deze boeklogjes vormen het dossier:

Korte, krachtige biografieën, uit de reeks ‘Eminent Lives’

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Shakespeare ~ Bill Bryson

Van alle non-fictieboeken zijn de boeken het me het liefst die tonen dat we werkelijk heel weinig weten. Alleen daarom al is deze biografie van William Shakespeare [1564 – 1616] geslaagd. Bill Bryson laat duidelijk zien dat er over het leven van die schrijver vrijwel niets bekend is.

Tegelijk heeft Shakespeare zo’n status in de Angelsaksische wereld, dat velen zich al eeuwen toch tot speculaties laten verleiden.

En dan is er nog een bibliotheek volgeschreven met werken die aantonen dat de werken van Shakespeare niet door hem geschreven kunnen zijn. Bryson’s biografie heeft alleen al nut door de kalme weerlegging van de argumenten waar die mensen mee komen. Al begrijpt ook hij het waarom niet van al die merkwaardige theorieën.

Daarnaast maakt vanzelfsprekend Bryson’s taal, en levendige manier van schrijven, het lezen tot een genot.

Al bewonder ik uiteindelijk het meest zijn oplossingen voor het probleem om een boek te schrijven over een onderwerp waar nauwelijks informatie over bestaat. Toon dan gewoon maar de luttele feitjes die er wel zijn, en plaats die in een beeld van de tijd. Dus leerde ik ook veel over het Londen rond 1600. De theaterwereld uit die tijd. Al viel ook daarbij telkens op dat haast alles een reconstructie is. Dat zelfs het beeld dat Bryson kan geven, steunt op flarden van informatie die bijvoorbeeld toevallig in dagboeken van tijdgenoten zijn gevonden.

Er zijn ook slechts 230 toneelstukken overgeleverd uit de tijd dat Shakespeare leefde — die een bloeitijd van het Engelse theater was, ondanks dat er wel eens een seizoen uitviel door een pestepidemie. 38 daarvan zijn van William Shakespeare. Voornamelijk omdat twee mannen waarmee hij gewerkt had jaren na zijn dood die toneelstukken in éen band verzameld hebben uitgegeven. De First Folio.

Ook groeit er bewondering, al is die gekleurd met enige afgrijzen, voor de geleerden die jaren van hun leven wijdden aan Shakespeare. En daarin dan weliswaar grote geleerdheid toonden, maar tegelijk bijna niets vonden.

Zo is er het werk van Charlton Hinman die het zetsel onderzocht van vijfenvijftig overgeleverde exemplaren van de First Folio. Wat nodig was omdat dit boek slordig werd gezet, en op twee locaties werd gemaakt. Daardoor verschilden de teksten van elkaar, en was moeite nodig de echte oerteksten te reconstrueren.

En dan nog waren andere bronnen nodig.

En dan nog krijgen wij op zijn best hertaalde en ingekorte versies te zien van de toneelstukken.

Bryson noemde Shakespeare ergens langdradig, met zijn Hamlet van vierenhalf uur. Dit is een ook heerlijk nuchter boek. Behalve dan dat voor Bryson de grootheid van Shakespeare natuurlijk volkomen vanzelf spreekt.

Bill Bryson, Shakespeare
The World as a Stage

(Eminent lives)
200 pagina’s
Harper Perennial 2008, oorspronkelijk 2007

Alexis de Tocqueville ~ Joseph Epstein

Lang na mijn studie geschiedenis ben ik nog altijd bezig me te bevrijden van de ideeën die me daar werden opgedwongen. Zo was de theoretisch historicus F.R. Ankersmit indertijd ineens nogal lyrisch over de Franse edelman Alexis de Tocqueville [1805 – 1859].

Die had meer gezien dan de meesten. Wat dan kwam omdat hij uit de traditie stamde van een Ancien Régime. En door een reis in de VS kon Tocqueville op basis van eigen waarnemingen kon oordelen wat een zo jong en democratisch staatsbestel beter deed dan een aristocratisch bewind, of waarin het juist te kort schoot.

