Guust 6, 7, 8, 9, 10 ~ Franquin

De albums van Guust Flater die tegenwoordig in de winkel liggen, hebben geen titel meer. Alleen nog een nummer. Daar zit wel enige logica achter, want de oude nummering was verwarrend, en toch is het jammer dat bijvoorbeeld de oorspronkelijke voorplaten niet meer worden gebruikt.

Maar goed, het kan altijd erger. In de Asterix-strips heten sommige personages tegenwoordig anders dan toen ik nog een jongetje was. Al het vertrouwde verandert ook maar, om de vooruitgang.

De voornaamste reden om deze albums voor de zoveelste keer te herlezen, was dat ik weten wilde waar de officiële Lagaffe-website het materiaal uit putte, voor de dagelijkse grap. Want, de site wisselt nogal eens oeroud materiaal af met dat van veel later. Maar op het moment lijkt toch keurig de volgorde te worden aangehouden uit album nummer 10: Die reuze Flater. Dit is misschien een wat futiele mededeling. Toch helpt deze wetenschap me om spelenderwijs mijn Frans wat op te halen. Ik kan wel denken de Nederlandstalige afleveringen uit mijn hoofd te kennen. Dat is alleen met de plaatjes zo. Niet met de tekst.

Deze herlezing leverde me veel plezier op. Gelukkig. Eerder bleek ik uitgekeken te zijn op Franquin’s album Zwartkijken. Maar deze albums brengen het beste van wat er ooit aan éen-paginastrips bedacht is. Wat te verwachten was van de meeste personages lag weliswaar vast, maar het o zo prettige variëren op een thema kon beginnen.

Franquin mocht intertijd ook ophouden met het tekenen van Robbedoes, een strip die hem was gaan vervelen. En met die wetenschap wordt het zichtbaar dat hij zich voortaan kon concentreren op iets dat hem wel lag. Hij plaatst ineens extra grapjes in de tekeningen, en begint na enkele jaren zelfs grappig op zijn handtekening te variëren.

Pas in de jaren na deze albums zou de depressie voor het eerst echt toeslaan in het leven van André Franquin, waardoor er soms maanden verstreken voor er weer een nieuwe aflevering van Guust verscheen in het weekblad Spirou/Robbedoes. Zelfs voor ik dit wist, was me al opgevallen dat latere afleveringen dan deze veel wisselvalliger van kwaliteit zijn.

Bij mijn leesplezier speelt ook nostalgie mee, hoe vervelend dat misschien is om te bedenken. Maar een strip als deze kan tegenwoordig niet meer getekend worden. Het kantoorleven is radicaal veranderd, sinds de computer en de mobiele telefoon. Werkschuwe jongste bedienden zullen er misschien altijd blijven, maar die interesseren zich tegenwoordig voor andere technologie als een Guust. Zijn wereldbeeld was nog voornamelijk mechanisch, de nerds van nu zijn goed in digitale techniek.

Maar wat iemand voor rare dingen in elkaar knutselt is leuker om naar te kijken dan om te zien wat iemand voor merkwaardigs heeft geprogrammeerd. En helemaal onzinnig is het ook niet wat Guust Flater allemaal al uitvond; sommige ideeën vinden nu wel degelijk een toepassing.

Franquin, Guust 6: Flaters schade
61 pagina’s
Uitgeverij Dupuis © 1968
Vertaling van: Des gaffes et des dégâts
Franquin, Guust 7: Van flaters gesproken
61 pagina’s
Uitgeverij Dupuis © 1969
Vertaling van: Un gaffeur sachant gaffer
Franquin, Guust 8: Flaters van formaat
61 pagina’s
Uitgeverij Dupuis © 1970
Vertaling van: Lagaffe nous gâte
Franquin, Guust 9: Het geval Flater
54 pagina’s
Uitgeverij Dupuis © 1971
Vertaling van: Le cas Lagaffe
Franquin, Guust 10: Die reuze Flater
54 pagina’s
Uitgeverij Dupuis © 1972
Vertaling van: Le géant de la gaffe

Great Gatsby ~ F. Scott Fitzgerald

De een-na-beste roman aller tijden is dit, volgens de samenstellers van de Modern Library. Wat een merkwaardige smaak hebben die mensen toch. Niet dat The Great Gatsby is sommige opzichten niet een heel aardig boek zou zijn. Maar bijna het beste ooit gemaakt? Daar geloof ik helemaal niets van.

Zo is het boek er éen van een jonge man, al was het maar omdat de risico’s die de personages nemen de drift van jonge mensen tonen.

The Great Gatsby is wel een bij vlagen eminent geschreven boek. Van de taal in sommige paragrafen kon ik ook erg genieten, bij deze herlezing. Tegelijk is het verhaal zo simpel dat me alleen daarom al lijkt dat er gaten in het plot zitten. Bovendien is het een tragisch boek, omdat het over een onmogelijke liefde gaat. Zo tragisch is het, dat enkele personages wel dood moeten gaan op het eind — waardoor het geheel ineens iets sprookjesachtigs krijgt. Misschien dat het boek daarom wel zo goed de Amerikaanse droom laat zien voor sommigen; en de mogelijke gevolgen daarvan.

Ik had deze roman eerder gelezen toen ik er waarschijnlijk te jong voor was. Toen het me nog ontbrak aan de vaardigheid om het Engels zo vlot te lezen dat de woorden meer kunnen tonen dan hun betekenis. Indertijd zei het me daarom niets.

