Waanzin ~ Roy Porter

Het vervelende aan deze korte geschiedenis is dat die toch wat al te beknopt uitviel. Porter doet vele stevige uitspraken, maar die worden zo weinig gestaafd dat ze daardoor wat doodslaan.

Ik bedoel, het is niet moeilijk nu bijvoorbeeld hier al met het schrijven van deze recensie op te houden. Dan heb ik toch een uitgesproken mening over dit boek gegeven, ook al is er dan eigenlijk nog niets gezegd.

Nogal wiedes dat ‘een korte geschiedenis’ zich beperkt tot hoofdlijnen. Maar Porter heeft al een heel principiële keuze gemaakt bij het schrijven van dit boek. Hij signaleert in het voorwoord dat er steeds verschillend over geestesziekten gedacht wordt. Door de eeuwen heen is vaak ook gewoon verzonnen wat waanzin zou wezen, omdat dit de bewindhebbers, kerk, of medici toevallig goed uitkwam.

Dat is vervolgens ook Porter’s uitgangspunt. Hij schrijft niet over wat waanzin is, maar hoe daarover steeds gedacht werd. Daarmee plaatst hij heel slim het object van zijn monografie eigenlijk buiten het verhaal. Dit leidt ertoe dat er op uiteindelijk alle benaderingen ooit kritiek is, en dat maakt de visie die uit dit boek spreekt nogal karig. Want, waren er dan werkelijk geen successen te melden in de behandeling van de gekte?

En, wat maakt dan dat mensen toch steeds bevattelijk zijn voor al die misverstanden?

Merkwaardig hoe een op zich rijk boek me dan toch zo arm aan nieuwe inzichten achterlaat.

Roy Porter, Waanzin
Een korte geschiedenis

231 pagina’s
Uitgeverij Nieuwezijds, 2003
Vertaling van: Madness, A brief history


Badkamer ~ Jean-Philippe Toussaint

Toussaint heeft een nieuwe roman uit. Vluchten heet die in vertaling. En ik heb dat boek gekocht om het op te sparen voor het juiste moment. Ik verwacht er weer iets speciaals van. Een goede fles wijn gaat ook niet op een grauwe dinsdagmiddag open voor enkel de roes.

Gelukkig zijn er al die oude Toussaint’s nog, die ik wel mag lezen. Al was het maar om weer aan zijn toon te wennen. Want, zoals Buster Keaton filmde, zo schrijft deze geboren Brusselaar; beendroog, en uiterst flegmatiek. Ik kan daar vreselijk om lachen. Maar het is me nooit gelukt anderen aan te duiden waarom Toussaint lezen mij zo blij maken kan.

De badkamer was zijn debuut. Het is verreweg het grappigste boek over depressie dat ik ken – en daardoor misschien het meest inzichtrijk. Omdat de stoornis nooit zo benoemd wordt, maar de lezer het juist volkomen normaal vindt dat de hoofdpersoon zich terugtrekt uit het leven. Zich dagenlang in de badkamer opsluit, en het daar wel prettig vindt ook. Wie gek wordt, weet dat niet van zichzelf. En zolang hij het verhaal maar vertelt, hoeven anderen daar ook niets van te merken.

Onbeweeglijkheid is geruststellend, zo stelt de hoofdpersoon. Maar de wereld zit zo niet in elkaar. Alles stroomt de hele tijd maar door. Verandering is voor iedereen normaal, behalve volgens degene die daar vanuit rust naar kijken gaat.

Gelukkig bestaat er dan ook nog de liefde, ach ja de liefde, en die levert een reden op de badkamer definitief te verlaten nadat de hoofdpersoon zich daar voor de tweede maal in heeft teruggetrokken.

Groots, ondanks het geringe aantal bladzijden.

Jean-Philippe Toussaint, De badkamer
100 pagina’s
Uitgeverij Van Gennip 1986
Vertaling van La salle de bain

Depressie-epidemie ~ Trudy Dehue

Zeldzaam vol is dit boek. Want, hoewel het over een medische conditie lijkt te gaan, geeft Trudy Dehue ondertussen college wetenschapstheorie, biedt ze een overzicht van de politieke discussies in Nederland van het moment over de vergoeding van therapie, en gaat haar betoog ook nog over de toenemende maatschappelijke druk op iedereen om toch vooral mee te doen, en te presteren.

Onder meer.

Maar uiteindelijk is ook het verhaal over de depressie-epidemie voor mij niets anders dan al die verhalen over individu tegenover instituties. Waarbij het voordeel van schaalgrootte, dat vooral een kostenvoordeel is, altijd gepaard gaat met een omdraaiing die nadelig genoemd moet worden. Niet het individu wordt erkend als uniek wezen, dat genezen moet worden, onderwijs moet krijgen, of op welke wijze ook hulp op maat verdient. Nee, het is omgekeerd. Instituties zijn pas tot inspanning bereid als het individu zich naar hun wensen plooit.

Zulks rijmt zich niet met depressie. Bijvoorbeeld. Omdat elk mens uniek is, zal die in voorkomende gevallen ook op een unieke manier kwalen ontwikkelen. Lichamelijk, danwel geestelijk. Maar daar is geen gezondheidszorg kostendekkend op in te richten. Bij min of meer overeenkomende problemen, krijgt iedereen vergelijkbare therapie. Volgende patiënt. Zelfs al is die geneeswijze misschien helemaal niet geschikt. Maar dit valt pas op als de bijverschijnselen te erg worden. Het wondermiddel prozac werd pas minder vaak voorgeschreven, nadat er wel erg veel prozacslikkers zelfmoord hadden gepleegd. Er wordt heel wat afgeklooid in die zorg – wat voor mij er vooral op wijst dat niemand een idee heeft.

Bij geestelijk lijden komt daar nog eens het probleem bij dat de patiënt zijn kwaal zelf moet gaan verwoorden, omdat er lichamelijk zo weinig aan te meten is.

Dus is wat nu depressie heet iets anders dan in de negentiende eeuw.

Evenmin hielp het om dan maar lijsten met standaardsymptomen op te stellen, want zulke lijsten zijn net als woordenboeken; ze worden op een verkeerde manier dé autoriteit bij meningsverschillen. Komt in de gezondheidszorg nog bij dat de geneesmiddelenindustrie zo kapitaalkrachtig is, dat er ziekteverschijnselen op lijsten verschijnen die perfect bij éen medicijn passen. Of anders zijn er wel patiëntenverenigingen die vermelding afdwingen van de kwaal waarvan de lijders zich verenigd hebben; financieel dikwijls ondersteund door weer zo’n pillenfabrikant.

Goed aan dit boek vond ik uiteindelijk de compleetheid in de beschrijving van dit soort ontwikkelingen.

