Island of the Colorblind ~ Oliver Sacks

Had ik dit boek eerder ingekeken, en toen al snel weggelegd? Het kan ook zijn dat me de TV-beelden over Sacks’ reis me eerder bereikten dan dit boek. Waardoor het onderwerp misschien wel afdoende behandeld was. Ik kan me in elk geval niet herinneren dit boek eerder gelezen te hebben, en toch was een groot deel van de inhoud me wel bekend.

Kleurenblindheid fascineert me ook, vanwege mijn eigen mutatie. Maar mijn afwijking is hoogstens dat de kegeltjes in mijn oog het licht iets anders verwerken dan bij de gemiddelde mens gebeurt. Dus moet u mij nooit kleding voor u laten kopen. Tegelijk is mijn zicht in de schemering weer zo veel beter dan normaal dat ik dit een aardige compensatie vind.

De kleurenblinden in het boek van Sacks kunnen slechts kijken met de staafjes in hun netvlies, die wij vooral gebruiken om in het halfdonker ook nog iets te kunnen zien. Dit maakt hen ernstig bijziend, en bovendien overmatig gevoelig voor licht. Deze afwijking is bijzonder, want treedt heel zelden op. Maar omdat de genen er een belangrijke rol in hebben, wil die nog weleens voorkomen binnen gesloten gemeenschappen. Sacks is te beleefd om voor dit verschijnsel het woord inteelt te gebruiken, maar daar komt het natuurlijk wel op neer.

Het eiland van de kleurenblinden ligt in Micronesië, dus had de neuroloog Sacks ook leuk wat te vertellen over de reis erheen, en de rijke, maar afwijkende tropische natuur daar.

Een tweede opstel in dit boek gaat ook al over een reis naar een eiland in die Grote Oceaan, maar dan éen waarop opvallend veel patiënten zijn met een aparte variant op de Ziekte van Parkinson. Ook groeien er veel palmvarens; oerbomen die er al waren toen de dinosauriërs nog op de aarde rondliepen.

Beide delen van het boek zijn daarom een curieuze mengeling van reisverslag, botanisch dagboek, en medische verhandeling.

Nu blijft het altijd beschaafd zielige mensjes kijken met Sacks, want hij is natuurlijk een aardige dokter, met een lieve kerstmannenbaard. Maar ik merk dat mijn belangstelling voor dit genre boeken verdwijnt. Ja, misschien kunnen we meer leren over wat ons mens maakt door naar de meest afwijkenden onder ons te kijken. Mijn nieuwsgierigheid in deze bestaat alleen niet meer.

Oliver Sacks, The Island of the Colorblind
and Cycad Island

302 pagina’s
Alfred A. Knopf, 1997

Language of the Genes ~ Steve Jones

Steve Jones is een van de weinige auteurs van populair-wetenschappelijke boeken die ik meer lees om hoe hij het zegt, dan om wat hij te melden heeft.

Al moet ik nu ook niet net doen meer kennis van genetica te hebben dan iemand die gewoon trouw de wetenschapsbijlagen leest. Maar op sommige gebieden ontwikkelt de kennis zich snel. Dus is op het moment elk boek dat wil informeren over de laatste inzichten over genetica per definitie al bij de presentatie verouderd.

The Language of the Genes stamt uit 1993, won de Rhône-Poulenc Science Book Prize, en werd desondanks enkele jaren later al weer geheel herzien. En bij het lezen had ik alweer weet van ontwikkelingen die Jones nog niet eens vermoedde in 2000. Zo is het menselijk genoomproject inmiddels afgerond, en heeft dit onder meer al als kennis opgeleverd dat wij minder genen hebben dan altijd gedacht. Verder is bekend dat de biologische Eva en de biologische Adam niet op hetzelfde moment leefden; daar zat wel 100.000 jaar tussen.

Maar al dit doet er niet toe. Wie over genen schrijft, heeft het over leven. En Jones weet in zijn betogen altijd weer interessante trivia te mengen; die bij mij misschien wel beter blijven hangen dan wat hij precies aan wetenschap beschrijft.

Nu leerde ik weer dat ook onder mensapen behoorlijk wat kleurenblindheid voorkomt. En zulke details maken een passage over kleurenblindheid, waar ik op zich genoeg van afweet, gezien mijn eigen handicap, toch ook weer interessant om door te nemen.

