Japan ~ Karel van Wolferen

Japan interesseert me eigenlijk maar matig, zelfs na lezing van dit boek. En ook schrijft Van Wolferen niet heel prettig. Maar toch heb ik een week of drie met Japan omgepakt, al heeft dat meer met de methode van de schrijver te maken dan met iets anders. Het boek is ook een vertaling uit het Engels, dus misschien ligt iets van mijn onvrede aan die bewerking.

In Japan ontleedt Van Wolferen de Japanse samenleving op nogal onbarmhartige wijze. En juist de benadering die hij daarbij gebruikt, is ook op Nederland toe te passen, al levert dat dan waarschijnlijk heel andere uitkomsten op. Toch is het een interessante denkoefening.

Van Wolferen geeft het in de inleiding ook zelf aan trouwens:

Japan kan gezien worden als een laboratorium waarin ook mogelijke maatschappelijke tendensen in Europa en de VS bestudeerd kunnen worden. De voorbeelden daarvan stapelen zich op: democratieën waarin veronderstelde volksvertegenwoordigers te weinig de invloed van de grote zakenbelangen beperken; het politieke belang van niet nader onderzochte relaties tussen leden van elites; de institutionalisering van de kloof tussen een officiële werkelijkheid en een substantiële werkelijkheid […]

Helaas vrees ik dat als ik een gelijkwaardig boek over Nederland wil lezen, dit eerst zelf te moeten schrijven. Toch zou het de moeite waard zijn de verhoudingen in Nederland eens met die zelfde botte bijl als Van Wolferen hanteert te ontleden. Domweg om nu eens duidelijk te krijgen hoeverre de klassenmaatschappij hier nog bestaat, en in hoeverre dat ontkent wordt. Om eens te weten wat het onderwijs hier met de mensen doet; uit welke kringen de politici vooral gerecruteerd worden, en wat dat betekent. Of de vakbonden nog bestaan als onafhankelijke organisaties.

Of hoe de media hier werken…

Karel van Wolferen, Japan. Het enigma van een stille wereldmacht
Uitgebreide editie

618 pagina’s
Uitgeverij Olympus, 1989, 2004

Great Railway Bazaar ~ Paul Theroux

Paul Theroux was ooit éen van mijn lievelingsschrijvers, maar dat is al een tijd geleden. Eind jaren tachtig schat ik. Daarna was het ineens over, zonder dat me duidelijk is waarom. Las ik slechts De geschiedenis van een vriendschap nog, maar alleen omdat dit boek over V.S. Naipaul gaat.

Ik moet dit boek dus eerder gelezen hebben, maar daar bleek me tijdens het lezen weinig van. Sinds de eerste kennismaking zijn me namelijk maar twee observaties bijgebleven. Theroux maakte een werkwoord – dat hij steeds weer gebruikt – van de naam van de ongelukkige man die even uitstapte bij een halte en daarna de trein zag wegrijden zonder hem. En de schrijver merkte over de rit in de Trans-Siberië-expres op dat het landschap buiten zo weinig veranderde al die 7.000 kilometer dat het raam ook een schilderij had kunnen zijn.

Die twee zaken zijn nu niet bepaald het meest opvallende aan dit boek.

Verbaasd was ik zelfs dat het leek of ik memorabele passages werkelijk voor het eerst onder ogen kreeg. Die episodes in Laos, of Vietnam? Die merkwaardige revue in Japan, met die vreemde mix van bloot en geweld?

Dus, waar tijdens het herlezen meestal de vraag meespeelt of ik bepaalde verwijzingen vroeger ook begrepen zou hebben, was dat nu niet. Enfin.

The Great Railway Bazaar is een heerlijk boek om in een vakantie te lezen. Iemand anders gaat voor je op reis, en doorstaat alle ontberingen. Jij hoeft alleen de bladzijden maar om te slaan.

Theroux had ook groot gelijk om de trein als vervoermiddel te kiezen. Vliegtuigen maken de transities van plek naar plek te abrupt en steriel. En autochauffeurs doen onderweg zelden kennis op van boeiende medepassagiers. Bovendien is het uitgangspunt van dit boek zo aardig. Eigenlijk zit Theroux onderweg meestal rustig in zijn coupé pijpje te roken en boekje te lezen, maar toch maakt hij die hele tocht genoeg mee om een prachtig vol boek te kunnen schrijven.

Dat vooral.

Het is zo goed geschreven. En daarom doet het er niet toe dat de wereld er tegenwoordig wat anders bijligt dan de schrijver in 1973 zag.

Ik had toch wel smaak, vroeger.

Paul Theroux, The Great Railway Bazaar
By train through Asia
379 pagina’s
Penguin Books © zonder jaar, oorspronkelijk 1975


In de tijdmachine door Japan ~ Rudy Kousbroek

Was de TV-serie beter dan het boek? Die vraag heb ik nog niet vaak hoeven stellen op dit boeklog. En gelukkig ook maar.

Toch dwingt dit boek van Rudy Kousbroek me wel om een paar woorden te wijden aan het verschil tussen taal en bewegend beeld. Want, ik denk dat een geschreven verslag van een reis door een vreemd land moeilijk kan concurreren met een paar uur daarover aan dromerige TV. Al was het maar omdat taal wel te kleuren is met wat onbekende woorden, maar tegelijk ook begrijpelijk moet blijven. Terwijl bewegende beelden van een vreemde cultuur zonder moeite overtuigen dat er ook iets heel anders kan bestaan, ergens ver weg, waar de kijker toch even bij is.

En al staan er tal van illustraties in dit boek, die missen toch éen dimensie. Maar ook weer alleen als het andere gezien is.

Kousbroek kwam in 1972 al eens naar Japan. Doel daarvan was toen om de tocht na te reizen die leden van de Nederlandse handelskolonie in Deshima eens in de zoveel tijd maakten naar de hoofdstad Edo. Een Hofreis van vele weken.

Het boek over zijn reis toen, of die van de kooplieden, kwam er niet. Delen van wat Kousbroek schreef staan wel in dit werk. Dat geeft hem niet alleen gelegenheid over de Nederlanders van toen te schrijven, maar ook vergelijkingen te trekken tussen ’72 en ’99. Toen deed hij namelijk de Hofreis over, maar dan voor een documentaire van filmer Hans Keller. Anders was dit verhaal nooit geschreven.

