Volkshuisvesting: een zaak van beleid ~ J. van der Schaar

Een diepte-investering deze titel, van éen euro uit de bak met afgeschreven boeken in de openbare bieb. Als er ooit een lener is geweest die verder is gekomen dan pagina 75 heeft die erg netjes gelezen. Het boek ziet er van binnen ongebruikt uit.

Ik ben op zoek naar antwoorden op vragen die me hoogstens laten vermoeden op het moment. Als daar zijn: waarom wordt er zo strikt vastgehouden aan zulk een compacte bebouwing in Nederland? In hoeverre gaat de hypotheekaftrek ten koste van de huizenprijs; als hypotheken makkelijk te krijgen zijn, creëert dat dan niet ook een wel erg kunstmatige waardeopdrijving van het onroerend goed? En ook, waarom zijn zo veel immigranten uiteindelijk toch bij elkaar terecht in de buurt gekomen?

Zelden een boek van tevoren zo slecht ingeschat. De auteur lijkt ver verheven boven de aardse zaken waarmee ik worstel, en waarvan momenteel ook de samenleving ietwat overhoop ligt. Waar het hem om gaat, is tot in het treurige detail duidelijk te maken hoe het huisvestingsbeleid in principe werkt. De lezer mag zelf drie vertaalslagen maken om te vermoeden wat dat in de praktijk betekent.

Geen moment blijkt uit dit boek dat er mensen in die huizen wonen.

J. van der Schaar, Volkshuisvesting: een zaak van beleid
472 pagina’s
Uitgeverij het Spectrum BV, 1991

Boze oog ~ Gerrit Komrij

Van Komrij’s fictie begrijp ik weinig. Maar zelfs zijn essayistische werk, dat doorgaans wel mijn bewondering heeft, kent voor mij ontoegankelijke boeken. Daarvan is dit het duidelijkste voorbeeld.

In Het boze oog staat een reeks artikelen over architectuur, die eerder in Vrij Nederland verschenen, begin jaren tachtig. De voor het betoog zo noodzakelijke foto’s zijn van Bert Nienhuis.

Het punt is alleen dat Komrij zich buiten dit boek aanmerkelijk pregnanter heeft uitgedrukt over architectuur en hun architecten. Zo verzameld valt daarom op dat hij eigenlijk niet zo veel heeft mee te delen. Tekstueel weet de auteur nog weleens te verrassen, terwijl hij me inhoudelijk snel verveelt. Sinds architecten de rechte lijn hebben ontdekt, deugt er geen gebouw meer dat nog wordt gebouwd. Dat is het voornaamste argument. Da capo.

Had Komrij het onderwerp maar even iets breder getrokken, en het ook eens over volkshuisvesting gehad, of desnoods over ruimtelijke ordening. Dan had hij zijn gif evenzogoed kwijt gekund. En zo’n boek had tenminste het voordeel gehad aan de grootste politieke taboes van de afgelopen vijftig jaar te raken; dat de overheid zich meent maar overal mee te moeten bemoeien, en er alleen daarom al lelijk en fantasieloos gebouwd wordt in Nederland.

Maar het kan gewoon ook zijn dat ik het onderwerp niet snap. Huizen zijn lelijk van buiten, en kantoren helemaal. Dat vind ik een vaststaand gegeven. Dus zie ik die lelijkheid niet meer.

Gerrit Komrij, Het boze oog
193 pagina’s
Uitgeverij de Arbeiderspers, 1983

Pierre Cuypers ~ Ileen Montijn

Ik had een probleem met dit boek, maar dat lag absoluut aan mij. Ik verwachtte er blijkbaar iets anders van dan historica Ileen Montijn me leverde.

Maar wat waren die verwachtingen dan precies?

Schoonheid als hartstocht is de ondertitel van een vorstelijk geïllustreerd boek over het leven van Pierre Cuypers, die nu vooral nog bekend is als architect met een liefde voor Neo-Gothiek. Hij ontwierp het Rijksmuseum in Amsterdam, en het Centraal Station daar. Hij ontwierp menig katholieke kerk in Nederland, omdat die pas in de negentiende eeuw gebouwd mochten worden. Hij ontwierp dat merkwaardige kasteel de Haar bij Haarzuilens.

Het is het boek bovendien bij een tentoonstelling.

En ik geloof ook niet dat mijn teleurstelling erin zat dat me niet genoeg over Cuypers verteld werd. Ik denk iets aan context te missen. Simpele antwoorden op elementaire vragen, als: hoe werd er eigenlijk gebouwd in de negentiende eeuw? Mijn kennis over bouwkunde is iets te groot om niet te willen vergelijken met toen. Zelfs de beste architect zal soms niet meer kunnen zijn dan een schakel in het geheel. Kan hij nog zulke fraaie ontwerpen maken, kan hij zijn werklieden nog zo inspireren.

Ook werd me iets te weinig duidelijk over hoe Cuypers nu de opdrachten gegund werd die hij kreeg.

Ileen Montijn, Pierre Cuypers
1827 – 1921
Schoonheid als hartstocht

120 pagina’s
Stedelijk Museum Roermond, 2007

Sidewalk Critic ~ Lewis Mumford

Lewis Mumford [1895 – 1990] was een Amerikaanse cultuurhistoricus. Hij heeft met zijn boeken over wetenschap en techniek nogal wat invloed heeft gehad op mijn vorming — vooral door zijn nadruk op de menselijke aspecten van elke ontwikkeling.

Mumford heeft ook veel geschreven over stedenbouw, en architectuur. Daarvan had ik wel wat meegekregen, alleen lang alles niet. Zo schreef hij in de jaren twintig van de twintigste eeuw al griezelig voorspellend welke funeste invloed de auto zou krijgen op hoe steden eruit zien. Maar dat hij bijvoorbeeld criticus was geweest voor de New Yorker, en ander journalistiek werk had verricht, was me alleen uit de overlevering bekend.