En nu blijf ik achter met gemengde gevoelens. De eerste helft vond ik goed, als de verteller wordt geïntroduceerd, en later de eigenlijke hoofdpersoon, Jay Gatsby, stukje bij beetje in beeld komt. Niemand weet namelijk iets over hem. Al komen er telkens honderden mensen op de feestjes die hij houdt in zijn enorme huis, velen kennen de eigenaar niet eens van gezicht. En omdat er zo veel onbekend is, vullen roddels de onbrekende gegevens in. Hoe komt hij aan zijn geld?

De kwaliteiten van dit boek zitten dan ook vooral in hoe het de tijd beschrijft waarin het speelt. Wat de zeden waren. Wat de angsten.

Minder geslaagd vond ik de tekening van wat Gatsby voortdrijft. Dat hij geld moest hebben om een vrouw te kunnen heroveren, en dat hij daarom ook dat enorme huis wilde, is nog tot daar aan toe. Maar waarom wachtte hij vervolgens zo lang? Waarom moest de verteller ingeschakeld worden om contact op te nemen met die vrouw — behalve dan dat zij wel heel toevallig familie was?

Nee, zoals gezegd, soms schrijft Scott Fitzgerald heel goed. En soms ook helemaal niet. Zo is hij bij tijden akelig onprecies, naar mijn 21e-eeuwse smaak, bij het benoemen van dingen. Geen auto heeft een merk bijvoorbeeld. Terwijl hij bij het schrijven van de dialogen vaak weer te veel moeite doet om duidelijk te maken met welke emotie zijn personages spreken.

Maar voor een al dood bestudeerde klassieker was dit in elk geval een opvallend prettig leesbaar boek.

F. Scott Fitzgerald, The Great Gatsby
171 pagina’s
Penguin Modern Classics zonder jaar, oorspronkelijk 1926

Big Sleep ~ Raymond Chandler

Na het lezen van The Raymond Chandler Papers meende ik toch tenminste éen van Chandler’s romans te moeten herlezen. Niet dat de ‘hard boiled detective’ als genre nu nog enige aantrekkingskracht op mij uitoefent. Maar gewoon, om als ervaren lezer nog eens te bekijken, wat ik als tiener in serie gelezen had. En ook omdat ik Chandler in staat achtte meer aan een boek mee te geven dan een spannend verhaal, en wat cynische oneliners.

En dan moet gezegd dat The Big Sleep geen niemendalletje is. Waar ik wel wat over viel, was dat de roman een met beschrijvingen aangekleed filmscript leek. Vrijwel alle scènes in het boek spelen zich op éen tempo af — in real time — het tempo dat acteurs in een film aanhouden.

Chandler scheen zich voor het plot gebaseerd te hebben op klassieke dramateksten, waardoor in dit boek weinig lijkt op wat het is, en de ontknoping ook echt met een verrassing komt. En dat was wel een pré. Toen die gehandicapte oud-generaal detective Philip Marlowe inhuurde omdat diens oudste dochter wat probleempjes had, was weliswaar al duidelijk dat beide van zijn dochters zo hun moeilijkheden kenden. Maar zo veel?

Grootste nadeel bleek uiteindelijk toch het in mijn ogen gezapige tempo van het boek, gecombineerd met de vele omwegen die de hoofdpersoon moest bewandelen om zijn doel te bereiken. In die zin is een boek dat in 1939 in de eerste plaats bedoeld was ter ontspanning toch wel degelijk gewoon al zeventig jaar oud.

Mij viel de hoofdpersoon dan weer erg mee. Philip Marlowe. De stoïcijn. Dat prototype voor al die stoere zwijgzame privé-detectives na hem. Chandler gaf hem vaak goede teksten mee. En zulks houdt een boek ondanks alle nadelen levend.

Raymond Chandler, The Big Sleep
272 pagina’s
Penguin Books 1988, oorspronkelijk 1939

Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge ~ Rainer Maria Rilke

Er is toch éen modernistische roman geweest die ik ooit met interesse heb gelezen. Maar dat was wel een hele vroege. Rainer Maria Rilke’s Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge namelijk; een roman in de vorm van een dagboek. Al zal dit in een Nederlandse vertaling zijn geweest, toen ik te jong was om te begrijpen welke demonen Rilke erin bevocht; of welke ideeën erin aan de orde kwamen over de maatschappij aan het begin van de twintigste eeuw.

Weliswaar probeer ik nog altijd zo onbevangen te lezen. Niet helemaal is daarbij weg te denken wat ik inmiddels geleerd heb.

Een tweede poging om het boek te lezen mislukte ook volkomen.

De derde poging was nu. In het Duits. En vrij snel werd me duidelijk waarom dit boek me de eerste keer zo gegrepen had, en de tweede keer juist niet.

Hoewel dit boek een roman heet, heeft Rilke [1875 – 1926] het nooit anders als een prozaboek genoemd. Een verzameling van 72 prozagedichten had ook nog gekund. Meer nog dan wat de schrijver zijn hoofdpersoon laat zeggen, is van belang hoe deze het zegt.

Een heel aantal passages krijgen daarmee een sterke lading. Dan is het of Malte met woorden probeert te bezweren waar hij eerder nog geen taal voor had. Dit zijn emotionele passages die meeslepen en opzwepen en geweldig lezen voor wie daar dan open voor staat. Maar op een ander moment kunnen er voor precies dezelfde lezer gewoon te veel woorden op een pagina staan; omdat dan de kunstgreep ergernis oproept om gedachten steeds te herhalen, door slechts iets in de formulering te verschuiven.