Toch is dit boek meer een geschiedenisboek dan iets anders. Waarbij Kousbroek tegelijk historiografie bedrijft door interpretaties naast elkaar te zetten. Al komt de opmerking me iets te vaak terug dat Deshima ten tijde van Napoleon de enige plek was waar de Nederlandse driekleur nog aan de vlaggenmast klapperde.

Maar was het boek minder dan de documentaire? Volgens mij kleurt toch ook nogal erg wat je het eerst onder ogen kwam. Veel van het bijzondere wordt dan al verwerkt.

De TV-uitzendingen zag ik dus jaren voor ik dit boek las. Maar ik herinner me daar ook vaag opmerkingen uit, die in het boek niet terugkwamen.

Rudy Kousbroek, In de tijdmachine door Japan
De Hofreis van het jaar 2000

200 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 2000

Hoofdkussenboek (jap→eng→ned) ~ Sei Shōnagon

Eduardo Galeano verwees er terloops naar, in het boek Mirrors. Waarbij hij de verzameling fragmenten in dit hoofdkussenboek begroette als het werk van een inspirerende voorgangster. Zelfs al leefde ze dan duizend jaar geleden.

Dit was aansporing genoeg om dit hofdagboek eens te herlezen. Er stond me namelijk inhoudelijk bijna niets meer van bij. En dat is ook al even zo. Zelfs de film van Peter Greenaway indertijd, waarvoor Sei Shōnagon als auteur in de credits staat, klaarde toen weinig op. Had ik het wel gelezen?

Het hoofdkussenboek is een boek vol poëzie, persoonlijke mijmeringen, hofcultuur, en lijstjes.

Zeker een derde van de 185 fragmenten bestaat uit opsommingen, meestal over de voor- en afkeuren van de kleine raadsvrouwe; zoals dat Shōnagon vertaald moet worden. Die lijkt daarin soms gewoon een hedendaags mens, maar vaak ook helemaal niet.

127a
Wat een huis behoort te hebben
Een keuken.
Een bediendenruimte.
Een nieuwe bezem.
Kleine tafeltjes.
Jonge dienstmeiden en hulpbedienden.
Schermen op poten.
Drievoets staatsiegordijnen.
Een mooi versierde proviandtas.
Paraplu’s.
Een opschrijfbord.
Kleine kasten met planken.
Vaten voor het opwarmen en schenken van wijn.
Middelgrote tafels.
Ronde strokussens.
Een gang die precies de goede knik maakt.
Een vuurkorf versierd met een schildering.

Er is vrij weinig bekend over de auteur, behalve dan dat ze even hofdame was bij de jonge keizerin Sadako. De geleerden twijfelen over haar echte naam, en vermoeden dat ze weliswaar uit een literair actieve familie stamde, maar dat deze er nooit in slaagde een lucratieve machtspositie in te nemen.

Dat zulke zekerheden in de geschiedenis zijn opgelost maakte mij weinig uit. Wat dit betreft, blijft de tekst van een boek zelf gewoon de beste kennismaking.

En ik heb Sei Shōnagon leren kennen. Als een jonge vrouw, met minnaars. Als een hofdame met een haast pijnlijk verering voor de keizerin. Als een snobje, die armoede zo vaak gelijk vond staan met lelijkheid. Als dichteres. Maar toch ook als iemand die aantekeningen maakte die ik had kunnen schrijven.

174a
Ik heb een hekel aan mensen
     Ik heb een hekel aan mensen die zich, zonder werkelijk te weten waar het over gaat, in een gesprek over gebeurtenissen uit het recente of een ver verleden mengen en het zicht op het onderwerp van gesprek met hun niet terzake doende opmerkingen volkomen vertroebelen.

Vraag is wel in hoeverre deze tweedehands vertaling — uit het Engels, niet het Japans — de hernieuwde kennismaking nog vertroebeld heeft.

Sei Shōnagon, Het hoofdkussenboek
342 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar 1988, oorspronkelijk ±1000 AD
vertaling uit het Engels door Paul Heijman

Ghost Train to the Eastern Star ~ Paul Theroux

Paul Theroux maakte in 1973 een lange treinreis door Azië, die hij zou verwerken in het boek The Great Railway Bazaar. Drieëndertig jaar later, en twee keer zo oud als toen, probeerde hij dezelfde tocht nog eens te maken, voor zover een reis ooit opnieuw te maken is.

Dus voerde hij ditmaal ook het verleden mee. Zijn eigen verleden. Met daarin het gegeven dat hij in 1973 nogal wanhopig was geweest. Zijn huwelijk raakte tijdens de reis onherstelbaar ontwricht, en ondanks deze ellende werd hij juist door het boek met dat reisverslag ineens een succesvol auteur.

Ook de geschiedenis woog mee die de planeet de afgelopen drieëndertig jaar had doorgemaakt. Zo kon hij ditmaal niet door Iran en Afghanistan reizen. Terwijl verderop de grens met Cambodja nu wel open was.

Belangrijkste verschil tussen de twee boeken is dat Theroux indertijd heeft getracht The Great Railway Bazaar zo tijdloos als mogelijk te maken. In Ghost Train to the Eastern Star doet hij geen enkele moeite daartoe. Misschien in het besef dat wat in 1973 nog zo onaantastbaar leek, zoals het bestaan van de Sovjet-Unie, ondertussen allemaal verkruimeld is. Dus staat dit boek vol met opinies van passanten en medereizigers over de regering Bush, en hun daden in Afghanistan en Irak.

Tegelijk gaat Theroux ook in Vietnam en Japan op zoek naar wat het Amerikaanse leger in die landen heeft uitgericht.

Een ander verschil met het eerste boek is dat Theroux ditmaal wel kan zeggen anoniem te reizen — zestigplussers vallen nu eenmaal niemand meer op — maar dat hij tegelijk een bekend auteur is geworden. Dus geeft hij onderweg lezingen. En komt hij onderweg mensen tegen die een boek van hem lezen. Zijn er titels van hem te koop in boekhandels onderweg; al dan niet in piratendruk.

En daarmee worden hem ook interessante literaire ontmoetingen mogelijk, onderweg. Met Pamuk, in Turkije. Met Arthur C. Clarke, op Sri Lanka. Haruki Murakami laat hem het verborgen Japan zien. Pico Iyer is ook in dat land.

Nu vind ik deze ontmoetingen prachtig, al was het maar om de literaire roddels die er dan uitgewisseld worden. Tegelijk staat dit boek vol met intrigerende conversaties. Want, dit blijft het wonderbaarlijke aan de reisboeken van Theroux. Hij raakt altijd overal met iedereen in gesprek. En die gesprekken dienen altijd de beschrijving van het land waar hij dan door reist.