Nu ja, toen ik stevig in Mumford was, moest het ook nog jaren duren voor dit boek verscheen.

Omdat deze bundel nu verramsjt wordt in de VS wakkerde mijn belangstelling voor deze denker weer even aan. Om bij het lezen eigenlijk nooit echt op te laaien. Het is aardig om te weten dat een tijdschrift in de jaren dertig een architectuurcriticus kon hebben, die flanerend door de stad gewoon beschreef wat hij daar zag aan nieuws. Maar mijn kennis van New York is niet zo groot, dat ik het zonder foto’s stellen kan bij wat Mumford waarnam. Vrijwel elk van diens columns vroeg om illustratie vanuit Google Earth, of anderen bronnen online.

Waarop ik uiteindelijk alleen nog ging bekijken waar Mumford het meest kritisch over was — om dan vaak te zien dat de wereld er daar allang weer anders bij lag.

Dit boek biedt wel een goed voorbeeld van hoe architectuurkritiek bedreven zou moeten worden. Simpelweg door uit te gaan van een menselijke maat. Wonderbaarlijk hoeveel gebouwen, of publieke ruimten, dan al niet voldoen. Maar waren het TV-uitzendingen geweest die Mumford gemaakt had, was ik een fan geweest. Had hij geschreven over een stad waarvan ik wel een duidelijke innerlijke plattegrond heb, waren zijn woorden aanmerkelijk beter aangeslagen.

Slechts tekst te zien krijgen, is soms niet genoeg — ook al werd er een katern foto’s opgenomen in het boek.

Lewis Mumford, Sidewalk Critic
Lewis Mumford’s Writings on New York
edited by Robert Wojtowicz

280 pagina’s
Princeton Architectural Press, 2000

Utopie ~ Luuk van Middelaar e.a.

Architectuur gaat opvallend vaak samen met uitgesproken motivaties over waarom gebouwd moet worden zoals er gebouwd gaat worden. Dat is een branche die ik wat beter ken, de wegen- en waterbouw, wel anders. Er wordt toch maar zelden een dijk verhoogd met als reden dat de nieuwe mens zich dan nog beter zal kunnen ontplooien.

Misschien is dit omdat viaducten en andere bouwwerken van zichzelf al kunstwerken heten, en dit niet nog eens hoeven te worden.

Dit jaarboek van het NIOD heeft als thema utopieën; en mede daarom staan er nogal wat beschouwingen over architecten in. Niet toevallig waren deze lieden vaak in dienst van overheden met een dictatoriale macht. Die hoeft zich nu eenmaal wat minder van het individu aan te trekken om de mensheid als geheel beter te maken. Groots bouwen gaat nu eenmaal niet samen met petieterige gedachten, en bijbehorend klein leed.

Als deze bundel dus éen ding is, dan wel een aanklacht tegen de beoefenaren van éen enkele beroepsgroep, hun vaak zo dubieuze praatjes, en hun rechtlijnige denken.

Als boek heeft dit het bezwaar van zovele bundels, dat het niveau nogal eens wisselt, er wat overlap is, en dat niet elk auteur even boeiend schrijft.

De bundel zette mij ook eerder aan om nog eens bij Lewis Mumford na te lezen wat die ook alweer geschreven heeft over de utopische ideeën achter de bouw en de stadsinrichting, dan tot een enthousiast noteren van de namen van de diverse auteurs.

Utopie
Utopisch denken, doen en bouwen in de twintigste eeuw
Dertiende jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

255 pagina’s
Walburg Pers, 2002
Redactie: Madelon de Keizer, Mariska Heijmans-van Bruggen, Erik Somers, Angela van Son, en gastredactie van Luuk van Middelaar

At Home ~ Bill Bryson

Bryson schmiert nogal eens in dit boek. Dan vindt hij een verhaal te mooi om niet te vertellen, en wordt het centrale thema van At Home geheel losgelaten. Dit mag, natuurlijk, want zulke uitstapjes leveren een prettig leesbaar boek op. En tegelijk is deze uitgave mede daardoor veel minder sterk dan had gekund.

At Home is een reis door het huis van Bill Bryson — een vroeg-negentiende-eeuwse pastorie in een dorp in Norfolk. Daar dacht hij op een goede dag na over wat er wat er permanent blijft door alle eeuwen heen.

it occurred to me, with the forcefulness of a thought experienced in 360 degrees, that that’s really what history mostly is: masses of people doing ordinary things. Even Einstein will have spent large parts of his life thinking about his holidays or new hammock or how dainty was the ankle on the young lady alighting from the tram across the street. These are the sorts of things that fill our lives and thoughts, and yet we treat them as incidental and hardly worthy of serious consideration.

Hierdoor besefte Bryson ook nauwelijks iets te weten van de dagelijkse dingen om hem heen. Waarom komen er altijd peper en zoutstelletjes op tafel bij het warme eten, en niet kaneel en suiker? Waarom heeft een vork vier tanden, en niet drie, of vijf?

En dan biedt een huis, zoals het zijne, door alles wat daarin te vinden is, van kamer tot kamer, en zelfs door de architectuur, een prettige sleutel om allerlei ontwikkelingen uit het verleden te kunnen beschrijven.

Daarbij viel me helaas op dat Bryson nauwelijks een onderwerp uitputtend behandelt. De geschiedenis wordt bij hem een bonbondoos, waaruit het telkens nog moeilijk kiezen was de meest smeuïge verhalen te selecteren.

Dit maakte dat ik het begin van het boek verreweg het interessantst vond. Dat bevat puur Britse geschiedenis, over een periode begin negentiende eeuw dat de kerk opvallend intelligente medewerkers trok. De betrekking van vicar of rector kwam namelijk met prettige inkomsten, uit de landerijen in bezit. Daar tegenover stonden betrekkelijk weinig verplichtingen. Preken waren ook uit een standaardbundel op te lezen.

Dus hadden de Britse dominees tijd om van alles uit te vinden.