Maar, vervelend aan dit boek was ook die compleetheid weer. Omdat ik, als wetenschapshistoricus, te veel al wist. Omdat een vol boek in sommige opzichten ook een wat oppervlakkig boek is, zeker als het zich richt op een vrij breed publiek. Dus had ik meer aan het ruime notenapparaat achterin dit boek als ik iets las dat wel nieuw was voor mij, dan aan wat Trudy Dehue schreef in de tekst.

wordt morgen vervolgd

Trudy Dehue, De depressie-epidemie
Over de plicht het lot in eigen hand te nemen

333 pagina’s
Uitgeverij Augustus, 2008

Kikker gaat fietsen! ~ Maarten van Buuren

In De depressie-epidemie beschrijft Trudy Dehue dat een groot tal auteurs boeken heeft geschreven over zijn of haar inzinking. Opvallend aan die publicaties, hoe indrukwekkend ook, vindt zij wel dat geen van de schrijvers aan dezelfde kwaal lijkt te hebben geleden. Niet alleen deze paradox was mij al eens opgevallen. Er kleeft voor mij nog iets anders aan boeken waarin depressie een belangrijke rol speelt.

Het zijn altijd reconstructies. Beschrijvingen achteraf.

Alleen hun verschijnen al betekent dat de schrijver de stagnatie in diens leven wist te overwinnen. Hoe erg het geleden leed ook is, dat het in een boek beschreven kan worden, is meteen een grote relativering van de ellende. Een happy ending.

Een boek over depressie, over welk ander groot leed ook, is op zijn best een omsingeling van iets dat niet meer zo bestaat. Zelfs al kan het probleem terugkeren.

En dan moet gezegd, Kikker gaat fietsen! maakte indruk, alleen al door de verwoede pogingen die Maarten van Buuren doet om te achterhalen hoe het kan dat hij getroffen werd door wat hem trof. Hij wilde eerst ook niet geloven dat hij depressief zou zijn. Overwerkt, dat kon zeker. Zijn taken als hoogleraar Franse taal- en letterkunde eisten veel. Maar niets toch dat een strandvakantie niet weg zou kunnen nemen, zeker?

Acceptatie van de diagnose betekent namelijk ook nogal wat. Door de verschijnselen te benoemen die hem op het moment in die crisis kwellen, komt ook zijn verleden in een ander licht te staan. Depressie is niet als een beenbreuk, die even door een struikeling ontstaat.

Dus gaat Van Buuren in dit boek grondig op zoek naar de oorzaken van zijn lijden; om daarin aanzienlijk verder te gaan dan zijn geneesheren. Genetica speelt een rol, want uit wat voor gezin kwam hij niet. Tegelijk kan ook een opvoeding fnuiken; afkomstig uit het diepgristelijke Maassluis, vermoedt Van Buuren dat depressie onder Calvinisten weleens veel vaker kan voorkomen dan onder andere bevolkingsgroepen. En dan is er nog de uitkomst van al die nature en nurture: zijn karakter, met alle introvertie en perfectionisme, waardoor van alles storend kan gaan werken.

Zelf de tochtjes op zijn racefiets, die hij onderneemt om gezond te blijven, moeten zó, en niet anders.

En daarmee is dit boek ook meer dan alleen het opvallend levendige verslag van een ziektegeschiedenis, of een poging om uit te stippelen met welke beperkingen de auteur voortaan leven moet. Maarten van Buuren heeft volgens mij ook geprobeerd uit te vinden waar zijn kwaliteiten wegkomen, als wetenschapper en auteur. Want, dezelfde eigenschappen die hem daarin ten dienste staan, konden dus tegen hem werken; met depressie als gevolg.

wordt morgen vervolgd

Maarten van Buuren, Kikker gaat fietsen!
Of
Over het leed dat leven heet

251 pagina’s
Lemniscaat, 2008

März ~ Heinar Kipphardt

Eind jaren zestig kwam de anti-psychiatrie op, als beweging tegen de therapeutische praktijken van dat moment. Die onwetenschappelijk waren – want wat is schizofrenie nu eigenlijk, of depressie – en de patiënt waarschijnlijk meer kwaad deden dan goed.

Zoals vrijwel altijd bij alle tegenbewegingen werd in het protest zonder relativering nadruk gelegd op andere aspecten. Wat kon een mens allemaal wel niet geestesziek maken? In de roman März, die achteraf gezien perfect al het anti-psychiatrische denken illustreert, is de hoofdpersoon het slachtoffer van nogal wat problemen. Alexander März werd geboren met een hazenlip. Omdat hij niet perfect was, wilde zijn vader weinig van hem weten. En toen het eenmaal een keer mis was gegaan, raakte hij zo geconditioneerd door het leven in de psychiatrische kliniek dat een bestaan daarbuiten onmogelijk was.

Deze roman wordt grotendeels verteld door een jonge psychiater, die telkens meer problemen krijgt met het systeem waarin hij meedraait. En dat systeem is in sommige opzichten ook nogal merkwaardig. Zo profiteert het verplegend personeel er behoorlijk van dat patiënten geen geld hebben, en dit ook niet verdienen tijdens de arbeidstherapie. Dus koopt iedereen voor een fooitje patiëntenslaafjes om zijn auto te laten wassen, of de ballen te rapen op het tennisveld. En deze vinden zo’n taak dan ook nog een eer.

Werkelijk niets is erop gericht deze mensen weer deel te laten nemen aan de samenleving.

De auteur van dit boek was zelf psychiater, en rekent in dit boek ongetwijfeld af met vele frustraties uit zijn beroepspraktijk. Daarnaast heeft hij getracht van März een wijze idioot te maken, omdat deze heel bijzondere gedichtjes schrijft. Maar helaas liggen vrijwel alle bedoelingen van Kipphardt er nogal dik bovenop.

Het enige bijzondere aan dit boek is de fragmentarische aard, met de bijkomend snelle wisselingen in toon en perspectief.

Toch was dit ooit een bijzonder boek. Een must-read. Ik herinner me er verhit over gediscussieerd te hebben lang geleden. Anno 2009 is bij herlezing niet meer goed te begrijpen waarom.

Heinar Kipphardt, März
De carrière van een schizofrene dichter

242 pagina’s
Sun, 1988
Vertaling door Jacq Firmin Vogelaar van März, 1976

Pil ~ Mike Boddé

Geen enkel verhaal van iemands depressie lijkt op dat van een ander. Opvallend genoeg. Dit schreef Trudy Dehue trouwens ook, in haar boek De depressie-epidemie. Zo is alleen al een probleem dat de kwaal niet altijd als zodanig herkend wordt.

Mike Boddé is cabaretier, en bekende Nederlander van het c-garnituur zoals hij schrijft. Hij veronderstelde jaren lang chronisch vermoeid te zijn. En omdat genezing maar niet kwam, liep hij het halve alternatieve circuit af.

Toen de diagnose depressie eindelijk wel gesteld werd, duurde het nog weer een tijd voor er genezing kwam. Die kwam in de vorm Anafranil, een al wat ouder medicijn, nadat andere geneesmiddelen niet waren aangeslagen. En met deze pil kan Boddé nu niet meer stoppen, zonder een ernstige terugslag te krijgen. Verder kwam hij er 35 kilo door aan, wat als vervelend bijverschijnsel een slaapapneu veroorzaakte. Alleen maakte dat allemaal betrekkelijk weinig uit.

Met pil kan hij tenminste functioneren.

