee bedrijft hij ook mediakritiek over de gemakzucht van journalisten. Maar toen er in 2005 een poema op de Veluwe werd gesignaleerd, profiteerden niet alleen de media van de belangstelling daarvoor. Het bezoek aan de regio nam toe, na gedaald te zijn in de jaren daarvoor. En de zelfbenoemde poemajagers van Pantera verdienden ook een aardig geldje.

Interessanter was evenwel Burger’s gegluur op internetfora, waar Nederlandse moslim-jeugd zich uit over wat hen bezighoudt. Dat maakt duidelijk hoezeer angsten bij hen gekoppeld zijn aan geloof. Daardoor ontstaan geruchten als dat iemand die de koran verketterd heeft, veranderde in een hond. Of nog erger. En daarbij wordt bijvoorbeeld dan de griezelkunst van Patricia Piccinnini ingezet als bewijs. Want, zulke monsters kan niemand toch zelf bedenken, als commentaar op genetische manipulatie?

Peter Burger, De jacht op de Veluwepoema
Sagen en geruchten uit het moderne leven

232 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker © 2006

Fear ~ Corey Robin

Eerder heb ik op mijn andere weblog nog eens tussendoor de notitie ‘Anatomie van de angst‘ opgeschreven. Dat was een bescheiden poging om snel even hardop denkend aan te geven waarom bijvoorbeeld Geert Mak tekortschoot, in diens pamflet Gedoemd tot kwetsbaarheid.

Ook bij dit boek, van een Amerikaanse politiek wetenschapper, zou ik hier als reactie die ‘Anatomie van de angst’ licht bewerkt kunnen herpubliceren. Al heeft Fear voor mij wat andere problemen.

Goed eraan is wel dat Corey Robin angst als beheersmechanisme breder ziet dan alleen een politiek machtsmiddel. Hij geeft ook tal van treurige voorbeelden van wat werknemers in de VS zich laten welgevallen, om hun baan maar niet te laten verliezen.

Het idee dat arbeidsters in sommige fabrieken incontinentieluiers moeten dragen, omdat toiletbezoek hen verboden is, hakt er wel in. Helemaal in de wetenschap dat het eigenlijk nog erger is. Incontinentieluiers zijn vaak te duur, en door de alternatieven krijgen de vrouwen allerlei ontstekingen en andere narigheid.

Fear deugt daarom in de voorbeelden die Robin geeft, van hoe angst gedrag kan vormen. Maar dit gebeurt helaas pas in het tweede gedeelte, als het een sterk verdunde politieke filosofie mengt met een sociaal-economische geschiedenis van de VS van de laatste 120 jaar.

Voor pagina 160 slaagt het boek er voor mij niet in om de transitie te maken van de politieke filosofie die het biedt, naar de praktijkvoorbeelden die er later inkomen. Tussen beide mist er iets.

Het grootste gedeelte van Fear gaat over de ideeën van Hobbes, Montesquieu, Tocqueville, en Hannah Arendt. En het boek blijft me uiteindelijk te veel op ijle hoogten hangen, in de door die denkers geopperde luchtbel aan abstracties. Daarvan kan ik me voorstellen dat die ijle hoogten het overzicht op de wereld daaronder kan verbeteren, tegelijk zijn haast alle genoemde ideeën totaal speculatief, spreken sommige elkaar tegen, en worden ze daarmee onbewijsbaar.

De betekenis van angst als middel van machthebbers, of lobbyisten, of verzekeringsmaatschappijen, om gedrag van anderen te sturen, is immens. Dit boek slaagt er wel in iets van die betekenis te tonen. Maar bij mij riep het meer vragen op dan het beantwoordde.

Corey Robin, Fear
The History of a Political idea

316 pagina’s
Oxford University Press, 2004

Cultuur van angst ~ Frank Furedi

De socioloog Furedi heeft reeksen aan scherpe artikelen geschreven, voor onder meer Spiked-Online. Ook verschillende van zijn boeken konden me bekoren. Maar deze titel leverde me geen leesplezier op. En de vraag is waarom.

Helaas vrees ik dan toch dat het boek te veel mist om mijn gedachten over het thema angst uit te diepen.

En eigenlijk mag ik dat oordeel zo niet opschrijven — ik moet elk boek wegen op wat er wel in staat.

Maar het is simpel. Elders heb ik al eens kort mijn ideeën over angst opgetekend, om eventueel eens uit te werken tot een boek. Wat daarin niet expliciet staat vermeld, is dat ik bij welke ontwikkeling ook meestal naar de machtsfactoren kijk. Wie of wat oefent waarop invloed uit, en waarom?

Angst zaaien, werkt nu eenmaal prima om het gedrag van anderen zo te sturen, dat die zichzelf in toom houden — wat zowel wereldlijke en geestelijke autoriteiten een goed middel geeft om die autoriteit te vestigen; al dan niet bewust.

Nu ja, ik ken mijn beide Eliassen. Angst is zeker niet het enige dat gedrag stuurt. Het gaat mij er ook niet om dat ik gelijk heb met dit idee, maar dat het me dwingt om nuttige vragen te stellen bij ontwikkelingen. Zo’n visie werkt simpelweg als een tijdelijke polaroidbril, die een valse schittering wegneemt, en me zo beter kijken laat.

En als ik Furedi vanuit dat gezichtveld waarneem, valt onmiddellijk iets op. Hij inventariseert vooral wat er gebeurt nu de Britse maatschappij in de greep lijkt te zijn van angsten die er decennia daarvoor nog niet waren. Met al zijn beveiligingscamera’s. Met zijn verbod op het fotograferen van kinderen op sportdagen van school. Ik las daarmee wel een diagnose — waaraan zeker de vele symptomen opvielen — maar deze diagnose leverde me geen nieuwe ideeën op.