Aan dit prettige bestaan kwam een einde door ontwikkelingen in de landbouw. Doordat er meer inzicht kwam in wat nu goede productiemethoden waren, en omdat goedkope import uit Amerika de markten overvoerde, leverde een domineebestaan ineens niets meer op.

Helaas voor mij bevatte dit boek verder nogal wat deelgeschiedenissen die ik al kende. Dan gaf Bryson meestal niet meer samenvattingen van boeken die ik al gelezen had.

Dat gaf me te veel gelegenheid om na te kunnen denken waaraan het schortte in dit boek.

At Home is vooral een boek over dingen, en ook nog een beperkt aantal dingen, en nauwelijks over mensen, in al hun gewoonten.

Ik vind beide onderwerpen nu net interessant.

Je kunt een onderwerp als cultuur, of beschaving, weliswaar benaderen door te onderzoeken wat er technisch veranderde door de tijd heen, en dus invloed had op het gedrag. Maar andersom kan ook, door te bekijken welke taboes er waren.

Een ideaal boek moet van beide iets hebben, en daar een prettig evenwicht in vinden.

Een ideaal boek moet ook eminent leesbaar zijn, en dat aspect zit bij Bryson altijd wel goed. Aan divertissement zal ik dit jaar zelden iets beters lezen.

Alleen had er zo veel meer ingezeten.

Bill Bryson, At Home
A Short History of Private Life

536 pagina’s
Doubleday, 2010

Koninkrijk vol sloppen ~ Auke van der Woud

De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars, zo luidt het cliché. En een andere dooddoener is dan dat historici tot voor kort ook het liefst over winnaars schreven.

Tegelijk hebben de meest waardevolle stukken in archieven en musea vaak een opvallend bescheiden afkomst. Prullaria genoeg die van prinsen en prinsessen bewaard is gebleven. Maar zoiets als de onderkleding van een werkvrouw uit de negentiende eeuw? Daar dacht niemand ooit aan om zoiets te bewaren.

Architectuurhistoricus Auke van der Woud beschrijft in Koninkrijk vol sloppen een geschiedenis van de onaanzienlijken. Hij biedt onder meer het verhaal van hoe de meeste mensen leefden in de steden van de negentiende eeuw. En daarmee hoe ellendig wij die woonomstandigheden vanuit onze luxe zouden vinden.

Nederland was arm in die tijd. De dienstplichtig soldaten waren de kleinste in Europa — door slechte voeding in hun jeugd. Ik heb het voorbeeld vaker gebruikt, ook al omdat de Nederlanders tegenwoordig juist de langste mensen zijn ter wereld.

Eén staatje uit dit boek kende ik niet zo in detail:

De Limburger leeft gemiddeld 40 jaar, de Geldersman, de Fries, de Drenthenaar, de Noordbrabander, de Overijsselaar, de Groninger ongeveer 38 jaar, maar […] in Utrecht leeft men niet langer dan ruim 29 jaar, in Noord-Holland 27 jaar, in Zeeland 26 jaar, in Zuid-Holland slechts 25 jaar.

[De Economist, 1856]

En dan is eigenlijk nog niet eens het interessantst in welke ellende de meeste mensen leefden. Sinds de welvaart hier toenam, is dezelfde armoede domweg geëxporteerd naar telkens andere landen in de wereld. Het productiewerk in de ‘lagelonenlanden’ vond ooit hier plaats in de steden, onder even erbarmelijke omstandigheden.

Mij interesseerde aan dit boek het meest wat er gedaan werd om de ergste uitwassen te verminderen. Hoe zoiets als een verzorgingsstaat kan ontstaan in Nederland, doordat er sociale wetgeving kwam.

Het laatste gedeelte van Koninkrijk vol sloppen bood bovendien uitgebreid feitenmateriaal over de aanleg van de rioolstelsels in verschillende grote steden. Want, ook al heb ik vaak de uitvinding van de rioolwaterpomp éen van de grootste triomfen van de mensheid genoemd, het was raar om wel te weten hoe men uiteindelijk in Londen en Parijs van zijn poep en pies afkwam. En vervolgens geen idee te hebben wat over dit onderwerp in bijvoorbeeld Groningen had gespeeld.

Groningen was overigens laat met een riool. Wat kwam omdat de gemeente zo goed verdiende aan het tonnetjesstelsel. De klus om alle feces te verzamelen was uitbesteed aan de hoogste bieder. En die verkocht het bruine goed vervolgens weer voor flink wat geld aan de landbouw.

Dat het door de tonnetjes overal naar stront rook, omdat de mannen die de boel verzamelden er vaak mee door de woningen moesten lopen. Ach, dat was nu eenmaal zo.

Net zo was het vreemd om wel over de bestrijding van de cholera in Engeland te weten, en niet hoe zulke ziekten in Nederland werden aangepakt.

Want, hoewel het meest uit Koninkrijk vol sloppen me in grote lijnen wel bekend was, wist dit boek me wel degelijk met regelmaat te verrassen. Geschiedschrijving gaat nu eenmaal, voor mij, allereerst om wat als normaal ervaren wordt in een gegeven tijd. En dat ligt toch altijd anders dan gedacht.

Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen
Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw

440 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 2010

Triumph of the City ~ Edward Glaeser

Nu de grootste helft van de wereldbevolking in een stad woont, sinds een paar jaar, werd het tijd om eens iemand te lezen die me uitlegde waarom.

Steden, en stedelijke ontwikkeling, interesseren me. Bijvoorbeeld omdat ik best in een stad wil werken, maar er liever niet woon. En de boeken van Lewis Mumford en Jane Jacobs in mijn kast over deze onderwerpen zijn inmiddels wat belegen.

Maar Glaeser’s Triumpf of the City bracht niet heel veel meer dan me al bekend was. Als inleiding in het onderwerp is het wel een voorbeeldig boek, door de vlotte presentatie van de feiten. Het leest bijzonder makkelijk.