Ik kwam ook deze derde lezing niet meer ‘in’ het boek. Rilke’s hypnotiseringspogingen kregen niet echt vat op mij; behalve in het hieronder geciteerde fragment — dat onverminderd prachtig blijft, om de ontdekkingen die Malte’s ademloze angst hem oplevert.

In plaats daarvan las ik de roman als het verslag van een jonge Deense man over zijn leven, rond 1900 in de grootstad Parijs. Van een man wiens vader overlijdt, wat hem tot bespiegelingen noopt over de dood, en dus over het leven. En ook over rijkdom en armoede, omdat er ineens geen geld meer is. Dus moet hij iets uitvinden om te gaan doen.

Daarbij knikte ik eens instemmend, bij een geslaagde formulering. En daarbij dacht ik na over hoe effectief het werkt om een roman in fragmenten te vertellen; omdat de lezer de gaten in het verhaal zelf wel invult. Tegelijk wordt zo’n boek daarmee onmogelijk om even samen te vatten; of te onthouden. Dus zit de waarde vooral in die beleving aan de taal, en heb ik deze roman op een goed moment in mijn leven gelezen; zonder dat terugkeer ooit nog weer mogelijk zal zijn.

scheiding

Ich sitze hier und bin nichts. Und dennoch, dieses Nichts fängt an zu denken und denkt, fünf Treppen hoch, an einem grauen Pariser Nachmittag diesen Gedanken:

Ist es möglich, denkt es, daß man noch nichts Wirkliches und Wichtiges gesehen, erkannt und gesagt hat? Ist es möglich, daß man Jahrtausende Zeit gehabt hat, zu schauen, nachzudenken und aufzuzeichnen, und daß man die Jahrtausende hat vergehen lassen wie eine Schulpause, in der man sein Butterbrot ißt und einen Apfel?

Ja, es ist möglich.

Ist es möglich, daß man trotz Erfindungen und Fortschritten, trotz Kultur, Religion und Weltweisheit an der Oberfläche des Lebens geblieben ist? Ist es möglich, daß man sogar diese Oberfläche, die doch immerhin etwas gewesen wäre, mit einem unglaublich langweiligen Stoff überzogen hat, so daß sie aussieht, wie die Salonmöbel in den Sommerferien?

Ja, es ist möglich.

Ist es möglich, daß die ganze Weltgeschichte mißverstanden worden ist? Ist es möglich, daß die Vergangenheit falsch ist, weil man immer von ihren Massen gesprochen hat, gerade, als ob man von einem Zusammenlauf vieler Menschen erzählte, statt von dem Einen zu sagen, um den sie herumstanden, weil er fremd war und starb?

Ja, es ist möglich.

Ist es möglich, daß man glaubte, nachholen zu müssen, was sich ereignet hat, ehe man geboren war? Ist es möglich, daß man jeden einzelnen erinnern müßte, er sei ja aus allen Früheren entstanden, wüßte es also und sollte sich nichts einreden lassen von den anderen, die anderes wüßten?

Ja, es ist möglich.

Ist es möglich, daß alle diese Menschen eine Vergangenheit, die nie gewesen ist, ganz genau kennen? Ist es möglich, daß alle Wirklichkeiten nichts sind für sie; daß ihr Leben abläuft, mit nichts verknüpft, wie eine Uhr in einem leeren Zimmer -?

Ja, es ist möglich.

Ist es möglich, daß man von den Mädchen nichts weiß, die doch leben? Ist es möglich, daß man “die Frauen” sagt, “die Kinder”, “die Knaben” und nicht ahnt (bei aller Bildung nicht ahnt), daß diese Worte längst keine Mehrzahl mehr haben, sondern nur unzählige Einzahlen?

Ja, es ist möglich.

Ist es möglich, daß es Leute giebt, welche “Gott” sagen und meinen, das wäre etwas Gemeinsames? – Und sieh nur zwei Schulkinder: Es kauft sich der eine ein Messer, und sein Nachbar kauft sich ein ganz gleiches am selben Tag. Und sie zeigen einander nach einer Woche die beiden Messer, und es ergiebt sich, daß sie sich nur noch ganz entfernt ähnlich sehen, – so verschieden haben sie sich in verschie denen Händen entwickelt. (Ja, sagt des einen Mutter dazu: wenn ihr auch gleich immer alles abnutzen müßt.-) Ach so: Ist es möglich, zu glauben, man könne einen Gott haben, ohne ihn zu gebrauchen?

Ja, es ist möglich.

Wenn aber dieses alles möglich ist, auch nur einen Schein von Möglichkeit hat, – dann muß ja, um alles in der Welt, etwas geschehen. Der Nächstbeste, der, welcher diesen beunruhigenden Gedanken gehabt hat, muß anfangen, etwas von dem Versäumten zu tun; wenn es auch nur irgend einer ist, durchaus nicht der Geeignetste: es ist eben kein anderer da. Dieser junge, belanglose Ausländer, Brigge, wird sich fünf Treppen hoch hinsetzen müssen und schreiben, Tag und Nacht. Ja er wird schreiben müssen, das wird das Ende sein.

Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge Kapitel 14.
[pagina’s 19 — 21 in het boek]

Rainer Maria Rilke, Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge
207 pagina’s
Süddeutsche Zeitung Bibliothek 26, 2004, oorspronkelijk 1910

Guust 50 | Het milieu volgens Flater ~ Franquin

Zelden denk ik over mijn leeftijd na. Tot blijkt dat ik wel degelijk een jeugd heb gehad, en dat onderdeeltjes daarvan heiliger zijn dan vermoed.