En enkel dat gedram steeds over Tocqueville tijdens hoorcolleges, maakte dat ik deze man vervolgens liever negeerde.

Terwijl hij, helaas, telkens weer opduikt in discussies over de problemen van waar onze democratie voor staat. Dus was er ook het knagende gevoel eigenlijk meer van hem te moeten weten.

Goed daarom dat Joseph Epstein ooit gevraagd is om het leven van Alexis de Tocqueville te beschrijven. Hem vertrouw ik als auteur. Hij kon misschien helpen om me normaal over Tocqueville te laten oordelen.

Maar die wens komt toch niet helemaal uit. Ik vrees toch nog een keer zelf die De la démocratie en Amérique te moeten lezen.

De boekenserie ‘Eminent lives’ is er namelijk goed in om een vlot leesbaar portret te geven van een wetenschapper, kunstenaar, of politicus. Heel erg goed zelfs; dit is op vrijwel alle fronten een uitstekend boek; behalve dan dat ik er iets in zocht dat er niet in te vinden was.

Levenslopen interesseren me niet altijd. Tocqueville wordt herinnerd om een tweedelig meesterwerk dat hij op zijn dertigste schreef. Dat hij naderhand een weinig opzienbarende carrière had als politicus, vanwege zijn hoge stem, en grote bedachtzaamheid, voegt aan dat meesterwerk van hem zo weinig toe.

Epstein geeft ook maar een pagina met wat critici hebben afgedaan aan De la démocratie en Amérique.

En dat is bijna net zo teleurstellend als om te moeten lezen dat het eerste deel van het boek meteen een succes was, bij publicatie. En dat het gezien werd als een uniek politiek meesterwerk, dat sindsdien ook niet meer is geëvenaard. Zo veel was me namelijk al bekend. Dus hoop je iets van dat mirakel uitgelegd te zien, en niet, net als indertijd bij Ankersmit, als een voldongen feit opgedrongen te krijgen.

Veel van de zo triomfantelijk gepresenteerde wijsheden van Tocqueville — zoals dat democratieën geen ruimte hebben voor uitblinkers — lijken me namelijk nogal gratuit.

Enfin. Zoals ik al eens eerder schreef; het is ook werkelijk alleen zuiver drinken aan de bron.

Joseph Epstein, Alexis de Tocqueville
Democracy’s Guide
Eminent Lives

208 pagina’s
HarperCollins, 2006

Sigmund Freud ~ Peter D. Kramer

Karel van het Reve moest indertijd nog met nadruk schrijven dat hij tot het selecte clubje aan Freud-haters hoorde. Maar, sinds het midden van de jaren tachtig, toch al, kwam een bredere beweging op gang om het werk van de Weense psychotherapeut te herwaarderen; en het meeste van wat hij bedacht als onzinnig terzijde te schuiven.

Ik heb waarschijnlijk mede daardoor nooit iets begrepen van de eerbied tijdens de twintigste eeuw voor het werk van Sigmund Freud [1856 – 1939]. En tegelijk is het ook welhaast een plicht als denkend mens daar toch meer over te weten, omdat zijn invloed zo onvoorstelbaar groot is geweest. Zonder die kennis is een deel van de cultuur uit de vorige eeuw niet te begrijpen.

En het punt daarbij is helaas wel, al geldt dit evenzeer voor heilsleren als het Christendom of het Communisme, hoe meer je erover leest, des te onbegrijpelijker wordt het dat deze overtuigingen ooit zo’n overtuigingskracht konden uitoefenen.

Goed aan Freud , de korte biografie van Peter D. Kramer, is alleen al hoe hij laat zien dat ook tijdgenoten telkens al precies dezelfde problemen met Freud’s theorieën hadden als latere critici. Wel vergroot hij daarmee het raadsel wat zo velen dan zo aantrekkelijk aan diens gedachten vonden.