Glaeser heeft op Mumford en Jacobs voor dat hij kan tonen welke invloed de auto — of misschien beter: goedkope brandstof — heeft gehad op de ontwikkeling van de steden, en wat de reactie daarop is. Op zekere leeftijd gekomen gaan de meeste mensen in de buitenwijken wonen, om de kinderen bijvoorbeeld. Waardoor in de centra alleen de zeer rijken overblijven, die liever geen tijd kwijt zijn aan het forensen, en de groepen die niets te kiezen hebben.

Een opvallend accent in Triumph of the City vond ik dat Glaeser redeneert dat hoogbouw over alles triomfeert. Met wolkenkrabbers wordt de minste grond gebruikt. Zulke gebouwen zijn ook nog eens efficiënter in het gebruik van grondstoffen en brandstof. En voor de mensen in die torens is het ook al een groot voordeel als ze dicht bij elkaar zitten — voor hun zakelijk netwerken.

Het zou beter zijn als steden ontworpen werpen rond de lift, dan voor de auto, schrijft Glaeser dan. Helemaal in landen die zich nog verder ontwikkelen moeten, zoals China en India.

En misschien moet je in een zompige rivierdelta wonen om te zien dat wolkenkrabbers niet overal gebouwd kunnen worden. Of dat hoge gebouwen hun eigen microklimaat creëren, waardoor de wind zich bijzonder vreemd gedraagt in de buurt van zulke gebouwen. Wat iedereen weet die weleens langs zo’n gevaarte fietste.

Maar Triumph of the City is wat Amerikaans in zijn uitgangspunten. Daar telt de fiets nu eenmaal slechts als sportattribuut, en niet als transportmiddel.

En zo komt elk perspectief met zijn eigen vertekening, zo niet bijziendheid.

Edward Glaeser, Triumph of the City
338 pagina’s
MacMillan, 2011

Woekeren met ruimte ~ Noud Köper

Mijn probleem met de Nederlandse politiek, en dan vooral met hoe de media daarover berichten, is dat de feiten zo zelden mogen spreken. De meeste debatten die aandacht krijgen, zijn te vaak schijndebatten. Discussies waaruit zorgvuldig wordt weggelaten wat er nu werkelijk speelt. Machtspelletjes en meer niet.

Zo is een frame dat momenteel te weinig tegenspraak krijgt dat ‘Europa’ de macht overneemt hier, en dat er geen grotere ramp denkbaar bestaat.

Er nog van afgezien dat deze probleemstelling redelijk onzinnig is – en slechts de aandacht afleidt — is daar simpel tegenover te stellen dat Nederlandse politici vooral rampen veroorzaken als er geen enkele invloed is van buitenaf.

Bekijk de sectoren waarover de EU nauwelijks iets te zeggen heeft, en zie een totaal gebrek aan sturing; waardoor alles ontspoort. De gezondheidszorg is niet meer te betalen. In het onderwijs wordt ook al steeds meer geld gestopt, alleen gaat daarvan almaar minder naar de leerling of student. Elk ICT-project van enige omvang dat de overheid begint, mislukt. En alle talent aan ruimtelijke ordening heeft Nederland alleen maar lelijker gemaakt, en ons opgescheept met onbewoonbare buitenwijken en lege verlopen bedrijventerreinen in elke gemeente.

In het boek Woekeren met ruimte werd gereconstrueerd hoe de ruimtelijke ordening hier de afgelopen decennia vorm kreeg. Dit alleen al maakt mij zeer dankbaar dat de auteur de moeite heeft willen nemen. Zo begrijp ik achter een heleboel slepende kwesties nu pas wat daarbij echt speelde — de nieuwsmedia bieden nu eenmaal in hun kippendrift zelden voldoende achtergrondinformatie.

Bovendien komt Noud Köper tot een zelfde conclusie als ik. Wat zijn boek niet per se beter maakt. Alleen is het altijd prettig als mijn vooroordelen waar blijken te zijn, enkel omdat ik mijn ervaringen met politici en overheden extrapoleerde naar een mij relatief onbekende sector.

Er is in Nederland geen sturing van bovenaf met enige visie of kwaliteit. En ondertussen draagt de Rijksoverheid steeds meer bevoegdheden over aan de markt, of aan lagere overheden als de provincies en gemeenten. Waar de ambtenaren en politici zich al helemaal niet bezig houden met zoiets als ‘een algemeen belang’.

‘De ruimtelijke ordening is failliet’, aldus Adriaan Geuze. ‘Ik weet dat er meer dan 100.000 mensen in werken, aan plannen, aan procedures, aan het uitrekenen, aan de statistiek. Een enorme industrie die zichzelf in stand houdt en werkelijk niks tot stand brengt. Volledig impotent, ontaard, een schijnwerkelijkheid. De virtuele wereld die niet overeen komt met wat er dagelijks gebeurt. […] [181]

Waar te veel koks bezig zijn, bederft de brij. Woekeren met ruimte legt netjes uit hoe de machten in Nederland gescheiden zijn, en hoe deze elkaar daardoor in de weg zitten. Zelfs ‘Ruimtelijke ordening’ valt niet alleen onder het ministerie dat altijd ‘Ruimtelijke ordening’ in de naam had. Daar hadden nog drie departementen van alles over te zeggen.

Werden ergens een wijk aan huizen gepland dan moest Verkeer & waterstaat nog nadenken over de wegen en de bussen of treinen.

Was er een keer een helder plan, kwam er altijd wel een politicus met extra eisen.

Op zijn minst leidde zo’n ingreep dan tot vertraging. Köper citeert:

‘Onze democratie en onze besluitsvormingsprocessen leiden ertoe dat er bij ieder groot project een ongelooflijk complex en tijdrovend traject moet worden doorlopen. Terwijl in het bedrijfsleven tijd een belangrijk economisch principe is, zie je dat bij de overheid nauwelijks. Voor de overheid speelt die kostenfactor tijd vreemd genoeg amper een rol. Daar gaat zorgvuldigheid boven effectiviteit.’ [101]

Aan de vele gesprekspartners van Köper valt alleen wel op dat daaronder geen van die zo zorgvuldige ambtenaren lijkt te zijn.