Ik mag dit allemaal o zo graag lezen. Ik begrijp ook niets van de kritiek dat dit boek veel te lang zou zijn. Integendeel. Het laatste gedeelte van de reis, door Japan, en met de Transsiberië-expres terug naar Europa, werd me veel te snel afgeraffeld.

Interessantste botsing met het verleden bracht Theroux’s bezoek aan Singapore. Daar, waar hij ooit als docent had gewerkt, maar na drie jaar weg moest, omdat zijn contract niet verlengd werd. Die uitwijzing van toen, maakt hem nog steeds tot persona non grata in de stadstaat. Terwijl het de enige keer onderweg is dat zijn verblijf ergens de kranten haalt, staan die dan wel vol met selectief negatieve oordelen over hem, van studenten die hij ooit begeleidde.

Zulke details tekenen als niets anders hoe een systeem werkt.

Paul Theroux, Ghost Train to the Eastern Star
On the Tracks of
the Great Railway Bazaar
485 pagina’s
Penguin Books 2009, oorspronkelijk 2008

Yumeji Graphics ~ 夢二グラフィック 叙情カット・図案集

Mijn mooiste boek van 2009 heeft een titel die ik niet kan lezen. En dat is niet eens het enige. Zo is de achterkant de voorkant, en loopt de tekst van boven naar beneden.

Er blijkt dus niet zo veel nodig te zijn om weer analfabeet te worden.

Maar het ging mij ook om de plaatjes. Die zijn universeel. En om het bezit. Yumeji Graphics is een hebbeboek, alleen al omdat alles er anders aan is dan de boeken die ik gewoon ben te lezen. Van het stukje behang dat als kaft dient — tot het cellofanen kaftje dat daar nog eens als bescherming omheen zat toen het binnenkwam — van de verschillende soorten papier die gebruikt zijn, tot de druk, en de geur.

Soms volstaat het al om een boek in handen te houden.

Yumeji Graphics is mede uitgegeven door een museum. Het zal daarom een overzichtswerk zijn, of misschien niet meer dan een catalogus bij een tentoonstelling. Nu ja, de kunstenaar van wie het werk is afgebeeld, was 75 jaar dood in 2009; misschien gaf dat aanleiding tot iets.

Takehisa Yumeji [1884 – 1934] was een Japanse grafisch ontwerper die vooral meisjes tekende. Hij was een autodidact, publiceerde in tijdschriften, of in opdracht; en viel alleen daarom al buiten het establishment in de kunst. Bovendien liet hij westerse invloeden toe, in zijn houtsneden, omdat hij gereisd had. En die besmetting met dat vreemde is misschien nu pas interessant.

Zijn werk wordt er toegankelijker door, voor mij, terwijl het toch dat exotische houdt van die Japanse traditie.

Nu goed, sommige van Yumeji’s tekeningen zijn aan de naïeve kant. Maar dan nog is er meestal een elegantie aanwezig, die zelfs zijn decoratieve patronen interessanter maken dan alleen maar charmant.

Yumeji Graphics
208 pagina’s
Pie Books, 2009

Illustraties uit het besproken boek:


 

 

 

When You Are Engulfed in Flames ~ David Sedaris

Sedaris werd even terug stevig aangevallen op de waarachtigheid van zijn boeken. Want, weliswaar lees ik When You Are Engulfed in Flames als een bundel verhalen, volgens de auteur zijn het wel degelijk essays. En sommige critici maken er daarom een punt van dat hij al deze autobiografische stukken simpelweg niet zo beleefd kan hebben als er staat.

Tja. Kies je oorlogen met zorg, zou ik zeggen.

De grote kracht van David Sedaris is inmiddels ook zijn grootste zwakte. Dat hij, vaak met zijn vriend Hugh, het middelpunt is geworden van elk verhaal, legt als vanzelf enorme beperkingen op aan de schrijver. Op een gegeven moment raken de gebeurtenissen uit een leven om leuk over te vertellen wel zo’n beetje uitgeput.

Nogal wat verhalen in dit boek zijn ook gewijd aan vrij minieme ervaringen. Zo schreef Sedaris twee verschillende stukken met vergelijkbare anekdotes over een vliegreis met een vervelende medepassagier.

Eén verhaal gaat over een dag waarop het water even werd afgesloten, en Sedaris toch koffie zetten moet.

Hoogtepunt in deze bundel is daarom zonder meer ‘The Smoking Section’, omdat daarin meer dan éen onderwerp speelt. Sedaris stopte met roken, met alle problemen van dien, maar combineerde dit met de afleidingsmanoeuvre om een tijd naar Japan te gaan; waar hij onder meer taallessen nam.

Het zijn ook deze ruim tachtig dagboekachtige pagina’s die deze bundel nog enigszins memorabel maken. Voor de rest woog nogal zwaar mee dat de auteur me sympathiek is door zijn eerdere werk. Hij heeft een groot krediet. En dit boek laat verder zo weinig na, dat dit krediet ook nog wel even zal blijven bestaan.

David Sedaris, When You Are Engulfed in Flames
310 pagina’s
Abacus 2009, oorspronkelijk 2008

Herfstwind dringt door merg en been ~ Bashō

Het is als lezer goed om zo af en toe buiten de eigen comfortzone te treden. Alleen blijft een probleem bij boeken uit een andere cultuur, of een andere tijd, dat de afstand tot de auteur toch niet altijd te overbruggen is. Kan de uitgever, of de samensteller, nog zo zijn best hebben gedaan het werk te ontsluiten.

Deze bloemlezing uit het werk van de Japanse dichter Matsuo Bashō [1644 – 1694] zei me weinig. Ondanks de inleiding van vijfentwintig pagina’s, ondanks het notenapparaat van 54 bladzijden daarbij. En ik denk dat dit is omdat de schrijver alleen in gestileerde vorm tot mij komt.

Aan het Hoofdkussenboek van Sei Shōnagon, om me tot dezelfde cultuur te beperken, is bijvoorbeeld boeiend dat de schrijfster soms zo herkenbaar eeuwig mens werd — niet al haar aantekeningen waren dan ook bedoeld voor de openbaarheid.

Als Bashō al emoties overbrengt, is dat altijd indirect. En daarmee te onderkoeld en geladen met niet direct toegankelijke symboliek.

Bashō heeft bijvoorbeeld de beroemdste dichtregels in het Japans op zijn naam staan.

De oude vijver: een kikker springt erin, de klank van water.