Goed is wel dat Furedi zichzelf weleens relativeert, en ziet dat bepaalde ontwikkelingen die wel in Groot-Brittannië spelen elders ontbreken. Duitse ouders kunnen hun kinderen veel vrijer laten dan de Britse, omdat zij erop vertrouwen dat ook de omgeving ingrijpt als zij over de schreef gaan. Britse ouders weten al dat niemand hun kinderen ergens op zal durven aanspreken.

Bijvoorbeeld.

Maar het ontbreekt me verder wat te veel aan vergelijkbare uitingen van afstand en overzicht in het boek. Het is me telkens niet abstract genoeg, waar het betoog juist om abstractere conclusies smeekt.

En dan schrijft Furedi ook:

Helaas zit niemand te wachten op meer cynisme jegens maatschappelijke instellingen. Scepsis over politici, of welk ander deel van de elite ook, leidt op zichzelf niet tot iets positiefs. Bij gebrek aan een alternatief leidt zulk cynisme tot de conclusie dat elke vorm van menselijk ingrijpen verdacht is.

[249]

Terwijl ik nog altijd heel dom denk dat mijn plicht is als denkend mens nu juist de voortkankerende rot aan te wijzen in bijvoorbeeld overheidsstructuren, en alles wat hier doorgaat voor democratie. Niet om mijn gelijk te halen, en dan ongelovig te gaan lachen. Maar omdat de analyse van die structuren vrijwel altijd op een te laag niveau plaatsvindt.

Daarom helpt het echt het denken om bijvoorbeeld eens te kijken hoe de samenleving eruit zou zijn als elk overheidsbeleid cynisch zou zijn; in naam weliswaar bestaat, en op het oog wel wat doet, maar geen enkel resultaat oplevert. Counter factual analysis kan een nuttig gereedschap zijn.

Culturen veranderen. De taken waar overheden in een samenleving voor staan daarmee ook. Een diagnose alleen van de problemen die daardoor mogelijk rijpen, is niet genoeg.

** zie over dit thema ook het boeklogje over Fear, van Corey Robin

Frank Furedi, Cultuur van angst
304 pagina’s
Meulenhoff, 2007
Vertaling door Nico Groen, Arjen Mulder, en Maaike Post
van Culture of Fear, 2006

Met alle geweld ~ Hans Achterhuis

Boeklog is een vrijwel dagelijks verslag van mijn fascinatie voor geweld. En nee, dat wist ik ook niet. Geen idee zelfs. Pas na het lezen van Met alle geweld drong dit gegeven tot mij door. Te veel schrijvers, en boektitels, die de filosoof Hans Achterhuis in dit grote werk behandeld heeft, kwamen de afgelopen jaren ook op boeklog langs.1

Dit maakte het lezen van dit boek tot meer dan een passieve bezigheid. Ik merkte de afgelopen jaren onbewust toch een groot aantal ideeën te hebben gevormd over macht en onmacht, en daarmee over geweld. En misschien daarom ook overtuigde Achterhuis me uiteindelijk niet.

Hoe dik Met alle geweld ook zijn mag, het mist voor mij iets. Er ontbreekt een kern. Als literatuurstudie van wat er relatief recent in romans, door filosofen, of door primatologen geschreven werd over bijvoorbeeld agressie mag dit een voorbeeldige uitgave heten. Maar er ontbrak me te zeer een synthese. Het leek of Achterhuis het hele onderwerp te verschrikkelijk vond om over na te denken, en daarom liefst alleen beschreef wat hij op een afstand kon houden.

Hans Achterhuis bleef problemen houden om vast te stellen waarover hij nu eigenlijk schrijven zou. Een heel hoofdstuk uit het begin van het boek heet ook: ‘Op zoek naar een definitie’. En hij komt dan uiteindelijk via een geleend citaat tot een soort werkhypothese bestaande uit vier elementen:

Geweld bestaat dan in ‘het min of meer intentioneel toebrengen of dreigen toe te brengen van schade aan mensen of voorwerpen’. [78]

Maar vervolgens bleef hij het mij toch te veel in extremen zoeken. Als oorlog. Of moord. En volgens mij zocht hij daarmee randverschijnselen op. Uitersten. Waarover lang niet altijd uitspraken van een algemenere aard zijn te doen. Behalve dan misschien dat Achterhuis telkens probeert te schrijven over wat er gebeurt als alle normale regels wegvallen, en alleen een recht van de sterkste regeert. En probeert te verklaren waarom dit kan voorkomen.

En ja, ik zie dat Hans Achterhuis daarbij het onderscheid handhaaft dat Hannah Arendt ooit bedacht, tussen geweld en machtsuitoefening door de staat. Maar ik vind dat verschil te clean theoretisch. Voor mij begint geweld al op een heel wat onschuldiger lijkend niveau. Waarbij er ook al schade optreedt.

Zo kan dit boeklogje als een verbale gewelddaad gezien worden, omdat ik afdoe aan wat Hans Achterhuis heeft geschreven. En wie ben ik dan wel om dat te zeggen?

Tegelijk, als ik in het koor meezing dat het boek al bejubeld heeft, buig ik onder een bepaalde maatschappelijke druk — zoals vertegenwoordigd in al die blij verheugde critici — die luidt dat een emeritus hoogleraar filosofie, met een grote bibliografie, bij voorbaat al gelijk heeft.

Ook al omdat dit boek zo dik is.

Die collectieve druk ervaar ik als gewelddadig. Al leidt die nu dan niet tot zelfcensuur, omdat ik hier wel hardop durf te blijven nadenken; en omdat Hans Achterhuis niet van mijn woorden zal wakker liggen. Maar in vergelijkbare gevallen zal ook ik wel degelijk aan deze krachten toegeven. En me dan op de vlakte houden. Of gewoon alle uitspraken vermijden. Omdat meelopen naar waar de menigte heen wil meestal zo veel makkelijker is.