Hij lijkt een voorkeur te hebben gehad voor ‘machers’, met visie, die soms op slinkse wijze hun zin wisten door te zetten. Of die uiteindelijk hun plannen soms nog onverwacht zagen stranden. Politici meestal. Terwijl politici toch nooit de verleiding kunnen weerstaan om het verleden bij te kleuren in hun voordeel.

Feit blijft dat de Nederlandse politiek het liefst alle activiteiten in de Randstad concentreert, de middenklasse daar niet meer in de grote steden kan of wil wonen, de wegen er overvol zijn, de infrastructuur van het openbaar vervoer volstrekt niet voldoet, en er iets veranderen móet. De economische weerbaarheid van het land hangt daar vanaf

En zelfs dat gegeven heeft slechts tot het instellen van commissies en het schrijven van rapporten geleid.

Noud Köper, Woekeren met ruimte
Over de inrichting van Nederland
192 pagina’s
Business Contact, 2010

Home ~ Witold Rybczynski

Zelfs redelijk objectief te noemen geschiedenisboeken kunnen polemisch zijn.

In Home bekijkt de Amerikaanse hoogleraar Rybczynski de historie van twee vrij traag verlopen evoluties. Hoe wonen wij thuis, is daarbij een vraag, en hoe komt dat? En hoe hebben onze ideeën over wat comfort is zich ontwikkeld, in de loop der tijd?

Deze twee ontwikkelingen lopen namelijk niet parallel. Sommige culturen hebben bijvoorbeeld wel de stoel en de zitbank uitgevonden, anderen deden het heel lang zonder.

Weinig mensen ook bouwen hun eigen huis tegenwoordig nog zelf. Laat staan dat ze dit ontwerpen. Voor dat ontwerp zijn al gauw architecten nodig. En Rybczynski is nogal gebeten op deze beroepsgroep. Die vindt het iets te vervelend dat er ook nog mensen moeten wonen in hun scheppingen, zo lijkt het wel.

Ergens eind negentiende eeuw ging het al mis. Juist dan worden de meeste vondsten gedaan die het wooncomfort aanzienlijk kunnen verhogen. Gasleidingen kunnen worden aangelegd, waterleidingen, het riool; en dus ook het watercloset. Elektriciteit komt langzamerhand overal beschikbaar.

En nog steeds verdomden de meeste architecten het toen deze innovaties mee te nemen in hun ontwerpen. Laat staan dat ze zich iets aantrokken van de kennis die er op dat moment al was over isolatie, dubbel glas, of de beste ventilatie.

Rybczynski meent dat de basis voor het moderne huishouden gelegd werd in de Nederlanden, tijdens de Gouden Eeuw. De burgerlijke cultuur hier was allereerst praktisch, en dat leidde tot tal van veranderingen in hoe huizen werden gebouwd en ingericht. Baksteen werd het bouwmateriaal, en in baksteen zijn nauwelijks ornamenten te maken — dus die verdwenen.

Bovendien betekende het bouwen in etages dat er veel duidelijker dan voorheen een scheiding was aan te brengen tussen wat een publieke ruimte was, en wat privé-vertrekken waren.

De uitvinding van de privacy is ook een derde ontwikkeling die in dit boek wordt geschetst.

Home verklaarde me verder onder meer waarom in de VS het toilet in de badkamer staat, en in Europa vaker een apart kamertje krijgt — die badkamer is een Amerikaanse uitvinding uit het einde van de negentiende eeuw. Nieuwe huizen kregen alle sanitair in éen keer in éen ruimte. Klaar. In Europa duurde het vrijwel overal lang voor huizen badkamers kregen, terwijl het toilet toen soms al van buiten naar binnen was verplaatst.

En zo waren er telkens weetjes die mijn begrip verrijkten. Mede omdat Witold Rybczynski zeer leesbaar en dus ook kritisch schreef, is zo’n schijnbaar droog boek als dit toch een heel onverwachte rijkdom.

Witold Rybczynski, Home
A Short History of an Idea

258 pagina’s
Penguin Books, oorspronkelijk 1986

Naar buiten! ~ Ileen Montijn

Weten wilde ik waarom zo veel mensen ’s zomers ineens in een tent of caravan kruipen. Wanneer deze waan is ontstaan, en of daar ooit duidelijke redenen voor hebben bestaan.

En weten wil ik dit nog steeds, want de monografie Naar buiten! van Ileen Montijn gaat over iets heel anders. Zij gaat nu juist in op een net wat andere trend. Ooit is namelijk het idee ontstaan dat het leuk zou zijn om permanent buiten de stad te gaan wonen.

Verantwoordelijk daarvoor is een mechanisme dat nog altijd bestaat.

Mensen trekken naar de stad om daar geld te verdienen, zo niet carrière te maken. Zelfs in deze digitale tijden blijft het nodig om anderen daarbij ook echt te ontmoeten.

Maar wordt er eenmaal kapitaal gemaakt, dan heeft het leven in zo’n stad toch ook wel nadelen. Druk is het er. En vies. Niemand heeft er een aardige tuin bovendien.

En dus beschrijft Montijn een hele reeks ontwikkelingen in haar boek, die vooral begin twintigste eeuw plaatsvonden; al lag de start soms al eeuwen eerder. Over de rijken gaat het die vanouds gewoon ergens een buiten kochten, tot de komst van volkstuintjes voor de rest van ons aan de randen van de steden. En werden voor de wat minder gegoede lieden uiteindelijk tuinsteden gebouwd, elders kregen kapitaalkrachtigen hele villaparken ter beschikking op de heide.

Werd dus ook duidelijk hoe enkele kakdorpen in Nederland hun huidige karakter hebben gekregen.

Kwam daar veel later opnieuw een drang bij velen in de steden bij om buiten in een boerderette te willen wonen.