Pil is mede geschreven omdat Boddé eerder van zijn problemen af had kunnen komen als er een vergelijkbaar boek was geweest. Daarom biedt het meer dan een persoonlijk verhaal; het gaat ook over wat depressie is. Mike Boddé besluit het boek met twee interviews, met twee geneesheren, die er onder meer over gaan hoe moeilijk depressies te herkennen zijn. En dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de behandeling van zware depressies en die van de mildere varianten, die doorgaans na een paar maanden over gaan.

Daar voor is het boek met vele liedteksten aangekleed. En ook begint elk hoofdstuk met aanbevelingen voor andere boeken en begeleidende muziek.

Tegelijk zal me alleen dat levensverhaal bijblijven. Met al die verspilde jaren.

Mike Boddé, Pil
Hoe een cabaretier zijn depressie overwon

240 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2010
met CD

Breakdown ~ Stuart Sutherland

Misschien is het niet helemaal eerlijk om een boek uit 1976 te lezen, over de stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg. Breakdown werd nadien ook meermaals herzien. Waarvoor de uitvinding van geneesmiddelen als Prozac dan weer verantwoordelijk was, omdat die zulke nuttige effecten leken te hebben, bij zware depressies tenminste. Terwijl Sutherland het in 1976 nog geen moment had over pillen als geneesmiddel bij geestelijk lijden.

En toch.

Breakdown wil twee dingen doen; waarbij beide boekdelen een commentaar op elkaar leveren.

Stuart Sutherland besteedde de eerste tachtig pagina’s aan het beschrijven van zijn eigen depressie. Wat om meerdere redenen interessant is. Sutherland [1927 – 1998] was een gerenommeerd psycholoog, wat hem een iets groter inzicht dan gemiddeld geeft in wat normaal gedrag is. Ten tweede was hij niets ontziend eerlijk over zijn crises, de opnames in een psychiatrisch ziekenhuis, en de kwaliteit van de hulp die hij ontving. Bovendien kon hij schrijven.

Zijn behandeling begon alleen wel met uren psychotherapie door een Freudiaan. Dat sloeg niet zo aan.

Toch wijdde Sutherland vervolgens nog drie hoofdstukken vol eerbied over Freud in het tweede boekgedeelte over de medische stand van zaken in de strijd tegen gekten dan. Hij begint dat boekdeel daar zelfs mee. Want Freud, die godheid, had toch maar mooi gesignaleerd dat er van alles in ons gebeurt waar we ons niet van bewust zijn.

Nu goed, helemaal genezen was hij nog niet op het moment van schrijven — als genezing van depressie ooit al mogelijk is.

Dus was het waarschijnlijk de juiste keuze voor mij om de versie van Breakdown uit de jaren zeventig te lezen. Want, misschien dat de behandelmethoden voor gekten inmiddels beter, maar het zou me evenmin verbazen als we nog net zo blind rondtasten als toen. Punt is alleen: van wat ze nu aan behandelmethoden proberen, is pas over 35 jaar te zeggen wat er onzinnig aan was, en wat niet.

Over deze versie van Breakdown is te zeggen dat die om meer dan éen reden de lezer met stomheid zal slaan.

Stuart Sutherland, Breakdown
A personal crisis and a medical dilemma

276 pagina’s
Weidenfeld and Nicholson, 1976

Doctoring the Mind ~ Richard P. Bentall

Interessanter nog dan dit boek zijn de uitgesproken reacties op wat Bentall beschreven heeft. Hij waagde het om hardop wat twijfels uit te spreken over wat psychiaters en klinisch psychologen kunnen betekenen. En vervolgens werd hij in de Britse media meteen gelijk gesteld aan de allergrootste idioten die als zenuwarts hebben gewerkt; de mensen die hun patiënten aantoonbare schade hebben toegebracht.

Doctoring in the Mind is dan ook een boek dat beschrijft wat we allemaal niet weten over wat maakt dat mensen geestelijk in de problemen komen.

Daarbij geeft hij onder meer een overzicht van ruim een eeuw aan behandelingsmethoden. Wat nog daar aan toe is. Maar vervolgens waagt Bentall het om zich hardop af te vragen hoe veel we nu eigenlijk zijn opgeschoten.

Goed, er worden geen jonge vrouwen meer decennialang opgesloten in inrichtingen, omdat ze een kind hebben gekregen zonder getrouwd te zijn. Maar verder…

Belangrijkste hoofdstukken van Doctoring the Mind lijken me in het midden te staan. Als Bentall drie mythes aanvalt die er leven over mentale moeilijkheden. Zo betwijfelt hij de waarde die aan psychiatrische diagnoses te stellen is. Want, er bestaat bijvoorbeeld wel woorden als depressie, of schizofrenie, maar de betekenis daarvan verandert telkens.

Ook populair is het idee dat psychiatrische aandoeningen een genetisch basis hebben. Of dat deze problemen ziekten van de hersenen zijn. Bentall trekt tientallen bladzijden uit om te laten zien waarom de werkelijkheid zo simpel niet in elkaar steekt.

Uitgangspunt zou moeten zijn dat behandelaars naar de symptomen kijken, en niet alvast bedenken welke diagnose daar het beste bij past.

Bevat dit boek ook nog de standaardklacht tegen de farmaceutische industrie. Die de samenleving allerlei oplossingen verkocht heeft, tegen grof geld, voor problemen die helemaal niet bestaan. Placebo’s werken even goed als de meeste antidepressiva.

Vanzelfsprekend werd Bentall in veel kritieken op zijn woorden ook verweten slechts een psycholoog te zijn, en de medische scholing te ontberen die psychiaters wel genoten hebben. Maar ook zo’n aanmerking zegt minstens zo veel over de critici als over het bekritiseerde.

Een belangrijk deel van wat artsen voor elkaar krijgen, komt omdat hun patiënten geloven in goede handen te zijn. De witte jas van de dokter roept al een placebo-effect op.

Richard P. Bentall, Doctoring the Mind
Why Psyciatric Treatments Fail

364 pagina’s
Penguin Books 2010, oorspronkelijk 2009

Niet leuk ~ G. van Benthem van den Bergh

Drie constanten vallen telkens op aan autobiografische boeken over depressie. De auteur heeft de ziekte inmiddels enigszins onder controle gekregen. Maar de schrijver heeft vaak lang en tevergeefs naar ‘genezing’ gezocht. Om daarbij telkens op te merken dat goede informatie ontbrak over zijn situatie. En omdat objectieve informatie niet te vinden was, kwam er dus een eigen boek.

En uit zo’n boek blijkt dan telkens ook dat iedereen telkens depressief is op zijn eigen wijze. Zoals Trudy Dehue trouwens al constateerde. Wat al die boeken toch ook weer subjectief maakt. En niet zelden plaatsbepalingen in de tijd.