Afgezien van de technische details, wat genen zijn, en doen, werkte Jones razendknap uit hoe zeer de omgeving van invloed is op de werking van iets of iemands erfelijke materiaal. Zo leerde hij me de ‘Himalayaanse mutatie’ kennen, die onder meer voorkomt bij Siamese katten. Door een beschadiging aan het gen dat de vachtkleur bepaalt, maakt dit alleen pigment aan bij lagere temperaturen dan de lichaamstemperatuur. Vandaar dat Siamezen wel een zwart staartpuntje hebben, en donkere oren, maar verder licht van kleur zijn; alleen de lichaamsuitsteeksels en de oogholten zijn koel genoeg om te kleuren.

Interessantst evenwel voor mij was Jones’ behandeling van wat ons te wachten staat door genmodificatie. Waarbij er enerzijds grote kansen liggen voor de geneeskunde, en verbeteringen in de diagnostiek van afwijkingen als kanker. Terwijl er anderzijds al die culturele en dus ethische vragen zijn — die alleen al een probleem opleveren door een gebrek aan kennis bij zovelen.

Ieder mens zou op zijn minst de kern moeten begrijpen van wat Jones in dit boek aanvoert, over genen, en over hun blijvende noodzaak tot evolutie. Want dat is waarschijnlijk de belangrijkste kennis die het oplevert. Hoe fnuikend het uiteindelijk voor een soort of plant is als er geen vreemde genen meer mixen, door sex, maar alles steeds met hetzelfde beperkte genmateriaal moet gebeuren.

Steve Jones, The Language of the Genes
Biology, History and the Evolutionary Future
Revised Edition

340 pagina’s
Flamingo 2000, oorspronkelijk 1993

Through the Language Glass ~ Guy Deutscher

Hoe een boek over taal eigenlijk over kleurenblindheid gaat.

Want, behalve die biologische afwijking, waar ik aan lijd, bestaat er nog een duidelijk ander soort kleurenblindheid. Het lijkt sterk cultureel bepaald te zijn hoe wij kleuren zien. En die cultuur uit zich dan weer in taal. Waarbij die taal dan weer de lens is die bepaalt hoe de wereld bekeken wordt.

Bij Homerus is zee noch lucht ooit blauw — in zijn verzen klopt in onze ogen niets van de kleuren die benoemd worden. Tegelijk was de wereld vroeger toch echt niet zwart-wit, zoals oude films en foto’s ons willen doen laten geloven.

Maar, bijvoorbeeld doordat steeds meer kleuren kunstmatig te maken waren, en ook gebruikt werden, zijn we steeds beter in staat nuances te onderscheiden.

Guy Deutscher nam in Through the Looking Glass de studie naar de kleurennamen bij Homerus als uitgangspunt om te laten zien wat er inmiddels bedacht is over hoe taal ons wereldbeeld beïnvloedt.

Daarbij kwamen onder meer de onvermijdelijke Sapir en Whorff langs — die zo ongeveer beweren dat als een taal geen woord heeft voor een begrip, dat begrip ook niet wordt waargenomen. Omdat het Russisch geen onderscheid maakt tussen arm en hand, verloopt het handenschudden daar altijd moeilijk, zou dan bijvoorbeeld een consequentie zijn; wat meteen al aantoont dat Sapri/Whorff veel te stellig is.

Deutscher lukt het vooral goed om de Europacentrie te tonen in nogal wat wetenschappen. Omdat de grammatica van de meeste Europese talen op een vergelijkbare manier in elkaar steekt, beoordelen onderzoekers andere talen tot voor kort volgens het enige schema dat zij kennen. Terwijl er volkeren zijn die basale begrippen als links en rechts, of boven en onder, niet gebruiken.

Tegelijk betekent dit niet dat zij niet zulke onderscheiden zouden maken om zich te oriënteren.

Een probleem is alleen wel dat er spraakverwarringen ontstaan als iemand uit het ene taalsysteem aanwijzingen geeft aan iemand uit een andere taalwereld. Dan ontstaan misverstanden. Zoals dat Homerus rare fouten maakte, met zijn bronskleurige lucht.

Tegelijk had ik graag meer voorbeelden gezien, uit andere taaldomeinen, dan alleen telkens die kleurennamen; en van hoe mensen kijken. Zelfs al is de wetenschap misschien nog niet zo ver.