Een nadruk ligt in dit boek op architectuur. En wat ik in elk geval uit Naar buiten! meeneem is hoe in Nederland de welstandcommissies zijn ontstaan, in de jaren dertig. Want, er werd naar de mening van velen te fout gebouwd door degenen die iets buiten lieten neerzetten. Er zaten dan te veel nutteloze ornamenten aan zo’n huis, zoals, och arm, zelfs torentjes. Dit gaf vanzelfsprekend geen pas.

Bleef ik wel met het idee zitten dat er meer te zeggen zou zijn geweest over die drang de stad uit te willen. Maar een boek is nu eenmaal slecht te beoordelen op wat er niet in staat.

Ileen Montijn, Naar buiten!
Het verlangen naar landelijkheid in
de negentiende en twintigste eeuw

205 pagina’s
SUN, 2002

Laatste boer ~ Eric Smaling, Floris Meslier, en Jules Iding

Nederlandse gemeenten krijgen vanaf 1 januari 2015 een hoop nieuwe verantwoordelijkheden. Zo moeten ze onder meer straks de jeugdzorg uitvoeren. Dit proces heet decentralisatie, en volgens de propaganda van het Rijk zou dit de bureaucratie verminderen; en daarmee de zorg wat goedkoper maken.

De verandering betekent alleen ook dat voortaan gemeenteambtenaren, die daar zelden voor geleerd zullen hebben, moeten oordelen of iemand betaalde zorg verdient. En welke instantie deze dan moet gaan verlenen.

Waarbij die instanties en instellingen dan weer met elke gemeente afzonderlijk moeten gaan onderhandelen over de voorwaarden waaronder zij hun diensten kunnen leveren. Hoezo levert dit dan vermindering van bureaucratie op? Als zorgverleners veertig keer meer moeten gaan vergaderen?

Decentralisering van overheidstaken, of juist de centralisering daarvan, lijken allereerst modeverschijnselen te zijn; zo moet de historicus in mij wel concluderen. De redenen voor of tegen doen er daarbij namelijk niet toe. Laat staan dat in het verleden opgebouwde kennis meeweegt.

En het argument dat bezuinigd wordt door centralisatie, of juist door decentralisatie, moet wel de grootste drogreden zijn die bestaat. Want als door een verandering nu juist problemen ontstaan, kost dat zeker niets?

De laatste boer is een pleidooi voor hernieuwde centralisering van de ruimtelijke ordening hier. De schrijvers van dit boek hebben daartoe in kaart gebracht hoe Nederland erbij staat. Een groot deel van deze uitgave bestaat ook gewoon uit een rondreis door het land, waarbij per regio staat aangegeven wat er speelt, en wat er recent is misgegaan.

Als dit boek het over plaatselijke problemen heeft, is de wetenschap bovendien dat de auteurs zo nog honderden andere voorbeelden meer hadden kunnen verzamelen, van hoogstens een eindje verderop.

Samenvattend heeft het in die ruimtelijke ordening van Nederland decennialang ontbroken aan regie. Daardoor heeft enkel de vastgoedsector goudgeld verdient, terwijl alle negatieve gevolgen zijn afgewenteld op de maatschappij.

Gemeenten konden bijvoorbeeld geen grond genoeg kopen, voor nieuwe woonwijken, en vanwege alle industrieterreinen die er moesten komen, op zichtlocaties vanzelfsprekend, en de werkgelegenheid die dit dan zou opleveren.

Alleen verandert er weinig als alle gemeenten tegen elkaar strijden om bedrijven naar zich toe te lokken. Nu ja, hoogstens dat de oude bestaande industrieterreinen leegstroomden, en nu verkrotten.

Stortte de huizenmarkt vervolgens ook nog eens in.

Provincies hadden een coördinerende rol kunnen spelen in dit proces, zodat de gemeenten niet onderling zouden strijden, en lieten dit vaak na. Sterker nog, menig College van Gedeputeerde Staten speculeerde zelf met spectaculaire grondaankopen, zonder dat daar behoorlijke democratische controle op was.

Door dit blinde optimisme kampten op het moment van publicatie Apeldoorn met 124 miljoen verlies, Heerenveen met 80 miljoen, Den Haag met 65 miljoen, en Groningen met 63 miljoen.

Schaftte het Rijk ondertussen het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer af. Bovendien werden de woningbouwcorporaties plotseling vrijgelaten, waardoor deze zich ineens ook als speculanten ontpopten, en gemeenschapsgeld stopten in zeepbellen als de handel in rentederivaten.

De laatste boer is er goed in om te beschrijven wat de gevolgen zijn van deze beleidsfouten. Er had van mij wel wat beter in beschreven mogen worden over het hoe & waarom zulke fouten gemaakt konden worden.

Deze uitgave is gefinancierd door het wetenschappelijke bureau van de SP, dus dat beloofde in die zin nog.

De onzinnige gedachte dat groei altijd moet, omdat groei altijd zo prettig bestaande problemen oploste, wordt wel ontmanteld door de schrijvers. Maar ik heb de vastgoed al vaker een piramidespel genoemd, waaraan te veel partijen deelnemen die er financieel belang bij hebben om de waarheid te bagatelliseren. Alleen is dat de opinie van een buitenstaander. De laatste boer weerlegde niets van deze theorette. De schrijvers trokken zulke conclusies uit hun eigen woorden evenwel niet.

Woekeren met ruimte is in die zin een beter boek, over precies ditzelfde onderwerp.

De laatste boer
De onstuitbare run op schaarse vierkante meters

Eric Smaling, Floris Meslier, en Jules Iding
191 pagina’s
Van Gennep, 2013

Trek naar de stad ~ Doug Saunders

Graag heb ik dat problemen, als die aan de orde komen, in een zo groot mogelijk kader worden geplaatst. En daardoor rest me al gauw weinig anders dan het lezen van een boek.

De krant, of het TV-journaal, doen namelijk precies wat mij nu net tegenstaat. Die isoleren een probleem altijd. Dit maakt dat de drukte over de dagelijkse actualiteit op mij al snel wat onbenullig overkomt.