Wat de politicoloog Godfried van Benthem van den Bergh over zijn behandeling schrijft in Niet leuk, maakt wel somber over de gezondheidszorg. Zelfs al speelden zijn problemen dan vooral eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Tegelijk zijn in de bijlagen de beschrijvingen opgenomen die de DSM IV wijdt aan manie en depressie — en daaruit blijkt onder meer éen van symptomen van depressie zou zijn dat iemand zich gedeprimeerd voelt. En wetenschappelijk gezien is het een doodzonde om het te definiëren verschijnel in de definitie op te nemen. Dus blijft de vraag hoeveel we inmiddels opgeschoten zijn.

Van Benthem van den Bergh maakte zeven jaar lang mee dat perioden van manie telkens gevolgd werden door diepe depressies van enkele maanden. Pas toen kon hij deze cyclus doorbreken, door Lithium te slikken.

Dat het zo lang duurde voor hij dit medicijn vond, kwam onder meer door de slechte voorlichting van zijn huisarts. Deze had hem gewaarschuwd dat met Lithium het schrijven heel wat moeilijker zou worden. En Van Benthem van den Berg moest het nu eenmaal hebben van zijn schrijfkracht in het werk.

Bovendien was hij eraan gewend geraakt dat hij in de eerste fase van zijn manie vrij goed recht kon zetten wat tijdens de depressieve periode daarvoor was blijven liggen. Dan schreef hij heel gemakkelijk. Tot de manie hem een overdreven vertrouwen gaf, alle zelfkritiek verdween, en hij te zeer in zijn eigen genialiteit geloofde. De kritiek van anderen op zijn werk riep dan slechts vijandschap op, bovendien.

Deed Van Benthem van den Bergh er ook vrij lang over voor hij leerde herkennen dat er een nieuwe cyclus begonnen was.

Meeste inzicht in zijn problemen kwam in eerste instantie nog door teksten van Simon Vestdijk — en dan vooral omdat deze zijn leven lang depressies had, en nooit adequate behandeling vond. Ondertussen werd wel van alles op hem uitgeprobeerd.

Vestdijk werd ooit bezocht werd door Adriaan Roland Holst, toen hij overdag in bed lag, met de gordijnen dicht.

Waarop Roland Holst niets beter wist dan te vragen hoe dat nu was, zo’n depressie. En Vestdijk antwoordde:

Niet leuk.

Nieuw voor mij was dat Simon Vestdijk nog geprobeerd heeft zijn ideeën over depressie in een roman te verwerken. De persconferentie heet dat boek. En dat is een Unvollendete. Mede omdat Vestdijk tevergeefs geprobeerd heeft om een leuk boek te schrijven over het probleem.

Dus ligt de keuze voor wat ik hierna lees voor de hand.

[ wordt vervolgd ]

G. van Benthem van den Bergh, Niet leuk
De wereld van depressie en manie
112 pagina’s
Mets en Schilt, 2004

Persconferentie ~ Simon Vestdijk

Simon Vestdijk [1898 – 1971] leed zijn leven lang aan ‘endogene depressies’ — wat zo veel inhoudt dat het probleem telkens ineens vanzelf opkwam. Hij maakte nog net de introductie mee van de chemische tovermiddelen uit de psychofarmaca. De laatste depressie van zijn leven in 1969 schijnt met pillen te zijn verdwenen. Daarna bleek zijn hele gezondheid onmogelijk slecht te zijn geworden, en stierf hij kort daarop.

Tot dan had hij alle soorten behandelingen ondergaan die de medische stand maar beschikbaar had. Tot en met elektroshocks aan toe – waardoor hij zijn geheugen verloor, en in eigen huis niet eens de w.c. meer kon vinden.

Met zijn geheugen kwam ook de depressie terug.

Dit nare gegeven blijkt uit een brief die Vestdijk schreef aan zijn uitgever Geert Lubberhuizen; die is opgenomen achter in de roman De persconferentie.

Met deze autobiografische roman had de schrijver waarschijnlijk toch eens willen opschrijven wat hem aan behandelingen overkomen was, en hoe nutteloos zijn lijden daardoor telkens had uitgepakt.

Alleen staat in De persconferentie nog geen week aan oorspronkelijk werk. Zes dagen aan schrijven biedt het boek, zonder correcties, plus die brief met de plannen aan de uitgever, en een toelichting door de weduwe Vestdijk.

Inhoudelijk loopt de tekst tot rond Vestdijk’s achttiende jaar. Als hij de eerste periode van depressie al heeft doorgemaakt, in het jaar daarvoor.

Hij meende daarbij dat er een directe aanleiding lag voor zijn lot. De meid, die hij wel leuk vond, had hem op de plee zien zitten omdat hij de deur niet op het haakje had gedaan.

Ook de eerste geneesheren zijn nog opgevoerd. Waarbij de eerste behandeling uit de nuttige raad bestond dat Simon Vestdijk goed moest eten, en vooral diende te gaan wandelen.

Latere therapieën waren een stuk schadelijker, zoals uit de brief aan Lubberhuizen blijkt. Waarbij waarschijnlijk niet hielp dat Vestdijk was opgeleid tot arts, en alleen daardoor al geen makkelijke patiënt was.

En dan is het spijtig dat er niet meer was aan manuscript. Alleen kan ik ook vrij goed voorspellen wat mijn reactie was geweest op een hele roman. Vestdijk had zijn grondige kennis van Freud en diens redeneertrant waarschijnlijk onmogelijk kunnen loslaten in het boek. Waardoor ik zowel de behandelmethoden van de artsen tegen depressie als zijn eigen ideeën over het probleem als iets schrikbarend middeleeuws had bekeken — nog afgezien van mijn bezwaren tegen de krullendraaierij in zijn schrijven.

Maar, er is mensen een hoop leed aangedaan, omdat artsen van alle soort altijd menen te moeten ingrijpen.

S. Vestdijk, De persconferentie
79 pagina’s
De Bezige Bij, 1975

Ver heen ~ P.C. Kuiper

Om verschillende redenen is Ver heen een klassieker geworden in het omvangrijke subgenre van de autobiografieën waarin iemand terugkijkt op een tijd van depressie. Die redenen lijken me meer van doen te hebben met de omstandigheden om het boek dan met de inhoud.

De auteur, Piet Kuiper [1919 — 2002], was een hoogleraar psychiatrie die plots als patiënt in zijn eigen kliniek belandde — waar hij alle personeel zelf had aangenomen of opgeleid. Alleen genas hij daar niet.

Kuiper was bovendien een autoriteit, die in jaren zestig en zeventig grote invloed had op de ideeën in het vak over geestesziekten.

Verder bereikte Ver heen een onverwacht groot publiek, nadat de emeritus-hoogleraar langs kwam in de talkshow van Adriaan van Dis, en daar openlijk zijn problemen besprak.

Een taboe leek daar te zijn doorbroken.

Tegelijk biedt dit boek een atypisch verhaal, dat afwijkt van de gebruikelijke depressiegeschiedenissen. Piet Kuiper werd ook echt onberekenbaar gek, en is daarom meermaals opgenomen. Twee jaar lang werd hij naast zijn depressie ook geteisterd door psychotische wanen. Door zijn godsdienstige jeugd waren die wanen nogal gekleurd bovendien. Zo ging hij mensen te lijf die hij als het Kwaad zag, of om hen te redden.