Daar bestaan honderden vertalingen van in het Engels. En typerend aan dit boek is dat Jos Vos uitgebreid moeite doet om uit te leggen dat die kikker een symbool voor de lente is, in de poëzie, en zo meer. Alleen hoort daar dan automatisch het symbool ‘stromend water’ bij. Dus was het schokkend dat Bashō die stroming ineens verving door de stilstaande poel.

Dat is op zich niet oninteressant. Maar door zo’n voorbeeld wordt ineens ook duidelijk dat het een gigantische investering in tijd kost om zelfstandig iets met zulk werk aan te kunnen vatten.

Van de weeromstuit vond ik de parodieën op Bashō’s werk nogal veelzeggend worden.

Een nieuwe vijver, zonder het geluid van springende kikkers.

Bashō, De herfstwind dringt door merg en been
Gekozen, vertaald, geannoteerd en ingeleid door Jos Vos

167 pagina’s
De Arbeiderspers, 2001
Privé-domein 242

Thousand Autumns of Jacob de Zoet ~ David Mitchell

Achterin deze roman wijdt David Mitchell een paar woorden aan de dialogen die hij schreef. Waarbij hij benadrukt dat het hem er vooral om te doen was anachronismen te vermijden. Zijn personages mochten geen woorden gebruiken die op het moment dat de roman speelde nog niet zo gebruikt werden.

Jammer vond ik het daarom dat Mitchell niet wat meer schreef over het toontje waarop historische personages praten. Want éen van mijn vele bezwaren tegen dergelijke boeken is dat de dialogen gauw zo hol klinken.

Zoals in de SF-serie Star Trek alle buitenaardse levensvormen een overdreven plechtig Shakesperiaans Engels praten, zo doen schrijvers van romans die enkele eeuwen terugspelen niet anders. Het is alsof ze allereerst de kunstmatige toon en de pluimstrijkerijen uit de schrijftaal eren. Terwijl er voorheen juist zo’n immens verschil was tussen hoe mensen praatten, en hoe ze schreven — wat we bijvoorbeeld weten uit oude rechtbankverslagen.

De historische roman zal mede daarom nooit mijn lievelingsgenre worden. En Mitchell’s Thousand Autumns of Jacob de Zoet had daarbij nog het bezwaar de ware geschiedenis domweg te verminken.

Dit boek begint in 1799, en speelt zich voor een groot deel af op het kustmatige schiereiland Deshima, bij Nagasaki. Dan sinds eeuwen de enige poort die buitenlanders toegang biedt tot Japan. Deshima wordt geëxploiteerd door de Nederlandse VOC. Dus is het vooral Nederlandse kennis die via Nagasaki het land binnendruppelt. In de stad wonen ook nogal wat Japanse Nederland-experts.

De jaren rond 1800 zijn alleen wel een scharniermoment in de Vaderlandse geschiedenis. Nederland had zich ondertussen bij Frankrijk aangesloten. De VOC zou spoedig failliet gaan. En de Britten namen ondertussen de Nederlandse koloniën en andere bezittingen elders over.

Juist op dit moment arriveerde de Zeeuw Jacob de Zoet op Deshima, om daar als klerk te gaan werken.

Op dat schiereiland werkten altijd op zijn hoogst twaalf tot veertien Nederlanders. Al hadden zij bijvoorbeeld wel slaven voor de vuile klusjes.

En mij stoorde dat Mitchell in het boek de echte geschiedenis vervalste, door mensen weg te laten die er toen aanwezig waren, en daar anderen voor in de plaats te zetten; waarover hij alles zeggen kon, omdat hij ze bedacht heeft. Misschien komt deze ergernis omdat er maar zo weinig Nederlanders op Deshima woonden, dat er moeilijk iemand bij te zetten is. Misschien stoorde mij zijn ingreep enkel omdat ik de geschiedenis van die Nederlanders in Japan een beetje kende. En zag hoe hij daaruit de elementen gebruikte die leuk zijn verhaal kleurden. Maar verder niet.

Hadden er honderd mensen of meer op Deshima gewoond, had me de vervalsing waarschijnlijk minder gestoord. Nu was het toch of ik een geschiedenis van de eerste reis naar de maan las, waarin de astronauten ineens andere namen hadden gekregen, en voor de spanning van het boek bekende gebeurtenissen uit heel andere ruimtereizen waren toegevoegd.

Dat is misschien de vrijheid die een schrijver zich toe-eigenen mag. Maar onbevangen lezen lukt mij na zo’n ontdekking niet meer. Analyseren is het, wat er dan gebeurt.

En The Thousand Autumns of Jacob de Zoet is op zich goed geschreven — op die ergerlijke kunstmatigheid van de dialogen na dan. Vrijwel alle personages worden ingevuld. Er spelen verschillende verhalen door elkaar in het boek. Het historische moment om een boek aan te wijden, is buitengemeen slim gekozen.

Over mijn directe reacties op de inhoud heb ik elders uitgebreid geschreven.

Maar goed geschreven is dus simpelweg niet genoeg soms. De bezwaren tegen het genre bleken mij onoverkomelijk.

wordt nog vervolgd

David Mitchell, The Thousand Autumns of Jacob de Zoet
560 pagina’s
Sceptre 2011, oorspronkelijk 2010

Hofreis naar de shōgun van Japan ~ bezorgd door F.R. Effert

Eén gedachte bleef me plagen tijdens het lezen van The Thousand Autumns of Jacob de Zoet. Mij was meer bekend over de periode waarin het boek speelde. Maar, waarom kwamen de mensen door wie ik dat tijdperk had leren kennen dan niet in die roman voor?

Neem bijvoorbeeld Jan Cock Blomhoff [1779 – 1853]. Die zo immens belangrijk is geweest om het schiereilandje Deshima te behouden voor de Nederlanders. En wiens teksten zo belangrijk zijn geweest voor ons begrip over die geïsoleerde handelsnederzetting aan de rand van Japan.

Cock Blomhoff kwam pas in 1809 op Deshima — wat tien jaar later is dan de denkbeeldige Jacob de Zoet uit de roman. Toch zijn gebeurtenissen uit het leven van de historische figuur verwerkt tot belevenissen van het romanpersonage.

Om mijn kennis over deze periode weer wat op te halen, las ik dit boek. De hofreis naar de shōgun van Japan. Dat vooral uit illustraties bleek te bestaan. Wat niet vervelend was, omdat David Mitchell’s roman die nu net ontbeerde; terwijl ik me wel voorstellingen had gemaakt van zaken.