Het is niet helemaal toevallig dat ik dit boeklogje publiceer aan de vooravond van 9 november; daags voor herdacht wordt dat de Muur viel in Berlijn, en spoedig het failliet van het Communisme kwam. Omdat mij het leven in het toenmalige Oostblok ook veel zegt over welke vormen van geweld er bestaan om mensen te dwingen tot gedrag.

Komt er in het ‘vrije westen’ evenzogoed dwang voor; al dan niet met fluweel bekleed.

Zoals er een banaliteit van het kwaad bestaat, is er voor mij ook iets als een banale vorm van geweld. En ik denk dat ook die de duidelijkste manifestatie krijgt in blind druk uitoefende bureaucratie; waaronder het zo makkelijk is om misvormd te worden. Hoeven de ambtenaren nog niet eens corrupt te zijn; kunnen ze zelfs menen mij zo goed mogelijk van dienst te zijn, binnen alle beperkingen van het wettelijk kader.

Laat me dicht bij het thema blijven. Juist dat ik weigerde om tot moordenaar opgeleid te worden, de militaire dienstplicht verwierp, en de procedure om tot gewetensbezwaarde erkend te worden in al zijn krankzinnigheid meemaakte, heeft me als niets anders doordrongen van mijn intrinsieke machteloosheid, zodra de overheid met al zijn instanties, regels, en procedures iets met mij wil dat ik vertik. Waarbij alle willekeur nog eens extra schrijnde. Vrouwen niet twee jaar van hun leven hoefden op te offeren aan het leger, tweederde van de jongens geboren in mijn jaar al evenmin.

Teleurstellend vond ik ook dat Achterhuis pas in de epiloog de notie lijkt op te pikken dat geweld weleens nut kan hebben. Dat geweld alleen daarom al niet uit te roeien is. En dat inzicht komt dan ook nog bij anderen weg. Uit een programmaoverzicht van de NWO pikt hij op dat:

conflicten en strijd een onontkoombaar deel uitmaken van de menselijke werkelijkheid. Te vaak worden ze alleen maar negatief gezien en probeert men ze totaal uit te bannen. Dat wordt volgens het eerste uitgangspunt van het programma juist omgedraaid: ‘Onderzoek en theorievorming kunnen veel baat hebben bij een sterkere gerichtheid op andere dan alleen de destructieve functies van conflicten.’ Wie oog krijgt voor de positieve mogelijkheden van conflicten, zo luidt een tweede utgangspunt, krijgt ook de mogelijkheid om de-escalerend te werken, […] [717-718]

Hoeveel ondernemers nemen zich niet voor om de concurrentie te beschadigen, en ontlenen daar hun motivatie aan? Hoeveel menselijke vooruitgang is er niet te denken aan gesublimeerde agressie? Uit de wil om radicaal te willen veranderen wat er niet deugt?

En goed, dan is er natuurlijk een grens in wat er kan om die gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Alleen wordt het vervolgens moeilijk om te definiëren waar zo’n grens ligt. En daarbij lijken mij de inzichten van filosofen, en wat zij aan redeneermethoden hebben ontworpen, nu juist nuttig gereedschappen.

Politici, bijvoorbeeld, hebben het in dit namelijk makkelijker. Voor een politica als Margaret Thatcher was Nelson Mandela tot vlak voor zijn vrijlating van Robbeneiland altijd nog gewoon een terrorist.

Tegelijk zijn er bibliotheken gevuld met filosofische teksten over politieke theorie, en de betekenis van geweld daarin. En dit maakt het zo vreemd dat Hans Achterhuis daar vrijwel alles van negeert; en bijvoorbeeld slechts Abram de Swaan aanhaalt, als autoriteit die het heeft over wat een Staat zijn burgers kan aandoen.

Alsof in klassieke tijden al niet de vraag gesteld werd wanneer tirannicide geoorloofd is.

Alsof er nooit is nagedacht over de betekenis van het juridische begrip dat een staat het geweldsmonopolie heeft. Neem bijvoorbeeld alleen de uitspraak van Russell, dat ja, een overheid zo een macht moet hebben. Maar tegelijk nooit een goede overheid kan zijn, tenzij dit machtsmiddel hoogst zelden wordt ingezet.

Alsof ambtenaren niet met de beste bedoelingen levens grotesk kunnen beïnvloeden, zoals ik hierboven al schreef. Of politici, die al helemaal bij waan van het moment leven.

Nogmaals, voor mij begint geweld niet bij de extremen. Neem nu maar een actueel voorbeeld, over het schaduwbestaan van u en mij in allerlei overheidsdatabases. Als een overheid mij op deze wijze burgerrechten afpakt, of die ernstig beperkt, puur omdat deze overheid dit kan, ervaar ik dat als een gewelddaad. Kan de Tweede Kamer daar honderd keer mee hebben ingestemd. En dat de kabinetten Balkenende zulke maatregelen invoeren met als argument zo beter de terroristen te kunnen bestrijden — omdat Nederland dagelijks nog immer grote gevaren loopt, volgens diezelfde overheid, die twee keer de agressor meehielp bij invasies in moslimlanden — is daarbij helemaal een gotspe.

Enfin, filosofen houden zich op een veel abstracter niveau met de actualiteit bezig. En boeken moeten nooit besproken worden op wat erin ontbreekt. Is er dan werkelijk niets goed over Met alle geweld te zeggen?

Nu ja, wat Hans Achterhuis beschrijft, doet hij goed. Dat hij probeert te begrijpen waaruit geweld voortkomt, is telkens zichtbaar. En zelfs hoe hij boeken leest, is interessant om mee te krijgen.