Kuiper vertelde zijn geneesheren te twijfelen tussen twee diagnoses:

ik ben dement en kan daardoor kan ik allerlei dingen die ik in mijn hoofd haal niet corrigeren. De andere: ik ben in de hel, die ik rechtvaardig verdiend heb. [95]

Behandeling sloeg pas aan toen hij in een specialistische kliniek kwam voor onbehandelbare depressies. Daar kreeg hij een toen al ouderwets medicijn, een MAO-remmer, en had dat niet geholpen dan waren er elektroshocks ingezet.

Gelukkig voor Kuiper sloeg de MAO-remmer aan.

Daarnaast krabbelde hij terug door schildertherapie — dit boek is heel vervelend op glad en glimmend papier gedrukt, enkel om de schilderijen die hij medio jaren tachtig maakte goed te laten uitkomen in kleur.

Doordat Kuiper de gelegenheid te baat nam om zijn ideeën over psychiatrie door het boek te sprenkelen, is Ver heen inmiddels wel vooral een plaatsbepaling in de tijd geworden. Zijn verleden, als een psychotherapeut die nogal in Freud doorkneed was, weegt daarbij mee. Hij weet zeker dat zijn persoonlijkheid bepalend moet zijn geweest in het ziektebeeld, dus krijgt de lezer nogal wat anekdotes uit zijn arbeidzame leven mee.

Boeken als deze lees ik dan ook allereerst om te zien wat ooit als normaal werd gezien, en waarom dan wel.

[ wordt vervolgd ]

P.C. Kuiper, Ver heen
Verslag van een depressie

168 pagina’s
SDU uitgeverij, 1988

Hoofdsom der psychiatrie ~ P.C. Kuiper

Misschien is het overdreven om Ver heen een relativerende voetnoot te noemen bij de leerboeken die de psychiater Piet Kuiper eerder schreef. Wel valt op dat in de autobiografie vraagtekens staan bij de gebruikelijke inzichten van zijn vakgebied.

Het grootste vraagteken lijkt mij dan dat Kuiper werd opgenomen in zijn eigen kliniek, en daar toen niet adequaat kon worden geholpen.

Ook beschrijft Kuiper in Ver heen een pijnlijke lezing, waarin hij moest terugkomen op zijn eerder wat ongelukkig geformuleerde ideeën over homosexualiteit — tot betrekkelijk kort geleden volgens alle handboeken immers nog een ziekelijke afwijking.

Weer anderen verweten hem in het leerboek Hoofdsom der psychiatrie ten onrechte geen aandacht te hebben gegeven aan enkele nieuwe klassen van medicijnen.

Verder is dit lesboek gelaakt omdat daarin het bestaan van de DSM werd genegeerd — de Amerikaanse Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, die mede werd ingevoerd vanwege de spraakverwarring internationaal in het vak. Welke geestesziekten er zijn, en hoe deze heten, verschilde per land tot dan. Depressie of psychose was overal iets anders.

Bij het lezen van Hoofdsom der psychiatrie wist ik dus al wat er op aan te merken was.

En misschien doet ik zonder deze voorkennis zelf ook nog wel ontdekt had dat een standaardwerk als de DSM geen éen keer genoemd wordt. Zo viel mij op dat termen als ‘neurotransmitter’ ontbreken, en andere aanduidingen voor wat in het brein chemisch plaatsvindt, die dertig jaar later toch al gezonken cultuurgoed zijn geworden.

Tegelijk is het onnozel om te pretenderen fundamentele kritiek te kunnen hebben op een boek dat nooit voor mij bedoeld was. Ik kocht het weliswaar, voor bijna niets, als afgeschreven bibliotheek-exemplaar — maar dat het in mijn bezit is, komt enkel door toeval.

Wel is me duidelijk wat voor soort kennis dit boek wil doorgeven.

Dit komt omdat ik bijvoorbeeld weet hoe een ingenieursstudie in elkaar steekt. De meeste ingenieurs zijn namelijk enkel bezig om algemeen bekende inzichten praktisch toe te passen. Wetenschap is het daardoor nooit wat zij bedrijven. Wetenschap wordt door anderen gedaan, die de nuttig bruikbare kennis aanleveren.

Ook doktoren lijken me allereerst de praktische toepassers van andermans inzichten. Loodgieters met almachtspretenties heb ik ze elders wel genoemd. Wat mede komt omdat zo veel geneeskunde allereerst uit symptoombestrijding bestaat — waardoor kwalen ontstaan, is namelijk vaak onduidelijk. Als er oorzaken weggenomen worden, is dat zeker zo vaak toeval of natuurlijke genezing als een bewuste ingreep van buiten.

Kuiper wist nog niet dat maagzweren van een bacterie komen — hij ziet in zijn leerboek stress als de oorzaak.

Hoofdsom der psychiatrie is in opzet ook goed vergelijkbaar met een praktisch handboek voor loodgieters; om die vergelijking nog eens aan te halen. Al zullen er hopelijk in de leerboeken voor loodgieters wel plaatjes en schema’s staan.

Een voornaam verschil tussen psychiaters en de andere medisch specialisten is dan weer dat in de psychiatrie blijvend het vertrouwen van de patiënt gewonnen moet worden. Het elders onder vooral de mannelijke specialisten zo gebruikelijke imponeergedrag werkt niet. Veel aandacht biedt Hoofdsom der psychiatrie daarom aan het gesprek. Ook al omdat Kuiper ruim aandacht schenken moest aan de klassieke psychotherapie, waarin het gesprek de voornaamste behandelmethode was.

En daardoor ging ik me van de weeromstuit afvragen hoe zo’n boek als dit getentamineerd werd.

Bij sommige hoofdstukken leek me dat simpel. Van de psychofarmaca gaf Kuiper niet alleen de namen, en de toepassingen, maar ook de doses, en de bijverschijnselen. Maar de stukken over die geneesmiddelen zijn de weinige hoofdstukken met echt gemeten kennis in het boek — en dan zullen de namen van de pillen en poeders en hun samenstelling inmiddels helemaal anders zijn.

Hoofdsom der psychiatrie liet me vooral zien dat dit vak waarschijnlijk vooral in de praktijk geleerd moet worden. En dan zullen veel van de vuistregels die Kuiper gaf vast nog opgaan.

Zeker is hoogstens dat niemand in het métier tegenwoordig nog termen als ‘debiel’ en ‘idioot’ gebruikt voor mensen met een verstandelijke beperking, zoals in dit boek nog onbekommerd gebeurt.

Prof. Dr. P.C. Kuiper, Hoofdsom der psychiatrie
392 pagina’s
Bijleveld 1985, oorspronkelijk 1973

Mens als speelgoed ~ R.H. van den Hoofdakker

Ook de hoogleraar psychiatrie Van den Hoofdakker belandde ooit als patiënt in zijn eigen kliniek. Net als zijn collega Piet Kuiper. Ik vond dat toeval groot genoeg om er toch even verder onderzoek naar te doen. Mede omdat Kuiper er eigenlijk niet over schreef hoe hij onder bekenden behandeld was als patiënt.