Aan tekst is er het verslag van de hofreis die Jan Cock Blomhoff in 1818 maakte, naar de Japanse hoofdstad Jedo/Edo.

Die verplichte tocht duurde enkele maanden. De heenreis alleen al duurde 42 dagen, het verblijf drie weken, en de retourtrip 39 dagen.

Toch is het verslag niet heel uitgebreid, omdat Blomhoff zakelijk rapporteert. In deze uitgave lijkt zijn tekst ook langer dan die is, vanwege de toelichting daarbij. Het notenapparaat bevat aanzienlijk meer woorden dan de brontekst.

En dan gaat het niet aan, om een bron als deze tegenover de roman te zetten die David Mitchell twee eeuwen later losjes baseerde op enkele gebeurtenissen uit het leven van Blomhoff. Maar ik kan dat toch niet laten.

Het leven eind achttiende eeuw is ons vreemd. Japan is ons nog vreemd. Dus is Mitchell te prijzen dat hij de barrières nam, en toch een boek wist te schrijven waarin terloops heel wat over land en tijd verduidelijkt wordt.

Mij zijn alleen de artefacten uit zo’n tijd dus blijkbaar wel genoeg. Plus wat bronnen.

De hofreis naar de shōgun van Japan
naar een persoonlijk verslag van Jan Cock Blomhoff
bezorgd door F.R. Effert
ingeleid en geannoteerd door Matthi Forter

133 pagina’s
Hotie Publishing, 2000

Round the World on a Wheel ~ John Foster Fraser

Een jongensboekavontuur. Zo noemde ik de fietsreis van de werkloze onderwijzer Gerard Monnink naar het heilige land in de jaren dertig. Wat mede kwam omdat ik al in dit boek bezig was, Round the World on a Wheel, van de Britse reiziger John Foster Fraser [1868-1936].

Twee boeken met eenzelfde doel, om een lange fietstocht als een avontuur te beschrijven, konden namelijk nauwelijks meer verschillen. Foster is zo veel meer man dan Monnink. Een representant bovendien van het dan machtigste imperium op aarde, met alle vooroordelen van dien. Zou hij in de problemen komen in een vreemd buitenland, dan kon Foster er zo ongeveer op rekenen dat de Britse vloot er wel een invasie voor over zou hebben om hem te ontzetten.

Foster vertrok in de zomer van 1896 voor een wereldreis, op de fiets, die twee jaar zou duren. Tezamen met zijn vrienden Edward Lunn en F. H. Lowe.

De praktische problemen die zij onderweg te overwinnen hadden waren groot. Alleen al omdat geen land was ingesteld op toeristen.

We slept in wet clothes, subsisted on eggs, went hungry, and were enforced teetotalers. We had small-pox, fever, and other ailments. There were less than a dozen fights with Chinese mobs. We never shaved for five months, and only occasionally washed. Our adventures therefore were of a humdrum sort. If only one of us had been killed, or if we had ridden back into London each minus a limb, some excitement would have been caused. As it was we came home quietly.

Maar behalve slechte wegen, vijandige ontmoetingen, hitte, en beroerde logies, stuitten de heren ook op problemen die nu niet meer zouden spelen. In China was er toen bijvoorbeeld maar éen wettig betaalmiddel in omloop. Een koperen muntje met amper een waarde. Waardoor de fietsers telkens onhandig veel kilo’s extra aan metaal moesten vervoeren om onderweg voor eten of overnachting te kunnen betalen.

Mooi aan dit boek zijn vooral de terloopse observaties van Foster. De man was nogal wat meer schrijver dan Monnink; zelfs al zal hij meer zaken overdreven hebben. Maar Foster durft bijna alles te beschrijven; of er althans naar te hinten.

Van een garnizoen bij de stille Burmees-Chinese grens vermoedt hij dat de soldaten er niet veel meer vermaak hebben dan het met Burmese dames te doen.

In Japan brengen hij en zijn vrienden regelmatig de avond met geisha’s door. Of, tenminste, de avond wordt dan nog beschreven.

Meest indrukwekkend aan het boek vond ik nog niet eens de barre tocht door China, die vijf maanden duurde. Waarbij de menigte zich nogal eens gevaarlijk opdrong aan de reizigers. Vreemd genoeg is me het verhaal van de reis door de Verenigde Staten het best bijgebleven. Om de ontmoetingen onderweg, met immigranten die allemaal wel terug zouden willen uit dat harde land. En ook omdat er bijna niet te fietsen was. Er waren nog alleen wegen in en om de steden. Maar er was niets dat ze verbond. De fietsers leggen uiteindelijk het grootste deel van hun tocht van San Francisco naar Chicago af over de spoorlijnen, duizenden mijlen hotsebotsend fietsend over de houten dwarsliggers.

Pas op de route Chicago – New York slagen ze erin meer dan honderd mijl per dag te rijden over normale wegen. Waarbij mij dan weer opviel dat ook hij dan al het begrip ‘century’ gebruikt, voor die honderdzestig kilometer; zoals nu nog steeds gebeurt.

En iets dat geen fietsreiziger nu nog zou overkomen: overal in de Britse gebiedsdelen werden de heren glorieus ingehaald. De mare van hun avontuur had zich al rond gezongen, lang voor dit boek verscheen. Dat van die stille terugkeer klopt toch echt niet.

John Foster Fraser, Round the World on a Wheel
532 pagina’s
W. Brendon and Son ltd., 1899 oorspronkelijk

* de heren ergens onderweg. Ik vermoed in de VS. Omdat ze tropenhelmen droegen toen ze Engeland verlieten.


Smalle weg naar het verre noorden ~ Bashō

Het makkelijkst schrijft het aan familie, of heel goede bekenden. Die weten al zo veel, en kunnen zich daardoor makkelijker inleven; hebben aan een half woord genoeg.

Schrijven voor een groot publiek is daarentegen het moeilijkste wat er is. Niets mag dan bekend worden verondersteld. En leg maar eens alles uit dat de domste lezer begrijpen moet zonder daarbij een slimmer publiek te vervelen.

Mijn bewondering gaat daarom vanouds uit naar de grote communicatoren. Zolang deze hun vaardigheden tenminste niet gebruiken om iets te verkopen.

Misschien heb ik daarom niet veel op met de schrijvers die zich richten op een kleine kliek aan geestverwanten — zoals nogal wat filosofen doen, en ook aardig wat dichters.