En tegelijk werd voor mij bovenal duidelijk dat ik het als leek zo veel makkelijker heb om gedachten te vormen dan hij, als autoriteit. Dat Achterhuis eens zijn licht opstak bij Frans de Waal, om te kijken hoe de andere primaten geweld hanteren, is niet vreemd. Wel is opvallend dat het lijkt of hij nu pas, in zijn emeritaat, die vrijheid nam om buiten de door filosofen platgetreden paden te gaan.

Want zoals al gezegd, zelfcensuur, zoals het negeren wat andere wetenschappen aan nuttige kennis kunnen bergen, is voor mij toegeven aan een vorm van geweld. En zo geredeneerd wordt voor mij al interessant om na te gaan waarom ik dan toch soms bewust beperkingen opleg aan mijzelf.

Hans Achterhuis, Met alle geweld
Een filosofische zoektocht

793 pagina’s
Lemniscaat, 2008
  1. Achterhuis bekeek onder meer werk van Noam Chomsky, J.M. Coetzee, Charles Darwin, Richard Dawkins, Daniel Dennett, J.A.A. van Doorn, Wijnand Duyvendak, Norbert Elias, Marjolijn Februari, Theo van Gogh, John Gray, Eric Hobsbawm, Milan Kundera, Michel de Montaigne, Abram de Swaan, Dubravka Ugresic, Frans de Waal, en Koos van Zomeren. Waarbij ik twee keer nog zo veel namen had kunnen noemen, maar dit nalaat omdat wat op boeklog over hen staat, geen verband heeft met Achterhuis’ boek. []

Nacht en ontij ~ A. Roger Ekirch

Ik kan me niet herinneren hoe het was om bang te zijn voor het donker, als kind. Er is alleen nog de wetenschap ooit bang te zijn geweest. De angst zelf is slechts via omwegen te reconstrueren; en dan nog onecht omdat mijn emoties nu eenmaal anders zijn geworden nu de nacht zo veel bekender is, voor mij.

Net zo hebben historici moeite om te achterhalen welke ideeën er leefden over het duister — de nacht — in het pre-industriële tijdperk. Daar werd nauwelijks over gesproken, in de dagen dat het kleine beetje kunstlicht voorhanden uit de haard kwam, of van een walmende lamp of kaars.

En slapen is ook zo makkelijk te zien als het tegenovergestelde van doen.

In de nacht lag vrijwel alles stil. Men trok zich terug, achter versterkte muren, of een stevig dichtgegrendelde deur. ’s Nachts regeerde de wetteloosheid, en de ontucht. Daar kwam pas langzaam verandering in; onder meer door technische vondsten, waardoor de grote steden straatverlichting konden krijgen.

Veranderde met betaalbaar kunstlicht bovendien de manier waarop wij slapen structureel — ooit was het normaal om in twee etappes te slapen; om vroeg naar bed te gaan, midden in de nacht op te staan, en vervolgens nog een ruk te slapen tot het ochtendgrauwen. De lamp maakte de avonden voor het slapen een heel eind langer.

Nacht en ontij van de Amerikaanse historicus A. Roger Ekirch is een tour de force. Hij heeft uit honderden primaire en secundaire West-Europese bronnen flintertjes informatie moeten zeven, om die tezamen tot een aannemelijk verhaal te maken.

Misschien dat hij daarom weleens wat luchtig met de chronologie van ontwikkelingen omgaat. Bovendien wordt bij hem heel West-Europa éen cultureel homogeen gebied, met overal dezelfde gewoonten al die eeuwen lang. Dit maakt hem soms opvallend absoluut.

Want, was het werkelijk altijd en overal in West-Europa beter voor vrouwen om zich niet buitendeur te wagen als het eenmaal donker was? Omdat ze dan te makkelijk voor prostituee konden worden aangezien?

Tegelijk stoorde die absoluutheid in de uitspraken nog niet eens zo zeer. Nacht en ontij is vooral een wat vermoeiend boek door Ekirch’s manier van vertellen. Steeds benoemde hij eerst een verschijnsel — ik noem maar iets: de nacht is donker — en vervolgens plukte hij als een ekster overal de bewijsjes weg die het meest flonkerend zo’n uitspraak bekrachtigden. Maakte niet uit waar zo’n bewijs wegkwam, maakte soms niet eens uit van wanneer het dateerde.

Toch leverde dit een boek op dat heel compleet lijkt — al is het dat juist niet.

Zo signaleert Ekirch bijvoorbeeld terecht wel de wijd verspreide gewoonte op het platteland in vooral protestants West-Europa dat meisjes hun vrijer thuis ontvingen, en dan samen — soms met dichtgenaaide rok, soms met een schot ertussen — de nacht in bed doorbrachten, om te praten. In elk geval te praten. De Nederlandse historica Ileen Montijn miste dit gegeven juist zo opvallend in haar boek over het bed.

En toch is ook bekend dat in sommige van de armste plattelandsgebieden de inwoners tot een soort winterslaap overgingen als de nachten lang werden. Om maar éen voorbeeld te noemen waar Ekirch het niet over heeft — misschien omdat hij toch vooral over ontwikkelingen in de steden schrijft, omdat daar de meeste bronnen over zijn.

Maar, behalve in de Nederlanden was er nu juist zo lang nog zo veel platteland overal.

A. Roger Ekirch, Nacht en ontij
Een geschiedenis van het duister

397 pagina’s
De Bezige Bij, 2006
vertaling door Meile Snijders van At Day’s Close, 2005

Wezen van de angst ~ Simon Vestdijk

Stel, ik zou een dissertatie moeten schrijven over het onderwerp ‘angst’. Welke kennis lijkt me daarvoor noodzakelijk?