Guy Deutscher, Through the Language Glass
Why the World Looks Different in Other Languages

310 pagina’s
Arrow Books 2011, oorspronkelijk 2010

Zo werkt aandacht ~ Stefan van der Stigchel

Hardste kritiek die ik kan hebben op een boek luidt: mij werd volstrekt onduidelijk waarom deze uitgave juist op deze manier er zo nodig moest komen. Grappig aan Zo werkt aandacht van de cognitief psycholoog Stefan van der Stigchel is mede daarom dat voor een keer wel de kiem duidelijk werd achter alle motivatie om juist een boek als dit te gaan schrijven.

Hij zakte bij de eerste keer afrijden voor zijn rijbewijs, omdat de examinator vond dat hij niet duidelijk genoeg opzij had gekeken als dit nodig was geweest. Terwijl voor Van der Stigchel nu juist vast staat dat overdreven het hoofd draaien niet nodig is. Ook onze perifere visie pikt de beweging van die fietser op dat fietspad nog goed genoeg op.

Dus dan heeft zo iemand zo lang school gegaan dat hij zelfs hoogleraar zou worden, en dan was hem nog niet duidelijk dat het bij examens er altijd eerst om gaat wat de autoriteit die zo’n test afneemt voor waar aan neemt, en niet wat de waarheid is.

Zo werkt aandacht is een prettig boek over zien, dat werd geschreven voor een breed publiek.

Kijken doen we met onze hersenen. En grof gezegd brengen die nogal wat filters aan in onze waarneming. Kleuters moeten ook nog echt leren om te kijken. Voor hen kan die verloren gewaande knuffel werkelijk helemaal onzichtbaar zijn in het grote geheel der dingen, waar een ouder dat ding wel onmiddellijk ziet liggen, vlak voor de neus van het kind.

Van der Sticgchel gebruikt heel het boek het spotlight op een toneel om uit te leggen hoe aandacht werkt. Voor even wordt iets dan uit de achtergrond geïsoleerd, door er een helder licht op te laten schijnen.

Probleem bij deze metafoor is alleen wel dat zo’n spot in het theater bediend wordt door iemand. Een buienstaander die daarop geoefend heeft, en weet wat er komt. Terwijl wij onze aandacht telkens zelf weer op iets of iemand moeten richten. En daarbij kan nogal eens iets mis gaan.

Onze hersenen letten allereerst op wat ze geacht worden te moeten zien. Informatie die daar niet logisch bij past, valt snel buiten de waarneming. Of, zoals in de praktijk is gebleken, je kunt wel een slagboom in de Coentunnel plaatsen om het verkeer van een rijstrook weg te houden. Automobilisten verwachten zo’n barrière niet direct op het type weg waarop ze daar rijden. Dus wordt een slagboom daar telkens weer kapot gereden.

En het was goed, en nuttig, om eens op een rijtje te zien worden gezet wat voor ons de waarneming kan beïnvloeden.

Een opmerking bij het betoog in dit boek heb ik wel bij wat Van der Stigchel te zeggen heeft over kleurenblindheid. Hij schrijft onder meer dat kleurenblindheid bij verkeerslichten geen probleem hoeft te zijn, omdat het bovenste licht altijd rood is, en het onderste licht altijd groen. Deze simpele standaard neemt de gevolgen van de handicap weg voor een deel.

Probleem blijft evenwel dat ik op afstand, in het donker, met mijn handicap echt niet kan zien of een stoplicht op rood staat of op groen. Daarvoor is het nodig om het hele verkeerslicht te kunnen waarnemen. Daarom heb ik in een auto vrijwel altijd af te remmen. En leg dat een achterligger dan eens uit.

Sowieso spelen er in het donker voor mij als kleurenblinde wel meer moeilijkheden. Ik vermoed omdat mijn hersenen niet geprogrammeerd zijn om kleur als nuttig signaal te gebruiken bij de navigatie, en dat vooral vorm me de bruikbaarste aanwijzingen biedt — een element dat gauw eens wegvalt in het duister. Want er zou geen enkele reden horen te zijn waarom ik in een bocht de witte reflectoren niet van de rode zou kunnen onderscheiden. En toch valt me dat altijd zwaarder dan mij lief is. Deze verschillen zijn pas zichtbaar als ik er mijn volledige aandacht op richt — wat doorgaans niet kan op een afrit van een snelweg, beginnend met een gangetje van ruim 70 km/uur.

Stefan van der Stigchel, Zo werkt aandacht
Opvallen, kijken en zoeken in een wereld vol afleiding

248 pagina’s
Maven, 2015