De stripalbums van Guust Flater horen bij die jeugd. Net als de rare telling die deze albums kenmerkten. De serie in mijn boekenkast begint namelijk bij nummer zes. Nummer vijf bestond niet als album; dat nummer was in de jaren zestig al vergeven aan een uitgave in oblong-formaat; met slechts twee stroken van de strip op een pagina. En toen die langwerpige boekjes in groter formaat werden heruitgegeven, was er slechts materiaal voor drie nieuwe albums.

Album nummer vier stond vol met restjes.

Na de dood van de tekenaar Franquin is de hele reeks nog eens uitgegeven. Compleet hernummerd. Terwijl ook de titels van de originelen verloren gingen. Dus die boeken waren al niet de echte meer; terwijl ze hopelijk toch vele nieuwe generaties plezier hebben gebracht.

En een paar jaar terug verscheen plots een feestalbum op de markt. Guust 50. Waarin herdacht werd dat antiheld Guust Flater vijftig jaar daarvoor zijn intrede had gemaakt in het stripblad Robbedoes/Spirou. Waarbij eerst slechts de sporen van zijn voetafdrukken zichtbaar waren.

Guust 50 bevat weinig meer dan een verzameling van losse afleveringen uit de strip, waarbij iets feestelijks plaatsvindt; met taarten gerommeld wordt; of er iets met vuurwerk is. Ontstellend veel grappen wijdde Franquin aan vreemde verkeedpartijen voor een gekostumeerd bal.

En inmiddels weet ik best: natuurlijk, de uitgever heeft altijd leuk aan die oude albums verdiend. Maar niemand koopt ze nog, als er niet zo nu en aandacht op het bestaan van zo’n reeks wordt gevestigd.

Ik ben misschien wel te veel romanticus om op het woorddeel ‘handel’ te letten, als het om ‘boekhandel’ gaat. Dus kan de werkelijkheid me soms nog pijnlijk treffen.

In 2009 verscheen Het milieu volgens Flater, wat opnieuw weinig meer mag heten als een bloemlezinkje op thema. Wel staat er boven elke pagina een opmerkelijk feit uit de geschiedenis van het denken over milieu.

Franquin werd ook milieufanaat op het laatst van zijn leven. Zij het dat hij die voorkeuren nog feller heeft geuit in de sombere prenten uit Zwartkijken.

Zowaar stond er éen aflevering van de strip in dit album die ik nog niet kende [zie hieronder].

Voor de rest is het met dit soort boeken vooral hopen dat iemand geïntrigeerd wordt door de tekeningen, en dan de hele reeks wil kennen. Dat er misschien nog kinderen zijn die net zo door de uitbundige penseellijnen van Franquin tot tekenen geïnspireerd kunnen worden als ik.

Langs deze onsympathieke weg…

Franquin, Guust 50
48 pagina’s
Uitgeverij Dupuis, 2007
 
Franquin, Het milieu volgens Flater
Carrière van een flateraar die bezeten is van het groene gedachtengoed
48 pagina’s
Marsu, 2009

* click voor groter:


Gele teken ~ Edgar P. Jacobs

Het beste stripalbum van de twintigste eeuw is dit, volgens de Belgische kenners. Een invloedrijke strip ook, die vele andere striptekenaars aanzette tot realistischer werken; zowel in tekenstijl als verhaal.

En ik vermocht dat toch niet helemaal te zien. Maar, dit komt vaker voor, bij werken uit een canon. Wie slechts de navolgers kent, heeft soms moeite om te begrijpen wat zo uniek was aan het voorbeeld. Bovendien is dit verhaal gemaakt in een tijd dat het beeldverhaal nog een suspect genre werd geacht; gevaarlijk voor kinderen bovendien. Jacobs moet zich grote zelfcensuur hebben opgelegd — zo komt er geen vrouw in de verhalen voor — en die beperking is ook voelbaar zonder van de details te weten.

Prachtig aan Het gele teken vind ik uiteindelijk vooral de sfeer van de strip. Het verhaal speelt zich namelijk af in een winters Londen. En als het daar niet mist, door alle kolenstook, dan is het wel nacht. En alleen daardoor al krijgt die wat basale klare lijn van Jacobs expressiemogelijkheden die zo vaak missen in werk in deze stijl.

Het verhaal heeft in het begin ook iets prettig ongrijpbaars. Er is iets of iemand schurkachtig actief in Londen — zo wordt de koningskroon uit de Tower ontvreemdt — en deze snoodaard zet daarbij telkens een handtekening. Bestaande uit die gele letter M, in een cirkel.

En telkens als onze helden de schurk te pakken lijken te krijgen, ontsnapt deze weer. Op miraculeuze wijze. Maar uiteindelijk ook, en dat is dan weer wat vervelend aan het verhaal, omdat deze over bovenmenselijke eigenschappen beschikt; zoals dat kogels hem niet deren.

Het gele teken eindigt dan wel weer met een verklaring voor hoe iemand dat kan. En daarachter gaat dan weer het werk van een monomane en machtsgeile geleerde schuil, met een imposant geheim hoofdkwartier — ene professor Septimus, die in meerdere boeken van de reeks schijnt voor te komen.

En dan is nu, een kleine zestig jaar na de oerpublicatie in het stripblad Kuifje, moeilijk na te gaan in hoeverre zulke clichés toen ook al niet vervelend waren.

Wordt in het verhaal overigens wel uitgelegd waarom nu juist die M als visitekaartje diende?