Ik zou dan waarschijnlijk veel over de biochemie willen weten. Wat stresshormonen doen, bijvoorbeeld. Hoe het zit met neurotransmitters. En me vervolgens dan afvragen wat we weten over het menselijke voorstellingsvermogen. Want, er kan een directe bedreiging zijn die vrees oproept, en tot een reactie leidt, maar de mensheid is ook zo enorm goed in staat zich angsten te verzinnen.

Vervolgens zou ik kijken wat gedragsdeskundigen, zoals ethologen, te melden hebben, over hoe angst het gedrag kan sturen bij primaten. En wat angsten aan reacties oproepen. Daarna ging ik dan bij sociologen en historici kijken op welke manieren mensen bijvoorbeeld gedrag is opgelegd. Kon er tot slot desnoods nog wel wat kennis uit de psychologie bij.

Pas op het allerlaatst, en slechts als ik te weinig voorbeelden zou hebben, zou ik uitspraken over angst ontlenen uit de grote bibliotheek van de wijsbegeerte. Omdat filosofen weliswaar onnoemelijk veel beweerd hebben, in de loop van de millennia. Maar die beweringen zo zelden stoelden op enige kennis.

Zie hier daarom, in kort bestek, mijn bijna onoverkomelijke probleem met het boek Het wezen van de angst van Simon Vestdijk. Hij ontleende daarin vrijwel uitsluitend uitspraken aan het werk van enkele filosofen. Want, zijn psychologie was nog wel erg een dochter van die filosofie.

Vestdijk had met dit werk willen promoveren. Maar het kwam er niet van. Hoewel hij er in 1948 en 1949 hard aan werkte, volgde publicatie ook pas twintig jaar later. Toen de tekst al bevroren was in opvattingen uit het verleden.

Dit boek is slechts nog een tijdsdocument. Toen Vestdijk het schreef was het existentialisme als denkstroming in de mode. Dus verwijst hij veel naar Kierkegaard, en Sartre. Heidegger is ook al een held uit die stroming. Had naast al dit het werk van Freud nog niets aan status ingeboed..

Tegelijk was Vestdijk onbekend met zaken die nu tot de algemene ontwikkeling behoren.

Dat men in de slaap altijd droomt, is wel beweerd, maar uiteraard moeilijk te bewijzen. [noot op blz. 204]

Het bestaan van de REM-slaap werd anders al in de jaren vijftig aangetoond. Wellicht heeft dit eraan bijgedragen dat Het wezen van de angst uit werd gegeven als een literair werk.

En goed, niet alles van wat Freud als eerste beschreef is onzin gebleken. Jaap van Heerden kan heel boeiend schrijven over wat de Weense zenuwarts als eerste opmerkte, en nu nog, zij het misschien in andere vorm zo gebruikt wordt.

Freud was alleen ook een benauwde negentiende-eeuwer met rare ideeën over sex. Waaruit Vestdijk dan weer van alles ging verklaren.

Normaal is bijvoorbeeld de angst van vrouwen voor een muis, waarbij de muis kan worden beschouwd als symbool van een lichaamsdeel, dat er naar grootte en vorm mee te vergelijken is. De muis beeldt dit lichaamsdeel als het ware uit. [39]

Zulke passages over iets dat blijkbaar een fallussymbool is, vind ik nog wel aardig ook, omdat er om geglimlacht kan worden.

En ja, ik besef heel goed dat de ideeën achter mijn denkbeeldige dissertatie over angst over zestig jaar ook belachelijk kunnen overkomen.

Mijn grootste probleem was evenwel het herhaalde optreden van Heidegger, en zijn fenomenologie. Omdat diens uitspraken niets verhelderden, maar het hele onderwerp er zo veel ondoorzichtiger door werd.

De vertroebeling begint al met het woordje ‘wezen’ uit de titel. Enkel zo’n woord stuurt het denken al een donkere tunnel in, waarvan onduidelijk is of er ook een uitgang volgt. Waarom moet angst iets zijn, dat dus eigenschappen heeft? Alleen omdat we dit woord gebruiken voor een aantal gemoedstoestanden die grote overeenkomsten lijken te hebben?

En dus staan er nogal wat duistere passages in dit boek, zoals heel sterk gold bij het opstellen van de ‘polarisatietheorie’.

Ook zij erkent het angstobject, maar houdt zich veeleer bezig met het subject, de angstige zelf. Angst, zo wordt aangenomen, is steeds gecombineerd met ‘anti-angst’ (het principieel afwezig zijn van angst, het principieel ontkennen van gevaar), en meestal gecombineerd met een of meer reacties, die uit de ‘anti-angst’ voortspruiten, en die tezamen het expansie-effect van de angst worden genoemd. Tot het expansie-effect behoren bijvoorbeeld het zelfgevoel, het zelfvertrouwen, het geloof, de (meestal op het angstobject gerichte) liefde, de vlucht, de agressie, zo men wil de zelfbeheersing. Er dient op gewezen te worden, dat al deze reacties deel uitmaken van het angstfenomeen als zodanig. [684]

Bibliotheken zijn er volgeschreven, zoals gezegd, door lieden die van alles gingen verklaren door daar over na te denken. En de resultaten vervolgens hebben opgetekend.

En toch kan ik daar weinig anders dan een verspilling in zien, van tijd, van moeite. En vooral van intellect.

Simon Vestdijk, Het wezen van de angst
687 pagina’s
Bert Bakker, 1968

Angstmachine ~ René Boomkens

Etiketten plakken op een heel land, of stellen dat de inwoners een bepaalde volksaard hebben, is niet zonder gevaar. Generaliseren laat geen ruimte voor de tekenende uitzondering. En vooroordelen noch clichés helpen het denken verder. Toch durf ik de stelling wel aan dat de Verenigde Staten een gewelddadig land is. Zeker in vergelijking met West-Europese naties.