Zulke auteurs schrijven niet alleen brieven aan hun nichtje, ze hebben dat nichtje vaak eerst ook nog verwekt en opgevoed; zo niet gedrild tot applausmachine. Anders volgt immers uitstoting uit de familiekring. Aan hun teksten kleeft voor mij altijd de rotte stank van bedrog.

Dus toen ik opnieuw een boek van de beroemde Japanse dichter Bashō [1644 – 1694] probeerde — in de hoop dat een oude prozatekst toegankelijker zou zijn dan diens klassieke poëzie, in de hoop een tweede ‘hofreis’ te krijgen — was het niet de afstand in tijd, of het verschil in cultuur dat onoverbrugbaar bleek.

Bashō’s reisboek De smalle weg naar het hoge noorden is een tekst voor slechts heel fijne luiden.

Hij reisde nu eenmaal door een landschap dat al eeuwen door voorgangers beschreven was. En Bashō zocht al deze bezongen plekken op – misschien was dit zelfs wel het hoofddoel van diens pelgrimage.

Dus wordt een kortaf en zakelijk verslag telkens afgewisseld met een toepasselijke regel uit de klassieke Japanse poëziecanon. Die mij als oningewijde lezer natuurlijk geheel niets zei.

Aan originele tekst bevat dit deeltje privé-domein dan ook net achtentwintig [28] bladzijden. Aan inleiding biedt het al zes pagina’s, en aan commentaar zevenenzestig [67]. Daarnaast bevat dit boek nog twee delen met haiku’s, en ook weer de toelichting daarop.

En natuurlijk heb ik al die teksten gelezen. Daar de tijd voor genomen zelfs. Om even vanzelfsprekend te weten dat er niets van zal blijven hangen, na nu.

Maar mooi dat ze er zijn, zulke boeken.

Bashō, De smalle weg naar het verre noorden
Gekozen, vertaald en ingeleid door Jos Vos
186 pagina’s
De Arbeiderspers, 2005
privé-domein nr. 256

Denying History ~ Michael Shermer & Alex Grobman

De Poolse regering heeft het deze zomer strafbaar gemaakt om naar Auschwitz te verwijzen als ‘dat Poolse vernietigingskamp’. Drie jaar gevangenis levert dit op, als het tegenzit. Want de Nazi-bezetting was een ander tijdperk. Daar was Polen niet verantwoordelijk voor.

Ondertussen leefden er 3,2 miljoen Joden in Polen voor de Duitsers en de Russen binnenvielen. En na de oorlog waren dat er 3 miljoen minder. En nu de huidige Poolse regering een grens stelt aan de vrijheid om het daarover te hebben, laden deze autoriteiten toch ook de verdenking op zich dat aspect van het verleden te willen verdoezelen.

Niet dat er overigens éen overheid vrij is van geschiedvervalsing.

En waarom lees ik nooit ergens iets inhoudelijks in de massamedia over de oorlog in het Midden-Oosten waarin de onzen vechten?

De werkelijkheid blijft ingewikkeld, en de historische werkelijkheid is dat al helemaal. Komt daar tegenwoordig nog bij dat iedereen voor zichzelf een echokamer kan creëren online; waarin gelijkgestemden elkaar dan kunnen vinden in hun gedeelde onbegrip. Niet eerder waren er zoveel samenzweringstheorieën in omloop, niet eerder verspreiden deze zich ook zo gemakkelijk. Zelfs al is de informatie om al deze onzin te weerleggen ook ruimer voorhanden dan ooit.

Eén van de kandidaten in de Amerikaanse presidentsverkiezingen is zelfs een ‘birther’ — die voerde nog campagne indertijd om aan te tonen dat Barack Obama geen echte Amerikaan is.

En dan is het mij net te simpel om Donald Trump structurele domheid aan te wrijven, of blind racisme. Want diens drang om anderen van zijn standpunten te overtuigen gaat zo veel verder dan alleen dat. En waar komt al die geldingsdrang dan weg?

Mede daarom las ik Denying History van de geschiedkundige Alex Grobman en de professioneel scepticus Michael Shermer. Dat boek gaat grotendeels over de éen der merkwaardigste aller samenzweringstheorieën, het idee dat de Holocaust nooit heeft plaatsgehad. Omdat het bijvoorbeeld onbestaanbaar zou zijn dat éen land ooit systematisch zes miljoen Joden vermoord heeft.

Deels werd dit boek daarmee een inleiding in de geschiedtheorie; een uitleg over hoe historici te werk gaan, zoals welke bewijzen deze hebben om hun theorieën te staven.

Deels ook biedt het boek profielen van dan prominente Holocaust-ontkenners. Daarbij wordt dan onder meer David Irving behandeld — en dat is iemand die in Europa nog steeds voor opschudding zorgt met zijn ideeën. Telkens weer worden publieke optredens van hem afgezegd, of zelfs verboden.

Want dit boek gaat vanzelfsprekend ook over de vrijheid van meningsuiting, en het gegeven dat die in landen als de VS heel wat groter is dan elders.

Ook al omdat overal autoriteiten met een gevoelig verleden kampen. Polen is lang het enige land niet dat straffen oplegt aan foutief geacht interpretaties. In Turkije is het strafbaar om de genocide op de Armeniërs begin twintigste eeuw een volkerenmoord te noemen. Japan heeft in de Tweede Wereldoorlog onbehoorlijk huisgehouden in China — wat tot negentien miljoen slachtoffers zou hebben geleid — en waarover buitenlanders geen toespelingen hebben te maken.

Aan Denying History was voor mij het nuttigst dat de auteurs me op de voorbeelden wezen van zoveel landen meer die liefst hun geschiedenis herschrijven. Zelfs al was deze kennis niet helemaal nieuw.

Want, al is Michael Shermer weleens een TV-debat aangegaan met een Holocaust-ontkenner, dichter bij deze mensen ben ik toch niet gekomen door diens boek. Konden de auteurs nog zo nauwgezet puntje voor puntje hebben weerlegd waar de Holocaust-ontkenners altijd mee schermen. Hebben ze nog zo helder de discussietechnieken ontleed waarmee deze mensen toch wel degelijk indruk kunnen maken op een ongeïnformeerd publiek.

Ik heb nog altijd geen idee wat hen dan zo stellig maakt in hun overtuiging dat die breeduit gedeeld moet worden. En Shermer past me iets te makkelijk het schema op ze toe dat ook voor zo veel religieuzen geldt; dat hun overtuiging een rotsvast geloof is. Plus dat wie andere ideeën is toegedaan al gauw een vijand wordt.