Bekend is dat Jacobs zich bij dit teken inspireerde op de film M. van Fritz Lang; maar heb ik nu gemist of er in het verhaal ook iets over gezegd wordt?

E.P. Jacobs, Het gele teken
70 pagina’s
Uitgeverij Blake en Mortimer, 1999
vertaling van Le marque jaune, 1956

* illustratie uit het besproken boek


Verlorene Ehre der Katharina Blum ~ Heinrich Böll

Is een roman die een actueel gegeven becommentarieert veertig jaar later nog onbevangen te lezen? Kan een uitgesproken partijdigheid de schrijver tot grootse daden leiden, of wordt die uiteindelijk eerder een handicap?

Ik kende deze klassieker niet, van Heinrich Böll [1917 – 1985]. Had wel andere boeken gelezen van de auteur, maar dat was een hele tijd geleden. Toen ik nog Duits had, op school, en daar een verplichte leeslijst bij hoorde.

Maar vorig jaar las ik twee non-fictieboeken over de Duitse boulevardkrant Bild-Zeitung. En die zouden volgens een lezer van boeklog een goede opmaat zijn naar deze roman.

Die verlorene Ehre der Katharina Blum is namelijk ook een pamflet tegen deze krant. Böll meldt vooraf dat de in het boek vermelde praktijken van een journalist niet helemaal toevallig overeenkomen met de handelswijze waarmee Bild-Zeitung groot werd.

Het begin van de jaren zeventig was alleen een andere tijd dan nu, en tegelijk ook helemaal niet. Indertijd heerste in Duitland grote angst voor terreur door de Rote Armee Fraktion. Door deze angst te voeden, en de maatschappij te polariseren, verkocht Bild meer kranten.

Voor vijanden wordt nu naar anderen gewezen.

In dat zo snel hysterische klimaat van toen bood de 27-jarige Katharina Blum op goede avond, na een dansfeestje, onderdak aan een man die een voortvluchtig misdadiger blijkt te zijn. De volgende ochtend valt de politie binnen. En daarop maakt een krant, die in het boek heel subtiel die ZEITUNG heet, haar in een stuk tot collaborateur van het ergste; helpster van het kwaad. Dit heeft zo’n groot effect dat zelfs de reputatie van haar vrienden zwaar wordt aangetast in de ogen van het domme grote publiek.

Katharina nodigt dan, een paar dagen later, de journalist uit die karaktermoord op haar heeft gepleegd voor een interview. En deze wil best iets voor haar betekenen, als er eerst even geneukt wordt, maar daarop reageert de vrouw anders dan hij verwachtte.

Al dit wordt door Böll in een cirkelbeweging verteld. De lezer krijgt vrijwel meteen de kille feiten gepresenteerd, en die krijgen in de loop van het boek steeds meer details. Zo blijkt pas heel laat dat die voortvluchtige misdadiger weinig meer voorstelde dan een jongen die gedeserteerd was uit de dienstplicht; waarbij hij wat geld had meegenomen.

En goed, dan is vooraf duidelijk dat dit geen subtiel boek zal zijn. Maar dat Die verlorene Ehre der Katharina Blum zo primitief was, verraste me toch. Ik vond de toon alleen al naar, van de alwetende verteller, en dat deze als een schijnbaar objectieve maar wat stijve verslaggever zijn verhaal doet.

Schrijvers overtuigen me ook zelden, als ze de dood nodig hebben om een statement te maken. Dat is een vooroordeel waarvan ik moeilijk afstand kan nemen. En Böll gebruikte de dood wel heel makkelijk, met een wel heel ongeloofwaardige moord, in een boek dat toch al leed aan een wat al te simpel zwart-wit schema — daarmee eigenlijk precies hetzelfde doend wat hij Bild-Zeitung verweet.

Heinrich Böll, Die verlorene Ehre der Katharina Blum
Wie Gewalt entstehen und wohin sie führen kann
Erzählung

145 pagina’s
Kiepenheuer & Witsch 2002, oorspronkelijk 1974

Vreemdeling ~ Albert Camus

Adriaan Morriën’s vertaling van L’Étranger is al heel lang in mijn bezit. De uitgave ruikt inmiddels zelfs naar oud boek — andere geurtjes die het had kunnen absorberen uit mijn huishoudens zijn blijkbaar ongemerkt voorbij gegaan.

Ik kocht De vreemdeling nieuw in een tijd dat ik alleen boeken kocht die zich hadden bewezen aan mij. Meer budget was er niet. Maar dat ik een bibliotheek hoorde te hebben, met ‘echte’ boeken, was desalniettemin een gegeven.

Dus is vrijwel zeker dat ik deze klassieker minstens tweemaal eerder las. En voor een zo bekend boek, met een zo beperkt plot, viel bij herlezing tegen wat er van eerdere keren was blijven hangen.

Dat de moeder van de hoofdpersoon was gestorven, wist ik. Maar deze kennis telt niet, omdat de beginregel van L’Étranger in een heel bekende openingspassage staat; ook voor mensen die het boek nooit lazen.

Vandaag is moeder gestorven. Of misschien gisteren, ik weet het niet.

Verder had ik onthouden dat de hoofdpersoon ging zwemmen, dat het boek van een broeierige warmte doordesemd was, en dat het belangrijkste personage een Arabier doodt. Ik meende met een mes. Het bleek met een revolver te zijn; het mes was van de Arabier. Daarop volgde er straf.