Oorzaken aangeven voor die agressie, in binnen- en buitenland, daar waag ik me niet aan. Hoogstens is zeker dat de Amerikaanse cultuur ook een vitale cultuur mag heten.

Waarom Amerikaanse cultuuruitingen overal in de wereld aanslaan, lijkt me opnieuw een vraag zonder eenduidig antwoord. Feit is dat films uit de VS, net als muziek, en ook boeken in Nederland deel van het cultuurlandschap zijn. Terwijl die uitingen toch uit een ander land komen.

Met De angstmachine heeft René Boomkens een essay willen schrijven over angst, en de toenemende fascinatie voor geweld. Daarom wilde ik zijn woorden toch eens lezen. Er staan meer boeken over angst en geweld op boeklog. Het is éen van de themaatjes.

Maar wat Boomkens vooral deed, was om Amerikaanse cultuuruitingen te bespreken. Zonder daarbij te signaleren dat die uit een vreemd land komen, met andere normen en waarden.

En het lijkt me principieel onmogelijk om boeken als American Psycho, of de films van Tarantino, die internationaal succes genoten, te gebruiken om iets te illustreren wat Boomkens in Nederland heeft opgemerkt. Dat dan ook nog onbepaald blijft.

We worden steeds angstiger, buitenshuis…

Dit boek mist een verantwoording, maar het leek me dat ik aantal van de opgenomen hoofdstukken elders al eens gelezen had. Was het als boekbespreking of essay in De Groene Amsterdammer?

In elk geval las dit boek ook alsof een stapeltje al eens gepubliceerd werk geselecteerd werd op een gemeenschappelijk onderwerp, waarna er met een inleiding, en andere franje, wel een kaftje omheen kon.

René Boomkens, De angstmachine
Over geweld in films, literatuur en popmuziek

168 pagina’s
De Balie, 1996

Paranoia ~ Daniel Freeman and Jason Freeman

De vragen die de broers Freeman stellen over het huidige tijdsgewricht zijn wat interessanter dan de antwoorden waar ze mee kwamen.

Immers. Er is nu eenmaal het simpele gegeven dat de meeste mensen in West-Europa het beter dan ooit hebben. Bovendien wordt de samenleving als geheel elk jaar een beetje veiliger.

En toch leeft bij vrijwel iedereen de angst dat er elk moment van alles mis kan gaan. Dus mogen kleine kinderen niet meer alleen en zonder toezicht buitenspelen. En dus zitten die vooral thuis op hun gat, achter de computer of televisie. Obees te worden. Terwijl de risico’s die kleven aan het buitenspelen nogal wat geringer zijn dan de veronderstelde gevaren van een overgewicht. Op lange termijn.

Enfin. Waar Paranoia dan in tekort schiet, is om systematisch te analyseren wat het is dat ons precies zo bang maakt. Evenmin wordt echt duidelijk waarvoor we nu wel angst voor krijgen, waar dat vroeger niet was.

Dat de media elk smeuïg verhaal met enige graagte brengen, is me te simpel als verklaring. Ook al omdat de broers Freeman van daaruit wel heel makkelijk de erosie van autoriteit verklaren.

for many people, healthy skepticism has been supplanted by a total breakdown of trust. We expect our leaders to hide things from us. We expect those in authority to care only for their own interests. And these kinds of feelings lead naturally to paranoia; or […] the belief that everyone lies. [65]

Waar het boek wel in uitblinkt, is een stand van zaken geven over hoe de psychologie naar angsten als paranoia en andere wanen kijkt.

Bovendien hebben de heren Freeman nog een geneeswijze in petto. En die bestaat dan niet uit het advies te stoppen met het lezen van kranten, of het kijken naar sensatie-TV, maar uit cognitieve gedragstherapie.

Daniel Freeman is dan ook klinisch psycholoog. Hij heeft een winkel.

En wij van WC Eend adviseren WC Eend.

Daniel Freeman and Jason Freeman, Paranoia
The 21th Century Fear

189 pagina’s
Oxford University Press, 2008

Hond van Tišma ~ Geert Mak

Weinig is er zo bevreemdend als een doemprediker aan het werk te zien, en die niet te geloven. Omdat dan allereerst de stelligheid van de uitspraken opvalt, en daarmee ook de overdrijving. Want van de opgeroepen overtuigingskracht hangt nu eenmaal alles af. Te bewijzen dat het zo erg wordt als de prediker stelt, of niet, is meestal onmogelijk. Behalve dan dat de tijd vanzelf de proeve brengt.

Tegelijk is de menselijke psyche overgevoelig voor angsten. Of die nu reëel zijn of aangepraat. In iedereen, al is het soms wat zoeken, gaat nog steeds de primitieve humanoïde schuil die op de savanne enkel in leven blijven kon door altijd op gevaar gespitst te zijn.

Want als er geen directe gevaren meer zijn, zoals in de huidige verzorgingsstaat, dan worden die wel verzonnen. En voor geleerd lijkende doemzeggers die niet meteen op onzin zijn te betrappen, is er altijd aandacht.

Zo bezien is De hond van Tišma een kwalijk boek. Geert Mak ontpopt zich in dit pamflet als een handelaar in angst; een exploitant van onzekerheid — als het kwalijke menstype waar hij eerder nog eens een vlugschrift tegen heeft geschreven. Hij misbruikt daarmee het vertrouwen dat hij verwierf van zijn trouwe en grote publiek.

Toegegeven, het leek ook allemaal mis te gaan met de EU in 2011. Toen alles en iedereen meehielp om elkaar een crisis aan te praten. En de media haast elke week leken te meldden dat de Europese raad van ministers opnieuw voor een beslissende vergadering bijeen was om Europa te redden.