Serieel lezen, zoals boeklog deze week toont, biedt ook altijd wat extra’s. Naast de inhoud van het ene boek staat er dan wat dat andere boek vertelt. Soms vult dit elkaar heel mooi aan. Even zo vaak ook maakt de ene tekst duidelijk wat mist in de andere.

Van den Hoofdakker [1934 — 2012] — die beter bekend zal zijn onder zijn dichtersnaam Rutger Kopland — raakte in de war na een auto-ongeluk. Hij reed tegen een boom, nadat hij onwel werd; waarschijnlijk door een hartaanval. Blijvende schade van dit ongeval was dat zijn geheugen sterk verminderde, en dat hij snel vermoeid raakte. Het verblijf op de gesloten afdeling van het UMCG was tijdelijk, zo blijkt uit een interview [pdf]. [via] Maar hij was thuis simpelweg even niet te handhaven.

Hem kwelden als patiënt vooral onverklaarbare angsten ’s nachts — en waarschijnlijk ook een lichte depressie, naast zijn verwarring. En wat dit betreft, is het jammer dat zo’n interview niet ingaat op wat maakte dat Van den Hoofdakker uiteindelijk verlichting vond.

Want, in zijn werkzame leven had hij hierover ideeën volop. Zij het dat hij als hoogleraar biologische psychiatrie, met als specialisatie depressie, in het publiek vooral zijn best lijkt te hebben gedaan om modieuze tendensen te ontkrachten. Al was juist hij dan weer sterk voor herintroductie van de elektroshock als behandelmethode voor patiënten die niet op therapie reageerden.

De mens als speelgoed is een verzamelbundel met werk dat dateert uit verschillende decennia — wat komt omdat er ook opstellen uit oudere bundels in staan opgenomen. ‘Het bolwerk van de beterweters’ was zelfs ooit de titel van een heel boek. Verder bevat deze bundel het script van een documentaire.

In het meest recente stuk, ‘De mens als speelgoed’, richt hij zich vooral tegen de zegeningen die Prozac zouden brengen bij de behandeling van depressie. Daar werd volgens hem veel te kritiekloos over gedacht. Door patiënten zowel als doctoren. Menselijk gedrag gelijkstellen aan hoe moleculen in de hersenen zich gedragen, is een mens tot een speelgoedautootje maken waarvan de radertjes niet meer werken.

En de tijd heeft Van den Hoofdakker ondertussen gelijk gegeven. Prozac werd veel te snel voorgeschreven. Betwijfeld wordt inmiddels zelfs of het middel wel positief werkt bij depressie. Zeker is hoogstens dat geneesmiddelen van die aard stevige bijverschijnselen kunnen hebben, zoals diepe depressie — onder Prozac-slikkers kwam bovenmatig veel zelfmoord voor.

Maar ondertussen blijft het mechanische denken over zaken als gedrag, en daarmee ook afwijkend gedrag, onverminderd populair. Een hersensnijder als Dick Swaab scoorde onlangs nog een bestseller met de titel Wij zijn ons brein. En gelukkig zijn er ook nu weer tegenstemmen die kritisch opmerken dat het zo simpel allemaal niet is; zoals van een Bert Keizer.

Van den Hoofdakker weerde zich in de jaren zeventig al tegen de ergste uitwassen van de anti-psychiatrie, volgens De mens als speelgoed. En vrijwel steeds blijkt dat zijn weerleggingen erop neer komen dat de ander een te simpele blijde boodschap uitdraagt.

Onpopulairder standpunt kun je niet hebben. Als auteur al niet, laat staan als autoriteit.

Een succesvolle behandeling bestond voor Van den Hoofdakker én uit het geven van medicijnen, indien nodig, en het bieden van therapie. Alleen was hij er niet blind voor dat ook de omgeving voortdurend negatief op iemand kon inwerken, en ook dat effect zal hebben. En zonder dat dit zo uitgesproken werd, zit in zo’n constatering natuurlijk wel de machteloosheid van de ingehuurde geneesheer.

R.H. van den Hoofdakker, De mens als speelgoed
191 pagina’s
Bohn Stafleu Van Logchum, 1995

Waar blijft de ziel? ~ Bert Keizer

Geen onpopulairder boodschap dan de mededeling: jullie kunnen je bewering nooit staven — want daarvoor schiet onze kennis domweg te kort.

Mensen die relativeren zijn ongeveer even populair als klokkenluiders, of als het kind dat zo terecht gelyncht werd toen het waagde op te merken dat de keizer helemaal geen kleren droeg. Blijkbaar zit de menselijke psyche zo in elkaar dat we liever geloven dat autoriteiten het goede nastreven; de waarheid in pacht hebben; en ons aller belang daarbij voorop stellen.

Anders zouden die autoriteiten toch zeker wel steviger kritiek ontmoeten ook?

Bert Keizer deelt harde kritiek uit in Waar blijft de ziel? — dat in 2012 actieboek was voor de Maand van de filosofie. Hij valt daarin de vrij eenvoudige visie aan die de neurosofie uitdraagt. Dat is de leer die plotseling opkwam sinds het mogelijk is om met scans in de hersenen van levende mensen te kijken, en daar activiteit in waar te nemen.

Voornaamste profeet van dit neuroreductionisme is in Nederland Dick Swaab. Een onderzoeker is dat, die voorheen slechts in hersenen sneed van mensen die al dood waren. En die volgens Bert Keizer op basis van vooral die kennis, en de bijbehorende autoriteit, er veel te stellige oordelen op nahoudt over alle gebieden waarvoor Swaab niet heeft doorgeleerd.

Wij zijn ons brein luidt de titel van de bestseller die Swaab uitbracht in 2010. Een programma van vier luttele woorden is dat waar Keizer zich uit alle macht tegen keert in zijn boek; omdat dit een verkeerd frame laat ontstaan, en omdat Swaab ook met zijn stelling nogal wat helemaal niet kan verklaren.

Voor Keizer is daarbij een uitspraak van zijn intellectuele held, Ludwig Wittgenstein, de meest indrukwekkende relativering.

Het menselijke lichaam is het beste beeld van de menselijke ziel.

In het boek houdt Keizer er overigens liever nog een driedeling op na — lichaam, geest, en omgeving — om aan te geven wat bepaalt wie wij zijn.

En van mij had Bert Keizer best wat meer harde medische kennis tegenover de neurosofie mogen stellen. Zo wordt bijvoorbeeld almaar duidelijker dat onze darmflora grote invloed heeft op ons welbevinden, en zelfs op zaken als overgewicht. Die flora bestaat uit bacteriën — een kilo of vier aan vreemd bezoek bij een gezonde volwassene — en is toch bijna als een tweede brein te zien; voor wie graag reduceren wil. Een extern brein dan nog bovendien.