Wonderlijk toch, dat de beweegredenen van overheden en autoriteiten beter te begrijpen zijn dan die van enkele fanatieke individuen.

Michael Shermer & Alex Grobman, Denying History
Who Says the Holocaust Never Happened and Why They Say It

312 pagina’s
University of California Press, 2000

Japanners komen nooit te laat ~ Gijs van Middelkoop

Twee reizen, in hetzelfde jaar, maakte Gijs van Middelkoop recent met zijn Aimée naar Japan. Bij de eerste trip, naar het zuidelijke deel van het land, gingen hun eigen fietsen nog mee. De tweede keer, toen hun basis Tokyo werd, huurden ze daar wat om op rond te rijden.

En was Japanners komen nooit te laat bedoeld geweest als reisgids, dan zou er mede daarom vast aandacht zijn besteed aan het gedoe dat het is om een fiets mee te nemen op een vliegreis. Elke maatschappij heeft daar zijn eigen regels voor, en bovendien leggen hun employees die op elk vliegveld weer anders uit. Dat is zo wat de enige zekerheid.

Japanners komen nooit te laat was helaas nogal licht aan fietsverhalen — voor mij toch de enige reden om een boek als dit te lezen. Want verhalen van gewone reizigers zijn er al genoeg; ook van auteurs die al uitblinken in andere genres.

Wel komt nog de nuttige informatie langs dat de autoriteiten in Japan in de berggebieden gek zijn op het bouwen van tunnels; ook zonder dat daarmee grote stukken lijken te worden afgesneden. En weinig is er onprettiger dan als fietser door zo’n tunnel te rijden — op een moment tenminste dat die gedeeld moet worden met auto- en vrachtverkeer, en de uitlaatgassen nergens heen kunnen, en al het motorgedaver talloze malen versterkt weerkaatst wordt tegen de wanden.

Alleen hoef je niet naar Japan om de kennis op te doen dat tunnels in de bergen te vermijden zijn.

Nee, Gijs van Middelkoop melkt een andere trope uit in dit boek. Dit is weer eens een verhaal van de vreemdeling in een land ver weg, waar deze plotseling analfabeet wordt omdat daar een vreemd schrift in gebruik is. Houdt de bevolking er ook nog eens andere zeden op na ook. Misverstanden en andere conflictsituaties zullen daardoor automatisch ontstaan.

Zolang de auteur zich daarbij dan maar niet superieur gaat opstellen, en daarbij een zeker talent heeft om zulke gebeurtenissen luchtig op te schrijven, dan kan een reis zonder enige narigheid een aardig boek opleveren. Mag de schrijver zelfs vooral de clichédingen doen die schijnen te horen bij een reis naar Japan.

En Gijs van Middelkoop had zelfspot genoeg om me tot doorlezen aan te zetten. Werd ik me door dit boek er alleen ineens wel bewust van dat veel van mijn kennis over Japan uit boeken komt waarvan de westerse auteur zijn bevreemding daar tot amusement heeft willen maken. Paul Theroux of David Sedaris gingen hem voor, onder meer. En dat zijn nog betere schrijvers.

Gijs van Middelkoop, Japanners komen nooit te laat
Een reis door Japan

268 pagina’s
Elmar, 2016

Hoofdkussenboek (jap→ned) ~ Sei Shōnagon

Wat ik mooi vond aan de versie van Het hoofdkussenboek die me zo vertrouwd werd, is er nu net verkeerd aan.


Dat stelt Jos Vos tenminste, in zijn vertaling van het boek, de eerste rechtstreeks uit het Japans, die bovendien gebaseerd werd op de definitieve verzameling van de overgeleverde fragmenten — de Sankanbon. In deze uitgave zijn rond de driehonderd genummerde teksten en tekstjes opgenomen. In het boek dat ik kende waren dat er 185.

Mijn kennismaking met deze verzameling aantekeningen en lijstjes van ‘de kleine raadsvrouwe’ verliep via een Nederlandse vertaling uit het Engels, naar een versie die Ivan Morris samenstelde. Maar Morris zou een te indringende stem aan Sei Shōnagon hebben meegegeven. Bij hem vertelt zij vele passages rechtstreeks. Terwijl volgens Vos het dan beter was geweest om een onpersoonlijke vorm te gebruiken. Waar Morris rustig met ‘ik’ vertaalde, handelt bij Vos een ‘je’.

En laat mij nu net altijd zo hebben aangesproken in die eerdere versie van dit boek dat er soms even rechtstreeks contact mogelijk leek met de schrijver. Duizend jaar in tijdsverschil vielen dan weg, alle cultuurverschil verdween, er leek dan plots iets universeel menselijks te bestaan, enkel door het herhaalde gebruik van het woordje ‘ik’. Alleen blijkt dat nu een veel te romantische interpretatie te zijn geweest.

Jos Vos heeft ongetwijfeld gelijk. Uit zijn toelichting op het boek, en uit het notenapparaat bij de tekst, komt een grondige kennis naar voren over het tijdperk waarin Het hoofdkussenboek tot stand kwam, en de cultuur van dat moment.

Duidelijk wordt verder dat de vertalers ook heel wat niet weten. Sei Shōnagon beschrijft nogal eens de kleuren van de kleding die ze hovelingen ziet dragen, alleen is onduidelijk wat daar dan mee moet. Zo’n kleur kan namelijk heel goed het resultaat van twee dunne lagen stof die bewust over elkaar werden gedrapeerd.

Goed was ook dat Vos wees op alles dat het Japanse keizerlijke hof ontbeerde. Die paleizen opgetrokken uit houten schermen moeten bitterkoud zijn geweest in de winter. En ondanks alle lijstjes die Sei Shonagon opstelde, ontbreken daarin wel heel opvallend lijstjes met eten dat zij lekker vond.

Sei Shōnagon werd vermoedelijk geboren in het jaar 966, en stierf waarschijnlijk rond 1017. Zij kwam in 993 in dienst als hofdame bij de toenmalige keizerin Teishi — die op dat moment overigens niet de enige gemalin van de keizer was. Vermoedelijk kwam aan dat dienstverband een einde toen Teishi in het kraambed doodging in het jaar 1000.

De verzameling aan uitspraken, lijstjes, en pure dagboekaantekeningen die bij ons bekend kwam te staan als Het hoofdkussenboek ontstond vermoedelijk grotendeels tijdens die periode aan het hof.