Arrival City van de Canadees Doug Saunders is een boek met een werkelijk enorm kader. Wat alleen al bewonderswaardig maakt dat hij daar aan durfde te beginnen. Saunders beschrijft namelijk een proces dat al eeuwen geleden in gang werd gezet, en sinds een paar jaar zijn kantelpunt bereikt heeft.

Ooit woonden de meeste mensen op het platteland. Tegenwoordig woont een meerderheid op deze wereld in de steden. Het platteland druppelt overal leeg.

De voornaamste reden daarvoor is simpel. Steden bieden aan elk individu meer mogelijkheden en kansen.

Zelfs in het al sinds de Middeleeuwen verstedelijkte Nederland is het voor menigeen uit de regio nog altijd volkomen logisch om naar Randstad te verhuizen, voor werk.

De gevolgen van deze stelselmatige volksverhuizing zijn minder simpel te laten zien. Opmerkelijk aan Arrival City | De trek naar de stad is daarom alleen al dat Doug Saunders overal ter wereld ging kijken waar de nieuwkomers in de steden terechtkwamen. Wat daar de leefomstandigheden zijn. En wat overheden daarbij kunnen en zouden moeten betekenen.

Trekt Saunders ook parallellen met het verleden. Want wat nu in Afrika gebeurt, in Zuid-Amerika, of in China, vond anderhalve eeuw geleden ook hier plaats. In steden als Londen, Parijs, of Barcelona.

Alleen zouden deze plaatsen pas echt groot groeien nadat de massale sterfte onder bevolking er afnam; omdat men eindelijk enig benul kreeg van hygiëne.

Arrival City vond ik bijzonderder door de persoonlijke verhalen die Saunders optekende, dan door zijn bredere analyses. Want op basis van informatie die de auteur aandraagt, trek ik hardere conclusies dan hij.

Zo beschreef Jane Jacobs al in 1961, in The Death and Life of Great American Cities, dat stadsvernieuwing doorgaans weinig van doen heeft met de wensen van degenen die in zo’n stad moeten wonen.

En nog wordt er dagelijks tegen haar observaties gezondigd door politici; die liever hun werkelijkheid aan de bevolking opleggen.

Saunders heeft ook de Amsterdamse wijk Slotervaart beschreven in Arrival City — maar dat gebeurde enkel omdat het daar eerst flink mis moest gaan, voor er iets opmerkelijk over te zeggen viel.

Slotervaart was ooit in een andere tijd voor andere mensen ontworpen als woonwijk. In Nederland betekent dit dan ook meteen dat er in zo’n wijk vrijwel alleen woonhuizen staan; ondernemingen mogen zich er niet vrij vestigen. Vijftig jaar later, eind twintigste eeuw was de woonwijk verworden tot een opvangbak van voornamelijk alles Marokkaans; wat dan nog niet integreerde ook. Het onderwijs kon daarbij de kinderen niet redden die van huis uit of op straat geen Nederlands leerden, omdat de scholen die kwaliteit ontbeerden. Het tal leerlingen dat chronisch spijbelde of voortijdig het onderwijs verliet was mede daardoor hoog, vooral onder jongens. En juist die jongens hingen dan wat rond op straat. Wat de sfeer er grimmig op maakte.

Dit zou ondertussen alleen een stuk beter zijn geworden, dankzij buurtregisseur Ahmed Marcouch, en de steun die hij kreeg vanuit de gemeente.

En het is dat Doug Saunders dit schrijft, ik kan dat dan weer niet controleren. Omdat de media die me daarover zouden kunnen inlichten dit veel te hijgerig doen; zonder oog te hebben voor de grote lijnen. En ook al omdat de voorwaarden van het debat over immigratie gedicteerd worden door de populist Geert Wilders; die maakt dat andere politici zich niet eens aan het onderwerp durven te wagen.

Maar op de hele wereld zijn de grote steden magneten die mensen aantrekken. Is een land rijk, dan willen bovendien niet alleen de eigen plattelandbewoners naar zulke stedelijke centra, dan trekt daar ook het volk van buiten naar toe. En in Nederland kan dat wel degelijk groot nut hebben.

Waarbij voorbeelden van elders ook leren hoe het niet moet. Canada, o Canada, moest en zou bijvoorbeeld alleen hooggeschoolde immigranten toelaten. Terwijl het land in de praktijk zo veel meer had gehad aan vakmensen en ambachtslui. Lassers mochten er alleen niet in, of zorgpersoneel. Waardoor veel van al die hooggeschoolde import om banen zocht die er niet waren, werkloos raakte, of werk aannam waarvoor niemand zou willen immigeren.

Doug Saunders, De trek naar de stad
416 pagina’s
De Bezige Bij, 2010
vertaling door Guus Houtzagers van Arrival City, 2010

City ~ P. D. Smith

Meer nog dan naar de inhoud van deze monografie was ik benieuwd naar de presentatie van die inhoud. De stad beschrijven, van de prehistorie tot in het huidige tijdsgewricht, vraagt in elk geval al dat de auteur het optimisme heeft dat zoiets gewoon kan in slechts éen boek.

En toen schreef de Brit P.D. Smith zelfs nog over de toekomst van steden — omdat het huidige tal megaconglomeraties van tien miljoen inwoners of meer nog zal verdubbelen voor 2025

Liggen veel van deze steden alleen wel aan de kust. Wat ze kwetsbaar maakt voor rijzende zeespiegels, en andere gevolgen van het opwarmen van de aarde.

Kern van dit boek is dat steden aantrekkelijk zijn. Inmiddels leeft meer dan de helft van de wereldbevolking ook in een stad, en dus niet meer op het platteland. Alleen, waar bestaat die aantrekkingskracht dan uit? En, wat is er juist vervelend aan steden?

Smith ziet de stad in de geschiedenis allereerst als plaatsen waar activiteiten zich concentreerden. En waar daarom zo veel vondsten zijn gedaan. Mensen dromden tezamen op oplossingen te vinden voor hun problemen.