En voor die aantrekkingskracht worden eigenlijk maar twee verklaringen gegeven.

De eerste, en meest ongrijpbare uitleg, is dat Freud zo veel charisma had. Bovendien was hij nogal overtuigd van zijn gelijk — hij achtte zich als wetenschapper de evenknie van Copernicus, of Darwin — zelfs al was dat gelijk op niets gebaseerd.

Een tweede verklaring is dat zijn theorieën nogal aansloegen in de Verenigde Staten, vlak voor de Eerste Wereldoorlog, vanwege hun optimistische boodschap. Hoe ernstig het probleem maar was, genezing leek altijd mogelijk.

Die Eerste Wereldoorlog dwong Freud overigens weer tot grote aanpassingen. Ineens moest hij ook de samenleving betrekken in zijn ideeën op wat invloed had op een individu. Want, met zijn eerdere ideeën viel een trauma als shell-shock, waar zo veel soldaten aan leden, niet te begrijpen. Dit kwam echt niet omdat zo’n soldaat als jongetje bang was geweest om gecastreerd te worden, of omdat hij met zijn moeder naar bed had gewild.

Freud van Peter D. Kramer is een excellente biografie, uit de toch al heel goede reeks Eminent lives. Belangrijk vind ik dat deze boeken kort zijn, zodat het in biografieën gebruikelijke gezever achterwege wordt gelaten over schoolrapporten en andere nodeloze vulling. Daarbij zijn ze goed geschreven.

Maar deze biografie heeft nog als extraatje dat de auteur ooit in Freud was, en met het fanatisme van een bedrogene is nagegaan wat er allemaal niet deugde aan diens werk.

Zo was een oogopener voor hem dat Sigmund Freud nogal wat vervalst heeft, aan zijn autobiografie, en al helemaal aan zijn meest vermaarde casussen. De ziektegeschiedenissen van patiënten werden kloppend gemaakt met de theorie; waardoor andere, en veel meer voor de hand liggende oorzaken genegeerd werden.

Bovendien ontbrak het Freud aan empathie voor zijn patiënten, en zijn grote delen van zijn theorieën helemaal niet zo bijzonder dat alleen hij ze kon zien. Die Traumdeutung ontstond in een tijd dat er nogal wat meer mensen dromen onderzochten.

Alleen wilde Freud heel graag beroemd worden. Zelfs al moest hij daarvoor liegen. Want hij heeft als jong arts bijvoorbeeld wel degelijk de zegeningen van het cocaïnegebruik gepropageerd; hoe zeer hij dat later ook ontkende.

Peter D. Kramer, Freud
Inventor of the Modern Mind

224 pagina’s
Eminent lives, 2006

Machiavelli ~ Ross King

Mijn standaardklacht over biografieën is dat de hoofdpersoon me haast altijd te veel wordt losgezongen van de tijd waarin deze leefde. Dat maakt deze mensen namelijk zo vaak groter dan ze waren. Want die focus heeft onder meer als probleem dat het toeval in iemands levensloop te zeer wordt weggedrukt.

In Ross King’s korte biografie over Niccolò Machiavelli [1469 – 1527] is het precies andersom. Deze man leefde in zo’n oorlogszuchtige tijd, dat het boek haast meer evenementiële geschiedenis bevat dan levensbeschrijving.

Zijn woonplaats Florence was namelijk een stadstaat, zoals er wel meer in Italië waren, en vrijwel allen waren van tijd tot tijd met elkaar in strijd. Kwamen daar nog Franse troepen tussendoor, omdat iemand meende de kroon van Napels te moeten opeisen, of anders wel losgeslagen Duitse troepen op weg om de Paus af te zetten. En tussendoor waren er ook nog families, zoals de Borgia’s en de Medici’s, die aan landjepik deden.

Machiavelli begon zijn loopbaan als ambtenaar voor de Florentijnse republiek. Maar daar kwam een einde aan doordat de republiek ophield te bestaan, om weer door een telg uit het geslacht De Medici geregeerd te worden. Even daarop, in 1513, werd hij gevangen gezet, en gemarteld.