Mak weet alleen zo zeker dat alle politieke daadkracht niet uitmaakt. Omdat de verschillen tussen de lidstaten te groot zijn; het rijke noorden functioneert in de EU zo anders dan het sjacherende zuiden.

Gretig zoekt Mak parallellen die de geschiedenis schijnt te hebben om de situatie van de EU te duiden. Trad er tijdens de crisis van de jaren dertig niet ook pas herstel in nadat landen de goudstandaard loslieten? Leek de toestand in Joegoslavië voor de burgeroorlog, of die in Oost-Duitsland vlak voor Die Wende, niet sprekend op die in Europa nu?

Maar, als er ooit een moment is om als schrijver je publiek goed te bedienen, dan wel nu. Waar onzekerheid overheerst, lijkt het me een intellectuele plicht om juist zekerheden te bieden. Of om zijn minst dan toch om aan te geven waar het debat in de media in faalt, in feitenkennis of in analytisch vermogen.

En De hond van Tišma schiet alleen tekort in de feitelijke informatie die de tekst biedt. Mak lijkt hoogstens een mapje met krantenartikelen uit 2010 en 2011 te hebben samengevat om zijn verhaal zwaarte te geven. Terwijl het verhaal van de EU nu net nooit in de kranten staat.

Kranten krabben hoogstens schilfers van wat aan de oppervlakte speelt.

Zelfs een degelijke inleiding als Luuk van Middelaar’s boek De passage naar Europa geeft dat verhaal nog niet.

Wie het functioneren van de EU als organisatie wil begrijpen, moet breder durven kijken. En beseffen dat er zo veel is waarover niemand met rede uitspraken kan doen.

Die moet bijvoorbeeld weet hebben van de voor- en nadelen van de Franse staatsinrichting; met zijn gecentraliseerde gezag. Omdat de eerste Europese gemeenschappen vooral door Fransen zijn opgezet. Daardoor is er de constructie ontstaan dat de macht in de EU zou moeten liggen bij een centraal dagelijks bestuur, de Europese Commissie. Alleen staat daar dan als machtsfactor nog een Europese Raad van ministers naast, of tegenover, waarin de lidstaten zich gezamenlijk uitspreken over het gewenste beleid.

Hoe het staat met het evenwicht tussen die Commissie en die Raad, is nogal belangrijk in het functioneren van de EU. Speelt er ergens op de achtergrond nog een Europees Parlement mee ook; om van enkele kleinere gremia met vooral hindermacht nog maar te zwijgen.

Ondertussen geldt ook dat het functioneren van die Raad van ministers niet te begrijpen is zonder daarin de Europese geschiedenis te betrekken sinds pak hem beet 1870. Want Frankrijk en Duitsland zijn de grootste economieën in Europa, en oude vijanden bovendien.

Maar wat in de jaren vijftig nog voor West-Duitsland gold; dat het verstandig was in een pact met Frankrijk te gaan zitten; hoeft dat na de hereniging met Oost-Duitsland niet meer te zijn. Bovendien neemt de betekenis van Frankrijk af. Al was het maar omdat het gebruik van het Frans in het diplomatiek verkeer niet meer vanzelf spreekt.

Is er nog het niet geringe gegeven dat de problemen momenteel vooral optreden in landen zonder democratische traditie. Die nu enkel van buiten onder druk staan om te hervormen, terwijl de kongsies aan de macht dat natuurlijk niet voetstoots willen.

En binnen al deze krachtenvelden, waarin het lang vanzelf leek te spreken om almaar meer taken en bevoegdheden naar de EU te hevelen, vond een crisis plaats die allereerst ontstaan is door ongebreidelde schaalvergroting van de financiële sector. Mede omdat toezicht vanuit de overheden werd afgeschaft.

Vervolgens bleek dat met de komst van de euro enkele landen ineens kredietwaardig waren geworden, en meer konden lenen dan ooit terug te betalen was.

Vanzelfsprekend is dat een principiële fout aan de gezamenlijke munt, en hebben politici geblunderd door die fout niet te willen zien begin jaren negentig. Herstel zal duur zijn, en verschrikkelijk veel tijd nemen. En kan daardoor zelfs een hele generatie aan jongeren knoeien, omdat zij nu geen werk kunnen vinden.

Het is daarom niet zo moeilijk om een nog somberder verhaal te schrijven dan Mak bracht. Mij is dat niet alleen te makkelijk. Het lijkt me dom, en eenzijdig. En dus gevaarlijk.

Want wie heeft er baat bij dat het zo misgaat als Mak vreest? Behalve doempredikers die boekjes willen verkopen?

Geert Mak, De hond van Tišma
Wat als Europa klapt?

94 pagina’s
Atlas | Contact, 2012

Bang Nederland ~ Jan Willem Duyvendak  Ewald Engelen  Ido de Haan

Vijf jaar wachten om een politiek pamflet te lezen. Dat lijkt me de juiste termijn. De opwinding van dat moment is gesleten. En de politici waarover het gaat zijn dan vaak weg.

Hoofdrolspelers van toen als Bos en Balkenende zijn inmiddels goed betaalde consultants — daarmee benadrukkend dat er wel erg veel kringen zijn tegenwoordig waar het gaat om wie je kent, niet wat je kent.

Slechts de vaak in dit boek genoemde Geert Wilders is nog actief. Maar dat is hij dan ook al sinds begin jaren negentig. Ondanks al zijn grillen werd hij een baken van stabiliteit in de politiek. Wilders blijft nu eenmaal een wandelende paradox. De man werkte zijn hele loopbaan lang slechts in Den Haag, en doet nog altijd of hij er niet bijhoort daar. Komt er mee weg ook.

Kern van Het bange Nederland is dat onze elite onzeker is. Om hun leuke positietjes vooral. Dus willen deze mensen belangrijker lijken dan ze zijn. En dit lukt heel aardig door de bevolking telkens angst aan te praten. Dan lijken ze nodig. Dan kunnen ze krachtdadig doen.