Dus, hoewel L’Étranger een relatief kort boek is, waren hele passages totaal uit mijn herinnering verdwenen. Zo neemt de rechtszaak tegen de hoofdpersoon, Meursault, en diens gevangenisstraf vrijwel de hele tweede helft in van het boek in beslag. Daar stond me niets meer van bij. Hoogstens kan ik hopen dat het boek onbewust toch invloed heeft gehad.

Camus’ afstandelijke beschrijving van de hele rechtsgang kwam me in sfeer namelijk wel bekend voor. Hij beschrijft onder meer een verdachte die alles over zich heen laat komen, en een advocaat die heel ingenomen is met de retorische ronk in zijn betoog, daarvoor ook gefeliciteerd wordt, terwijl zijn verdediging nergens op slaat. Er is de vooringenomen aanklager. Er is de partijdige rechter, die ook al heel zeker weet hoe een mens zich hoort te gedragen.

Meursault rouwde niet zoals anderen om de dood van zijn moeder, van wie hij al jaren vervreemd was, en alleen dat al maakt hem tot onmens, en weegt zwaar mee in de rechtsgang.

Ik ben relatief kort rechtbankverslaggever geweest, maar toch lang genoeg om met regelmaat precies dezelfde vreemde mechanismen te hebben zien spelen in zaken. Om waar te nemen hoe iedereen aanwezig volgens starre bekende schema’s dacht. Wat vervolgens twijfel opriep over de juistheid van wat er voor mijn ogen plaatsvond.

Wat me voordien, toen, als jongen, precies in deze roman aantrok, lukt me niet meer om te achterhalen. De roman is in verhaal veel simpeler dan ik toen indrukwekkend vond. Misschien kocht ik het boek wel alleen omdat het volgens iedereen een klassieker was, en het daarom in mijn bezit hoorde te zijn.

Maar ondanks dat ik de inhoud grotendeels vergeten was, lukte het me niet meer de roman onbevangen te lezen. Daarvoor is er te veel kennis over Albert Camus bijgekomen, daartoe weet ik te veel over zijn nadruk telkens op hoe absurd het leven is. Zulke bagage maakt het vervolgens vrijwel onmogelijk nog vrij te manoeuvreren.

Dus bleef er afstand bij deze herlezing. Zag ik heel goed hoe Camus nauwelijks reliëf geeft aan Meursault, door hem niets te laten doen waar hij actief had kunnen handelen. Op wat reacties na dan, waaronder die ene fatale. De schrijver benadrukt ook vooral wat anderen over de hoofdpersoon denken, waardoor dus vooral aandacht uitgaat naar wat hij niet is.

Alleen de kracht van die aanpak al moet andere schrijvers hebben opgewonden toen dit boek pas verscheen.

Albert Camus, De vreemdeling
147 pagina’s
De Bezige Bij 1983, oorspronkelijk 1949
vertaling door Adriaan Morriën van L’Étranger, 1942

Reis naar het einde van de nacht ~ Louis-Ferdinand Céline

Zelfs een klassiek boek kan ook gewoon een debuutroman zijn geweest — met de problemen die een debuutroman zo gauw eens heeft. Voyage au bout de la nuit is uit balans. In de tweede helft van het boek verandert de hoofdpersoon, Ferdinand Bardamu, van een deelnemer aan grote gebeurtenissen in een commentator.

En dat is altijd een degradatie.

Tegelijk geldt wel dat de grootste bijzonderheden van de roman me domweg ontgaan zullen zijn. Ook bij deze herlezing. Céline’s talloze navolgers hebben het zicht op het origineel vertroebeld; dat alleen al.

In 1932 was Céline’s debuut in meerdere opzichten nieuw en baanbrekend. Zo kan er in het Frans een immens verschil zijn tussen de spreektaal en de schrijftaal. Uitdrukkingen genoeg in de dagelijkse conversatie die op schrift nooit gebruikt worden. Maar deze auteur waagde het nu toch eens om die vaak als zo plat en rauw ervaren spreektaal in een boek vast te leggen.

Dat moet de vertaler vervolgens immense problemen hebben opgeleverd.

Mij viel dan weer alleen op dat de toon van het Nederlands soms wat kunstmatig stoer was, als ik opnieuw met lezen begon. Dan duurde het altijd even voor de tekst genoeg boeide om die taal niet meer zo te laten opvallen.

Ook nieuw was Céline’s achteloze behandeling van zaken die tot dan toe taboe waren in de literatuur — sex in het algemeen, masturbatie in het bijzonder — en dat er zo veel lelijks in zijn boek aan de orde kwam.

Tachtig jaar aan romankunst verder is die unieke waarde van toen eveneens een stuk minder zichtbaar.

Verder was het boek een aanklacht tegen een reeks maatschappelijke misstanden, waar de komst van de verzorgingsstaat decennia later grotendeels ook een eind aan heeft gemaakt. Alleen geldt wel: geen wonder dat de mensen toen ‘primitiever’ reageerden in hun machteloosheid.

Maar, het moet gezegd, Reis naar het einde van de nacht bevat nog altijd heel pakkende passages. Al staan die wat mij betreft dan enkel in de eerste helft van het boek.

Meehelpt dan dat Céline het niet nodig vindt om alles uit te leggen. Ineens heeft Bardamu dienst genomen in het leger. Plots bevindt hij zich in België, tijdens de ergste momenten van de Eerste Wereldoorlog. Dan weer is hij psychiatrisch patiënt met een oorlogstrauma, dan probeert hij kapitaal te maken in een Afrikaanse kolonie, dan is hij ineens uit de bush in New York aangekomen.