Het boek waar hij nu nog om bekend is, De vorst, met al zijn Realpolitik schreef hij vervolgens als werkloze. Uitgave zou pas na zijn dood plaatsvinden.

De rest van zijn leven deed hij moeite om weer in staatszaken betrokken te worden.

Il Principe (De vorst) is zo’n boek waarvan ik de inhoud grotendeels meen te kennen, door wat anderen er over schreven, zonder het ooit gelezen te hebben. Dus staat het nog op de aan mijzelf verplichte lijst. Deze biografie verschafte me geen sluiproute door dat boek. Daarvoor bevatte het te veel oorlog, en daarvoor ging het verder te veel over Machiavelli de persoon.

Interessant aan het boek vond ik vooral het slothoofdstuk, als King een kleine balans opmaakt van hoe Machiavelli verder leefde na diens dood. Zo kon Shakespeare diens naam nauwelijks vermomd aan een personage geven, waardoor het publiek meteen zou weten welk een snoodaard dit was.

Ross King, Machiavelli
Philosopher of Power
(Eminent Lives)

245 pagina’s
HarperPress, 2007

Francis Crick ~ Matt Ridley

Er spreekt een mooie dubbelheid uit deze biografie van Matt Ridley over éen van de ontdekkers van de structuur van het DNA-molecuul.

Enerzijds was Francis Crick [1916 – 2004] de man die het geheim achter het leven vond. Anderzijds was hij een atypische geleerde, door zijn extrovertie. En misschien viel het met zijn geleerdheid ook wat tegen. Wat Crick goed kon, was om zich lang op iets concentreren.

Wel had hij dan weer een uitzonderlijk goed visueel voorstellingsvermogen.

Tegelijk is dit boek minder het verhaal van een man dan een verslag over de ontdekkingstocht naar de dubbele helix — of het gegeven dat het leven geschreven wordt met het beperkte alfabet van amper vier letters. En in die zin is het vertelde verhaal zelfs aan de technische kant.

Maar voor mij had Ridley’s werk alleen al nut om de positie van Rosalind Franklin te begrijpen. Crick won in 1962 de Nobelprijs voor medicijnen om zijn werk aan het DNA, samen met zijn labpartner Watson, en de onderzoeker Maurice Wilkens. En Franklin had in die prijs horen te delen, door haar werk, zo zijn nog steeds velen van mening — al was zij toen al dood, en worden Nobelprijzen nooit postuum uitgereikt.

Ik had ooit The Double Helix gelezen; dat zo leesbare boek met memoires van James Watson. En daarin werd vrij seksistisch neerbuigend gedaan over Rosalind Franklin.

Ridley is vrij zakelijk over wie wat deed, en stelt bijvoorbeeld dat Rosalind Franklin met wat meer fantasie de dubbele helixstructuur zo had kunnen vinden; een tijd voor Crick en Watson zelfs. Het werk van haar lab-partner Maurice Wilkins had een foto opgeleverd die toch sterk in de richting wees van zo’n constructie. Alleen was zij er de vrouw niet naar om te speculeren, en ging zij eerst nog door met meten.

Goed, dan mist in een boek als dit dat het na de vinding van Crick en Watson nog een tijd duurde voor de wetenschappelijke wereld overtuigd was van de waarde van hun ideeën.

En dan had ik ook graag meer willen lezen over het werk dat Crick heeft gedaan om de raadsels rond het bewustzijn te verklaren. De beknoptheid van de reeks ‘Eminent Lives’ levert vrijwel steeds heel goede boeken op. Maar het is voor het eerst dat ik zo duidelijk zie dat de biograaf daardoor wel erg gedwongen wordt alleen de hoogtepunten uit zo’n leven te belichten.

Matt Ridley, Francis Crick
Discoverer of the Genetic Code
Eminent Lives

230 pagina’s
Harper Perennial, 2006