De hoogleraren Duyvendak (sociologie) en De Haan (geschiedenis) en de onderzoeker Engelen keren zich daarbij vooral tegen ‘de greep van het klamme nationalisme’. De toon in het debat over de samenleving is niet goed, en moet anders. Er dient met een open blik naar de internationale economie te worden gekeken.

De geleerden zijn vooral tegen gekant dat de populisten het debat zo domineren dat we blind worden voor allerlei ontwikkelingen buiten Nederland.

Ze waren aan de late kant met deze constatering. Eén van de eerste rode draden op boeklog in 2005 al was mijn spot met alle pogingen om de idee Nederland ineens te verheiligen.

Bovendien lijken de strubbelingen van toen inmiddels op verwende ruzietjes uit een land dat niet wist hoe goed het er was.

Terwijl dit boek nog geschreven werd brak er een financiële crisis uit. Waarop schandaal na schandaal na schandaal liet zien dat nogal wat leden uit onze elite op geen enkel vlak te vertrouwen zijn. Eigenbelang ging hen vele malen boven algemeen belang. Honderden miljarden zijn verdwenen, en de schade wordt niet op de daders verhaald maar op ons allen.

Nooit sinds de Tweede Wereldoorlog zal het vertrouwen in politici en alle andere boven ons gestelde bestuurders lager hebben gelegen.

Nooit is sinds de Koude Oorlog de onzekerheid over wat de toekomst brengt groter geweest dan nu.

Alle wijsheden van economen bleken niets waard te zijn. Onbarmhartig is bovendien duidelijk geworden dat politici zonder enige visie wat deden, en bankers straffeloos overal mee wegkomen.

Maar nog altijd wordt via dezelfde mechanismen geprobeerd om greep te houden op de bevolking. Dreigen met bezuinigingen, en vergelijkbare ingrepen, werkt daarbij heel goed. Hoewel er in de praktijk nog altijd nauwelijks bezuinigd is.

Het bange Nederland is er nu nog om te prijzen dat in het boek werd aangeduid hoe belachelijk beperkt de kennis of het analytisch vermogen van bestuurlijk Nederland is. Punt blijft wel dat vergelijkbare conclusies zelfs op boeklog al tientallen malen langs kwamen.

Jan Willem Duyvendak Ewald Engelen Ido de Haan
Het bange Nederland
Pleidooi voor een open samenleving

160 pagina’s
Bert Bakker, 2008

Numbers Rule Your World ~ Kaiser Fung

Meest schandalig aan het PRISM afluisterschandaal, en het gebrek aan protest van onze politici tegen deze Amerikaanse spionagepraktijken? Simpelweg dat daaruit blijkt dat de boven ons gestelden werkelijk niets weten, en ook nog eens te dom zijn om dit te beseffen.

Dat terroristen gezamenlijk via internet een aanslag beramen, is iets dat bijna niet voorkomt. Berichten die daar naar zouden verwijzen zijn er niet, of nauwelijks. En zelfs al zouden die er zijn, dan vallen ze in het niet vergeleken met alle andere communicatie die online plaatsvindt.

Dat onschuldige mensen toevallig trefwoorden gebruiken die hen verdacht maken, in de ogen van veiligheidsdiensten, waardoor hun communicatie opgeslagen wordt, komt daarmee oneindig veel vaker voor.

En statistici weten dat je in zulke gevallen het gehalte aan valse treffers in je zoekcriteria niet kunt verkleinen zonder de kans op goede treffers aan te tasten — en omgekeerd.

PRISM kan zo bezien niet eens werken. De aftap- en afluisterpraktijken creëren op zijn best een schijnveiligheid. Terwijl het programma wel maakt dat de burgerrechten van de hele wereldbevolking geschonden worden, en hun overheden zich tot nu toe slaafs medeplichtig maken aan deze schending.

Te vermoeden is daarom dat PRISM veeleer gebruikt wordt voor gerichte industriële spionage. En, zoals sommigen critici ook graag hebben, om politici en andere machthebbers te kunnen chanteren.

Het probleem van de ‘valse treffers’ blijkt het structurele probleem te zijn bij alle onderzoek dat gebaseerd wordt op statistieken. Omdat de ruis van de ‘valse positieven-valse negatieven’ zo veel vertekenen kan, voor wie daar geen rekenschap van neemt. Ook Kaiser Fung komt hier telkens op terug in Number Rule Your World.

Goed aan dit boek is dat het verder gaat dan de boeken die eerder op boeklog langskwamen over statistiek. Kaiser Fung biedt meer dan een inleiding. De auteur negeert de harde wiskundige kennis en formules ook wat, maar legt vooral uit wat de betekenis is van statistiek voor het dagelijkse leven. Omdat die bij zo veel in ons bestaan een rol speelt. Van de premies die verzekeringsmaatschappijen rekenen tot hoe universiteiten bepalen of iemand een geschikte student is. Van wat dopingonderzoekers doen tot hoe inlichtingendiensten redeneren.

Maar de belangrijkste boodschap is dus toch ook dezelfde als die van bijvoorbeeld Gert Gigerenzer. Dat wij, als mensen, niet goed met statistiek om kunnen gaan, omdat die zo vaak tegen-intuïtieve resultaten oplevert.

Probleem wordt dan dat zo weinigen dit beseffen.

Naar is dan helemaal dat de wereld bijvoorbeeld bevolkt wordt door journalisten die net doen of ze cijfers wel begrijpen.

Of politici.

Kaiser Fung, Numbers Rule Your World
The Hidden Influence of Probability
and Statistics on Everything You Do

208 pagina’s
McGraw Hill, 2010