Ik miste weleens heel basale gegevens in dit boek. Want het is éen ding om het rijke theaterleven in Londen geroemd zien worden van Shakespeare’s tijd en vlak daarna. Als mij dan niet duidelijk is gemaakt hoeveel mensen daar toen leefden, slaat het gegeven dood dat er twaalf goedlopende theaters waren.

Dat inwonertal wordt overigens geschat op 200.000 toen — zo veel als een middelgrote provinciestad als Groningen er tegenwoordig telt.

Dit is dan ook niet het boek van de heel feitelijke informatie. P.D. Smith pakte telkens een nieuwe invalshoek om iets typisch des stads te bekijken — of dat nu de watervoorziening was, de skyline, het vervoer daar, of de overlast, enzovoorts — en zocht dan al gauw het toegespitste voorbeeld op, of liever nog de anekdote.

Dus komt in dit boek zelfs de optimist Hans Monderman nog eens langs. Wijlen de Drachtster verkeerskundige die meende dat het verkeer op straat een stuk veiliger zou worden door het in verwarring te brengen. Waarop hij alle stoplichten, verkeersborden, of zelfs trottoirs verwijderde, om zo gedeelde ruimten te krijgen, waar iedereen zich uit onzekerheid over de andere weggebruikers als vanzelf fatsoenlijk zou gaan gedragen.

Maar had Monderman niet de gewoonte gehad om, ter demonstratie van hoe veilig zijn oplossingen waren, achteruit lopend zonder te kijken een kruising op te stappen, dan was hij nooit in dit boek terechtgekomen. Lijkt me.

City leest daarmee behoorlijk vlot. Alleen stond de echt nieuwe informatie voor mij telkens in de anekdotes; wat er niet echt aan bijdroeg om zulke feiten dan ooit echt tot kennis te laten rijpen. Toch is het vrijwel onmogelijk om een boek als dit niet te bewonderen; alleen al om de durf van de wel heel grote greep.

P.D. Smith, City
A Guidebook for the Urban Age

400 pagina’s
Bloomsbury, 2012

Dorp, stad, land ~ MaartenJan Hoekstra

De geschiedenis van de Lage Landen, daar heb ik nog tentamen over moeten doen. Waarbij dan de gelijknamige boeken van Kossmann de basis waren.

Toegegeven, de hoofdstukken over de ontwikkeling van de Zuidelijke Nederlanden hoefden daarbij niet. Net als die gebeurtenissen ook al weggehouden werden in al die andere boeken met Vaderlandsche geschiedenis ooit gelezen.

MaartenJan Hoekstra koos ervoor om de geschiedenis van België wel mee te nemen in zijn boek over hoe de Nederlanden tot stand kwamen. Simpelweg omdat hij gezien dat nogal wat ontwikkelingen die als typisch Nederlands worden gezien er wat zuidelijker soms al eerder waren. De Vlamingen deden al vroeg aan het systematisch inpolderen van stukken zee. Bij hen voer de trekschuit eerder dan bij ons.

En de echt grote steden waren toch lang allereerst in Vlaanderen te vinden.

Dorp, stad, land is een geschiedenisboek met een extraatje, omdat de schrijver er twee zaken in combineert. Hij beschrijft dus hoe een heel gebied zich ontwikkelde, in de loop van een millennium of zeven, met daarbij nog een toespitsing op de ruimtelijke ordening en uiteindelijk de stedenbouw. En MaartenJan Hoekstra geeft daarbij aan welke Nederlandse woorden er in gebruik kwamen in de loop van die tijd om te beschrijven waar wij wonen, en wat we bouwen. Is het boek verder rijk geïllustreerd met onder meer kaartmateriaal.

Dat inpassen van die etymologie had zowel zijn voors en tegens — waarbij het grootste nadeel wel was dat het soms van die langzaam uitdovende paragrafen opleverde, als er weer eens een woordverklaring moest worden toegevoegd die om behoorlijk wat ruimte vroeg.

Zijn aanpak werkte alleen wel om dit boek memorabel te maken. En dat is het enige dat telt. Al moet ik toegeven dat ik een heleboel etymologie zo wel geloofde.

Maar bij woordgeschiedenissen is het ook weer zo dat daar soms heel verrassende voorbeelden bij zitten, die daarmee de hele wereld er even anders kunnen laten uitzien. Voorbeeldje uit de Hanzetijd:

Kantoor werd aanvankelijk met een o geschreven en dan is het Franse bronwoord comptoir beter herkenbaar. Oorspronkelijk was dat de ‘tafel waaraan gerekend werd’, want het gaat terug op het Latijnse werkwoord computāre ‘tellen’, via het Frans en het Engels tevens de bron van het hedendaagse woord computer. Later ging de naam kantoor over op het vertrek waar het meubelstuk in stond — meestal het voorhuis — of hier op een heel gebouw. Eenzelfde ontwikkeling kende het Franse leenwoord bureau: ook dit was eerst een meubelstuk en pas vanaf de negentiende eeuw een ‘kantoor’.

Nu ik op mijn kantoortje achter de computer deze woorden zit te schrijven, ben ik dus goed beschouwd in de rekenruimte op de rekenmachine tekst aan het typen.

Nadeel aan het willen vertellen van de geschiedenis van die hele Lage Landen was er wel. Omdat er door de Tachtigjarige oorlog nu eenmaal een noordelijke republiek onstond, en een zuidelijke verzameling aan provinciën met een koning van buiten als staatshoofd. Deze gebieden begonnen zich daarbij op verschilende manieren te ontwikkelen. En om te beschrijven wie er nu weer over België heerste bevatte Dorp, stad, land meer evenementiële geschiedenis dan mij lief is; politieke verwikkelingen van het achteraf zo weinig interessante soort.

MaartenJan Hoekstra, Dorp, stad, land
De Lage Landen in woorden

400 pagina’s
Atlas Contact, 2015