Belangrijkste boodschap van Bert Keizer in dit boek luidt wat mij betreft dezelfde als hij al uitdroeg in zijn eerste boek, Het refrein is Hein. Het is nogal mager gesteld met het onderdeel zorg in de gezondheidszorg. De middelen en methoden om diagnoses te stellen worden steeds verfijnder. Technisch kan er ook wel wat meer in de chirurgie. Maar te vaak bestaat de geneeskunde nog altijd uit het enkel wegnemen van symptomen — zonder dat duidelijk is wat er nu precies ten grondslag ligt aan de kwaal.

De populariteit van neurosofie heeft vooral kwalijke gevolgen in de geestelijke gezondheidszorg. Om niet te zeggen dat het gevaarlijk en dom is om een mens te reduceren tot een stel hersenen in chemische onbalans, voor wie allereerst medicijnen baat kunnen brengen.

Het psychofarmacologisch arsenaal bevat wel degelijk effectieve pillen: antipsychotica, angstremmers en sommige middelen tegen bipolaire stoornis. Maar er is geen wetenschappelijk kader waarbinnen hersenstoornissen eenduidig gecorreleerd blijken aan specifieke psychische nood. Psychose, depressie, bipolaire stoornis, borderline-syndroom, ADHD, autisme e.v.a. zijn (nog) niet te herleiden tot een anatomische grondslag, Men doet echter alsof dit wel het geval is en het meest groteske gevolg daarvan is dat 950.000 Nederlanders antidepressiva slikken. Dat krijg je ervan als er geen empirische wal is die het pillenschip keert. In mijn dagelijks werk heb ik veel te maken met psychiatrische patiënten. De ernstige ijver waarmee psychiaters hen volproppen met angstremmers, antipsychotica, antidepressiva en anti-epileptica, niet zelden in persoonlijk verzonnen combinaties, contrasteert pijnlijk met de vastbeslotenheid waarmee ze de langdurige ontmoeting met deze mensen uit de weg gaan. [84]

Maar de simpele constatering alleen al dat dezelfde kritische visie op de gezondheidszorg al twintig jaar lang te geven is, toont dat Keizer’s ideeën niet populair zijn.

Bert Keizer, Waar blijft de ziel?
148 pagina’s
Maand van de filosofie, 2012

Identiteit ~ Paul Verhaeghe

Verhaeghe’s boek is inmiddels vertaald, naar het Engels. En het roept bij sommige Britten sterke reacties op. Wat niet vreemd is.

De Belgische psychoanalyticus Paul Verhaeghe stelde namelijk ditmaal eens een diagnose op van waar het de samenleving aan mankeert. Dit leverde een boek op dat bovenal een kritiek is op het doorgeschoten neoliberalisme.

En in het Verenigd Koninkrijk is dat perfide marktdenken al wat langer bezig als bij ons; de verzorgingsstaat werd er al heel wat verder afgebroken.

Bovendien lijkt ook vrijwel alle sociale mobiliteit er ondertussen te zijn verdwenen.

Terwijl het marktdenken in theorie toch stelt dat talent rijkelijk beloond mag worden, en alle kansen moet hebben om te groeien, krijgen de slimste kinderen uit de lagere sociale klassen geen kansen meer op het werk dat ze wel degelijk zouden aankunnen. Al was het enkel maar omdat ze niet op de beste scholen komen — die nochtans pretenderen de elite van de toekomst op te leiden.

Verhaeghe kwam onder meer tot zijn maatschappijkritiek via de aard van de storingen die hij toe ziet nemen in zijn praktijk.

In bedrijven neemt het pesten toe — want in omgevingen waar vrijwel iedereen onzeker is over zijn of haar toekomst, moet die angst zich op een of andere wijze uiten. Dus wordt de zwakste gepakt.

Steeds meer patiënten in de geestelijke gezondheidszorg ondertussen doen dan vooral zichzelf iets aan. Bij hen lijkt alle onbehagen over deze tijd naar binnen toe te slaan. Depressie is een epidemisch verschijnsel; of anders een etiket dat almaar makkelijker geplakt wordt. Eetstoornissen zijn er alom, want dat geeft de lijders vaak een wapen waar ze wel controle over hebben. Zelfmutilatie neemt toe.

Toch, hoewel ik een heel eind met Verhaeghe’s ideeën kan meegaan, vond ik zijn Identiteit wat te modieus en daarmee te tijdsgebonden om mijzelve verder te helpen in mijn gedachten.

Voor een deel komt dit omdat we dezelfde auteurs hebben gelezen. Wat Sennett schrijft over arbeid nu, dat ken ik. De Waal over menselijk en dierlijk gedrag, daar hoefde me door een ander niets over verteld te worden.

Aardig is dan wel weer dat Verhaeghe nog kritischer is op de eenzijdige boeken van Theodore Dalrymple dan ik dat al was, en dat hij Ad Verbrugge ook al een te beperkte kijk verwijt op wat er momenteel speelt.

Waarschijnlijk ook was de these van Identiteit me al te bekend, vooraf aan het lezen — gezien mijn eeuwig lopende onderzoek naar ‘de geschiedenis van het ik’.

Wie wij zijn, bepaalt daarmee ook wie zij zijn, en zelfs hoe we ons tot hen moeten verhouden. Ik schreef het al tientallen keer op, hier op boeklog. Dus hoeft een ander mij niet uit te leggen in een boek dat we ons op deze manier een identiteit aanmeten.

En als het dan in de samenleving ineens enkel nog lijkt te gaan om winnaars en verliezers, om wie succes heeft in de ratrace, en wie niet, lijken daarmee in éen klap hup een hele hoop problemen te zijn verklaard. Want vele eigenschappen die ook uniek menselijk zijn, tellen dan ineens niet mee.

Verhaeghe komt vanzelfsprekend een heel eind met zijn diagnose met wat deze tijd ziekmakend maakt, ik kan dit boek eenieder aanbevelen — alleen is hij daarin voor mij als alle medici. Diagnoses gaan bij hen altijd allereerst over de waargenomen symptomen, en daarmee niet per se over de oorzaken van de kwaal.

Mijn vraag ook na dit boek blijft simpelweg: wat dan in dat vrije-marktdenken maakt het zo aantrekkelijk dat het onaantastbaar als een religie is geworden? Omdat economen, en daarmee politici, maar éen oplossing kennen om problemen op te lossen? Die eeuwige groei? Die daarmee niet per se een oplossing is, want problemen ook verder opschuift in de tijd?

Paul Verhaeghe, Identiteit
271 pagina’s
De Bezige Bij, 2012

Betere mensen ~ Trudy Dehue

Ritalin zou genoemd zijn naar de vrouw van de maker, Leandro Panizzon. Rita tenniste er zo veel beter door. Al nam ze het middel eigenlijk tegen haar lage bloeddruk.

Tegenwoordig schijnt Ritalin populair te zijn onder studenten, als middel om even tot de perfecte concentratie te komen bij een tentamen. Er wordt tenminste door sommigen flink aan het pushen van de pillen verdiend.

Nu was het in mijn tijd al zo dat ik meerdere amfetamine-gebruikers kende. Zij het dat die het gewoon met speed deden. En dat zij dit niet namen om er beter van te kunnen studeren.