De overgangen tussen al deze situaties doen er daarbij nauwelijks toe, en krijgen niet altijd een logische verklaring. Wat de eerste helft van het boek iets ademloos geeft; de roman krijgt er grote vaart door.

Halverwege de roman maakt Céline dan een opvallende tournure. Halfweg staat wel het meest vage zinnetje van al.

Ferdinand Bardamu neemt dan vijf, zes jaar afstand van het boek, om in de tussentijd medicijnen te studeren, en arts te worden. De zin die ik hier ter uitleg gebruik is al langer dan het boek over deze ontwikkeling biedt. Daarna wordt het verhaal weer opgepakt in Parijs. Daar wordt de hoofdpersoon huisarts in een buitenwijk, zonder daarbij iets te verdienen. De mensen zijn arm, en er zijn nog zo veel meer artsen als hij.

Anders dan hier hadden de huisartsen daar vrije vestiging.

Voor het boek betekent dit dat niet de hoofdpersoon nog langer het centrum is van alle verwikkelingen. In plaats van hem overkomt zijn patiënten nu allereerst van alles. Dat maakt het boek vanaf dat moment een stuk indirecter.

Later laat Céline die dagelijkse medische praktijk gelukkig weer wat los in de roman, en komt er meer verhaal in. Alleen is die verfrissende vaart uit het begin er dan al te lang uit om het boek nog te redden.

Alles overziend begrijp ik dat de aantrekkingskracht van dit boek bij de eerste keer lezen vooral zat in de nietsonziende eerlijkheid van de hoofdpersoon. Al lijkt het me ook dat alleen jonge en relatief onervaren lezers daar nu nog door geraakt zullen worden.

Maar toen het programma Brands met boeken over Céline ging [mp3], werd hij daarin een echte mannenschrijver genoemd. En een klootzak. Vrouwen begrijpen niet waarom zijn boeken zo lezenswaardig zouden zijn.

Die redenering volgens zou ik dus vervrouwelijkt moeten zijn, ondertussen, omdat deze herlezing me betrekkelijk weinig zei.

Eerder denk ik dat het gebral en het harde nihilisme van Céline bij een tijd hoorde, toen een stevige machotoon nodig was om überhaupt gehoord te worden tussen de andere sterke mannen. En die toon durven nu alleen de grootste rednecks in de VS nog straffeloos aan te slaan.

Louis-Ferdinand Céline, Reis naar het einde van de nacht
383 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot 1989, oorspronkelijk 1969
Vertaling door E.Y. Kummer van Voyage au bout de la nuit, 1932

Manhattan Transfer ~ John Dos Passos

De roman Manhattan Transfer uit 1925 was een experimenteel boek. Voor die tijd. En daarmee gewaagd. Voor die tijd. Inmiddels ligt dat anders. Zelfs de laagst opgeleide soap-kijker van het moment heeft er geen enkele moeite mee om een heel mozaïek aan verschillende verhalen tegelijk te volgen. TV heeft ons daarin ondertussen opgevoed.

Maar John Dos Passos moest dat procedé nog uitvinden. Zijn oplossingen waren daarmee niet volmaakt. Wat mij nog voor behoorlijk wat problemen stelde.

Ik moest de roman tijdens het lezen leren lezen, en daartoe ontbrak uiteindelijk de tijd.

Zo komt in het derde boekdeel terloops ineens de opmerking langs dat de oorlog dan is afgelopen. Waarbij ik dan zelf moet afleiden dat dit de Grote oorlog betreft.

Dat blijkt de enige aanwijzing te zijn dat er sinds het tweede deel plots vier jaar zijn verstreken. En omdat éen zo’n zinnetje makkelijk te missen is, vermoed ik de exacte tijdsaanduiding van wanneer het eerste deel speelt domweg niet eens gezien te hebben.

De drie delen van de roman hebben dus als functie om de personages door de tijd heen te volgen.

Dit was me ook wel duidelijk, maar dat er daarbij zulke sprongen werden gemaakt, kwam ik wat laat achter.

Alleen geeft dit ook de moeilijkheid weer die ik had met de roman. Manhattan Transfer is rijk aan personages, voorvallen, en scènes. Alleen was het mij vanaf het begin vrijwel onmogelijk te zien wie of wat daarbij belangrijk zou zijn.

De roman was een poging tot iets nieuws, doordat de schrijver een caleidoscopische blik geeft op het leven in een grootstad. Alleen zijn de overgangen tussen de verschillende scènes regelmatig te abrupt.

Daar staat tegenover dat Dos Passos vaak nog wel de ruimte nam in zijn taal; dat het boek tal van beschrijvingen biedt van een welhaast negentiende-eeuwse breedsprakigheid. Elk hoofdstuk wordt ook ingeleid met een korte losstaande beschrijving, die alvast de sfeer tekent van wat volgen zal. En met regelmaat zijn dit prachtige beschrijvingen. Alleen lukte het me te zelden om ze te koppelen aan wat volgde.

De auteur wilde me dwingen om heel erg op te letten bij het lezen. Terwijl de inhoud niet boeiend genoeg was om recht te doen aan die extra concentratie. Ofwel, las ik Manhattan Transfer zoals het had gemoeten, dan verveelde het boek me. Maar las ik de roman in mijn eigen tempo, ontging me net te veel.

Nu houd ik aan het boek slechts de herinnering aan drie personages over. Aan Jimmy Herf, de man van gegoede komaf met wie het in de loop van de roman steeds minder gaat. Aan George Baldwin, de advocaat die juist carrière maakt in de periode die het boek beschrijft. En aan het danseresje Ellen die zich liever Elaine laat noemen, en die Herf uiteindelijk in de steek laat voor Baldwin.