En de kennismaking met deze origineel Nederlandse editie vernietigde dus iets, andere woorden zijn er niet voor, omdat de goede herinneringen aan de eerdere lezingen van die romantische versie er mee werden uitgewist. Nog altijd blijft de stem bijzonder van die jonge vrouw aan dat hof, helemaal gezien de kloof aan tijd, en sprankelen haar waarnemingen bij tijd en wijle. Alleen sprak ze ditmaal geen enkele keer meer rechtstreeks tot mij, dwars door de tijd. En dat was een moeilijk te nemen verlies.

Ik herlas namelijk een boek dat weinig leek op het boek dat ik kende. Dat wende slecht. Mijn voorkennis kleurde mijn verwachtingen, en zat me enkel in de weg.

Onderstaand lijstje moest bijvoorbeeld dezelfde opsomming zijn als in mijn eerdere boeklogje kwam te staan. Alleen bestaan er tussen beide nogal wat verschillen.

scheiding

[219] Huisbenodigdheden
Een gang met een bocht erin.
Ronde rieten zitkussens.
Staatsiegordijnen, drie voet hoog.
Flink opgeschoten pagemeisjes.
Bekwame dienstmeiden.
Een bediendenkwartier.
Dienbladen.
Gewone en middelgrote maaltijdstaanders.
Kamerschermen met pootjes.
Werkplanken.
Mooi versierde knapzakken.
Chinese paraplu’s
Ladenkasten.
Sake-keteltjes en -kruikjes.

Sei Shōnagon, Het hoofdkussenboek
Vertaald uit het Japans en ingeleid door Jos Vos
Met een voorwoord van Alfred Birney

336 pagina’s
Athenaeum–Polak & Van Gennep, 2018

Wegen van de loper ~ Adharanand Finn

Mij fascineren alle gerichte pogingen van mensen om betere mensen te worden. Helemaal natuurlijk als het me onmiddellijk duidelijk is dat zij zich daarbij voor de gek houden. Strychnine inzetten als doping, natuurlijk…

Vandaar dat de roman Zandloper van Abdelkader Benali zo vreselijk tegenviel. Want de schrijver nam daarin wel een man die een betere hardloper wilde worden dan hij was. Alleen vergat de auteur even dat er een zekere obsessiviteit hoort bij zo’n innige wens; en daaraan dan gekoppeld een grote aandacht voor details.

Werd die hardloper in het boek weliswaar ook een betere atleet, alleen gebeurde dat in een jaar aan trainingskamp waarvoor het boek geen enkele aandacht heeft. Deus ex machina. Het echte verhaal stond daarmee niet in de roman.

Nee, dan de boeken Adharanand Finn. Hem volgde ik al eens naar Kenia, waar hij dacht op hoogte het geheim te kunnen ontrafelen van de beste hardlopers op aarde.

En voor De wegen van de loper trok hij naar Japan — het land met misschien wel de grootste beroepsbevolking aan betaalde lange-afstandlopers in de wereld.

Tal van bedrijven daar hebben hardlopers in dienst, opdat die voor hen kunnen uitkomen in estafettes over grote afstand, de zogeheten ekiden; waarvan een enkele ‘leg’ zelfs de lengte van een halve marathon kan hebben. Want in Japan bestaat er niets groters dan een aantal van deze klassieke ekiden. Die worden ook rechtstreeks uitgezonden op televisie daar, en hebben hoge kijkcijfers, net als de marathons.

Baanatletiek daarentegen stelt amper iets voor in het land.

Finn valt alleen ook al snel op dat Japanse mannen zelden prijzen winnen op de grote internationale kampioenschappen. Terwijl ze bij de junioren nog in grote getale tot de wereldtop behoren, stokt de doorgroei naar de volwassen sport.

Zijn boek biedt deels een antwoord op de vraag hoe dit dan komt, omdat Finn het systeem in Japan wel moest ontleden. Het is zo anders dan wat hij gewend was in het Verenigd Koninkrijk, waar hardlopen op topniveau lang een hobby is, die slechts een enkeling zich kan blijven veroorloven. De prestatiedichtheid in Japan mag dan onvergelijkbaar veel groter zijn, juist dat maakt het vreemd dat ze geen wereldtoppers hebben bij de mannen.

Is er bovendien nog de vergelijking mogelijk met Kenia, waarin de lopers veel meer vrijheid hebben om hun eigen ideeën te volgen over trainen. Te vaak is in Japan het woord van de coach nog wet, waarbij de sporters pech hebben die een ouderwetse drilmeester treffen; de kans wordt daarmee groot dat ze te grote afstanden zullen lopen in training. Zeker is ook dat de middelbaar scholieren er veel te hard trainen, waardoor er nauwelijks nog mogelijkheden bestaan om beter te worden eenmaal ze beroepsloper zijn geworden, op een universiteit gekomen of bij een bedrijf.

Loopt in Japan bovendien niemand niet de hele tijd op asfalt, wat nogal makkelijk tot overbelasting lijdt — en voor Kenianen ook zo ongeveer het meest verkeerde is dat een beetje atleet kan doen.

De wegen van de loper is om meerdere redenen een intrigerend boek. Zo woonde Adharanand Finn een tijd met zijn vrouw en hun drie kinderen in het land, in een gewoon huis, in een doorsneebuurt, en was er alleen al die cultuurschok te overwinnen. Verder had hij de ingewikkelde taak om uit te leggen waarom de ekiden voor Japanners een zo veel aansprekender atletiekonderdeel is dan welk solonummer ook; waarom zij de gezamenlijkheid in de inspanningen voor zo’n estafette zo waarderen. Als enige in de wereld.

En Finn was nog altijd nieuwsgierig naar hoe hij zelf een betere loper kon worden, ondanks dat hij bijna veertig was. Daarmee aantonend, in vergelijking met Benali, dat het toch echt de details zijn die een boek maken of breken.

Zo was aan Japan alleen al goed voor hem dat zelfs het dagelijkse dieet al er zo gezond is — Finn viel er zes kilo door af, zonder kracht te verliezen. Kreeg hij daarnaast door hoe nuttig het was om ook zijn kracht te gaan trainen. Omdat hij daarmee voorkwam zichzelf af te remmen bij elke pas als hij moe werd, en op de middenvoet kon blijven landen in plaats van op de hak.

Adharanand Finn, De wegen van de loper
een reis door de betoverende wereld van het Japanse hardlopen

372 pagina’s
De Arbeiderspers, 2016
vertaling door Gies Aalberts en Edwin Krijgsman van: The Way of the Runner, 2015