Zijn er ook nog pracht van verhalen te schrijven over de amfetamine-verslaving van bijvoorbeeld koningin Wilhelmina, of Adolf Hitler; om slechts twee veelvuldige gebruikers te noemen.

Aan deze middelen, in welke variant met welke naam ook, kleeft dus iets dat ze altijd aantrekkelijk heeft gemaakt om te nemen. En die voorgeschiedenis gaf Trudy Dehue me in haar boek Betere mensen net wat te beknopt. Omdat ze zich uiteindelijk beperken zou tot het verhaal over ADHD en het middel Ritalin. Hoe begrijpelijk deze beperking verder ook is voor een boek.

Amfetaminen waren tot de jaren zeventig in de vrije verkoop verkrijgbaar. Alleen leverde dit zo veel problemen op, dat de handel verboden werd. Pas toen Ritalin standaard werd voorgeschreven tegen ADHD is amfetamine ineens tot een erkend geneesmiddel gepromoveerd. De status veranderde daarmee. Maar de verwachtingen over het middel bleven net zo overspannen, zo lijkt me. Ondanks de eeuwige bijwerkingen.

Geeft Dehue helaas slechts een enkele anekdote over een Ritalin-gebruiker — een student die op zich opgetogen was dat hij een tentamen met belachelijk weinig studie had kunnen halen door een pil te slikken. Alleen had hij ook gemerkt dat zijn vermogen tot zelfstandig oordelen geheel verdampt was in de roes.

Kwam er ook nog een kater daarna.

Betere mensen is geen heel ander boek dan Dehue’s eerdere monografie De depressie-epidemie. Zij het dat ditmaal het ziekteverschijnsel depressie als hoofdonderwerp dan werd ingeruild voor het verschijnsel ADHD — en dus hoe het enkele bestaan van dit begrip vervolgens de diagnosticering is gaan kleuren; zoals dat ook met de idee depressie gebeurde. Tegenwoordig kunnen zelfs hoogbejaarden nog met terugwerkende kracht het label ADHD krijgen opgeplakt.

Begint dit boek overigens wel door uit te leggen wat er mis is aan de DSM 5 — die Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders — omdat onder meer de pillenfabrikanten te veel invloed hadden op de samenstelling, of dat het tal aan mogelijke storingen opnieuw nogal was uitgebreid.

Weten de pillenpushers bovendien heel goed dat de beste middelen nooit definitief moeten genezen; opdat patiënten die hun hele leven lang slikken blijven. En daarmee hun pillen en poeders blijven kopen.

Trudy Dehue is ook in deze uitgave daarmee weer allereerst van de grote lijnen. Niet alleen komt de lezer te weten hoe wetenschap hoort te werken, langs komt ook waarin de universiteit op dit moment tekortschiet daarom. Of de Nederlandse politiek.

Is er daarbij die structurele verandering in de samenleving nog, waardoor mensen inmiddels geloven verantwoordelijk te zijn voor heel hun lot; inclusief hun gezondheid. Iemands problemen worden in dit wrede wereldbeeld een persoonlijke keuze.

Dehue’s boeken zijn ook heel goed als ze toont dat nogal wat in onze werkelijkheid veel minder waar is dan het lijkt, want dan een idee blijkt te zijn dat op die werkelijkheid wordt geprojecteerd. Zelfs wetenschappelijke kennis bestaat uit een constructie. En er zijn tendensen genoeg waardoor wetenschappelijke of medische kennis uit gekleurde ideeën kan komen te bestaan.

Alleen overwint ze daarbij voor mij als lezer toch haar academische achtergrond niet genoeg. Ik kreeg les bij het lezen van Betere mensen, daar waar ik vaak geen les meer behoefde. Echt goede schrijvers geven dan aan een boek genoeg nieuwe feitjes en anekdotes mee om ook verwende of ingevoerde lezers te blijven boeien. Dehue dwong mij te vaak tot verder bladeren.

Trudy Dehue, Betere mensen
Over gezondheid als keuze en koopwaar

352 pagina’s
Atlas Contact, 2014

Reasons to Stay Alive ~ Matt Haig

De Britse romanauteur Matt Haig schrijft dankzij zijn depressies. Niet ondanks dat. Hij was namelijk nog geen auteur voor geestelijke problemen hem volledig lamsloegen op zijn vierentwintigste. Pas met alle angst voor de wereld werd het voor hem ineens noodzaak om alles in detail te onderzoeken. Pas met alle verdriet kwam de neiging ook om te filosoferen.

To be or not to be? Voor menigeen is dat een dagelijkse vraag, aldus Haig.

Reasons to Stay Alive is een autobiografisch verslag over die eerste periode van bijna vernietigende depressiviteit tijdens zijn jonge volwassenheid. Wat hij daarvan leerde. En hoe hij tegenwoordig in de wereld staat.

Daarbij helpt hem vooral de wetenschap dat elke depressie een tijdelijke verstoring is — hoe vreselijk ook op het moment zelf, de moeilijkheden en alle paniek zullen uiteindelijk weer verdwijnen.

Haig volgt in zijn boek op zich geen ander patroon dan Trudy Dehue al eens schetste, in haar boek De depressie-epidemie. Ieder mens steekt anders in elkaar dan de ander. Elk beleeft zijn of haar geestelijke problemen op een eigen manier. Ieder verhaal over een depressie is allereerst een persoonlijk verhaal.

Zo had Haig nog het grote geluk een liefhebbende vriendin te hebben, en geduldige ouders, die hem steunden voor zover dat kon. En die hem er bovendien aan herinnerden dat het niet normaal was, wat hij doormaakte.

Nogal wat andere lezers van dit boek leggen de nadruk dan weer op net iets anders. Een uitgave als deze, van een man die bekend is om andere redenen, kan levens redden, zo heet het dan. Te makkelijk denkt iemand met problemen namelijk de enige te zijn die zo moet lijden.

Maar de boodschap is dat ook een man die dacht nooit meer enig geluk te kunnen voelen, door die heftige crisis heen kwam, en nu rustig hele lijsten kon opstellen van wat hem blij heeft gemaakt sindsdien.

Alle hoofdstukken in deze uitgave zijn kort. Wat enerzijds als nut heeft dat geen enkel hoofdstuk vervelen kan, maar anderzijds ook maakt dat het boek iets oppervlakkigs houdt.

Haig’s one-liners over depressie zijn verder memorabeler dan de beschrijvingen die hij biedt van zijn eigen crisis, en hoe hij nu in het leven staat.

You need to feel life’s terror to feel its wonder.

Niet dat ik hem dat per se verwijt. Het lijkt me vrijwel onmogelijk om een angst te beschrijven die alles verlamt; dat volkomen op jezelf teruggeworpen zijn, met alle verlamming van dien; om het niets van dat moment te vangen in woorden.

De meest tekenende passage over de ernst van zijn paniekaanvallen gaat nu alleen over een kort en willekeurig bezoek aan de supermarkt, juist als hij denkt wel weer sterk genoeg te zijn om dat in zijn eentje te kunnen. En dat is toch vreemd.

Matt Haig, Reasons to Stay Alive
279 pagina’s
Canongate 2016, oorspronkelijk 2015