Dat is niet veel.

Toegegeven, het was me in eerste instantie ook niet per se om Manhattan Transfer te doen. Voornaamste reden om het boek te lezen, was dat het al decennia ongelezen in de kast stond. Naast nog drie andere boeken van Dos Passos die hij wat later schreef: de U.S.A. trilogy. Eigenlijk moest die boekenreeks misschien eerder nog. De trilogie heet het ware meesterwerk te zijn van de schrijver. Maar drie romans in éen keer zijn wel een hoop bladzijden als de schrijver me slecht ligt. Eerder was ik al eens in het eerste deel blijven steken.

En dan kan ik hopen dat Dos Passos dikke U.S.A. trilogy me wel genoeg tijd biedt om de goede manier van lezen te vinden. Alleen lijkt me nu dat dit drieluik voorlopig maar niet moest.

John Dos Passos, Manhattan Transfer
360 pagina’s
Penguin Books 1986, oorspronkelijk 1925

Dagboek 1887 – 1899 ~ Jules Renard

Een schrijver is altijd een ouder iemand dan ik ben. Nog steeds. Dat is een merkwaardige wet. Maar door iemand de gelegenheid te bieden de hele tijd aan het woord te zijn, geef ik hem of haar wellicht vanzelf autoriteit. En daarbij hoort dus een denkbeeldige leeftijd die hoger ligt dan de mijne.

Tegelijk kan het dus heel goed zijn dat ik de woorden lees van iemand lees die op het moment van schrijven jonger was dan ik nu ben.

De Franse auteur Jules Renard [1864 – 1910] leefde niet heel lang. Zijn postuum gepubliceerde dagboek vangt aan als hij drieëntwintig is. De tekst houdt op een paar weken voor zijn dood. Toen was hij net zesenveertig.

Inmiddels heb ik bijna alle levensjaren doorgemaakt die Renard beleefde. Dus zou ik zeker naar de eerste jaren van zijn dagboek kunnen kijken als naar de woorden van een jonge jongen.

Dat was nu nog niet altijd zo. Maar bij een volgende herlezing, als er opnieuw zeker achttien jaar verstreken zijn, zou het me niet verbazen als het dagboek me wel vooral de jeugdige onbezonnenheid toont van een schrijver die het allemaal nog mee moest maken.

Een vraag is alleen nu al in welke versie ik de woorden van Jules Renard lezen moet. Er bestaat geen integrale versie van het dagboek. De Franse Pléiada-reeks brengt een tekst in drie delen. Oorspronkelijk waren er 54 aantekenboeken en -boekjes.

De Nederlandse versie in de reeks privé-domein is ook een bloemlezing. W.F. Hermans was er nog eens heel kwaad over dat dit niet duidelijk genoeg op de omslag staat.

Het Engels biedt geen andere uitgave dan een nog kortere bloemlezing.

Eigenlijk zou ik Renard dus gewoon in het Frans moeten lezen, zoals hij het schreef. Maar mijn Frans is daar net niet goed genoeg voor. En om moeite te doen de taal op te halen, moeten er meer belangen spelen. Al komt Renard nu wel bij het rijtje Franstalige schrijvers waarvan ik meer wil weten, en waarbij dat niet via een taal kan die ik beter beheers.

Vooral zijn korte uitspraken zijn regelmatig te goed om er niet meer te willen lezen. Geen schrijver aardiger, op zijn tijd, dan de schrijver die verwoordt wat ook ik zo vind, of zelf zo had moeten formuleren.

Jules Renard stond in zijn eigen tijd vooral bekend als toneelschrijver, en als auteur van boeken als het semi-autobiografische Peenhaar, en de Natuurlijke historietjes. Daarnaast was hij de burgemeester van een plattelandsdorp.

Sartre ontwaarde later een zekere knoestigheid in hem. Maar het enige dat daarvan eventueel in vertaling overkomt, is dat Renard de versiering en de vaagheid schuwde in zijn taal.

In zijn dagboek merkt hij ook op dat alleen de auteurs die hun taal tot de kern beperken het minst verouderen, en daarmee de grootste kans houden om gelezen te blijven worden.

Uit dit eerste deel van de twee uit de bloemlezing tekende ik onder meer met plezier en soms zelfs instemming aan:

Om wanhopig te worden: alles lezen en niets onthouden! Want je onthoudt niets. Hoe je je ook inspant: alles onttrekt zicht aan je greep. Hier en daar blijven enkele flarden hangen, vluchtig bovendien, als rookvlokken die erop wijzen dat een trein is langsgekomen. [32]

scheiding

Het misbruik dat in boeken van de dood wordt gemaakt deed hem de haren te berge rijzen, en toch kromp zijn hart ineen bij elk sterfgeval, bij elke begrafenis, bij elk van de gruwelijke banaliteiten. Je stribbelt tegen, ‘Stompzinnig,’ zeg je. Maar als het ‘goed gedaan’ is, heb je grote lust te huilen. [44]

scheiding

Misschien is Mérimée de schrijver die het best tegen de tand des tijds bestand zal zijn: hij bedient zich minder dan ieder ander van beelden, oorzaak van het verouderen van iemands stijl. De onsterfelijkheid zal de sobere schrijvers, de geconstipeerden, ten deel vallen. [52]

scheiding

Ik vind uw boek erg goed omdat ik duidelijk zie wat eraan mankeert. [138]

scheiding

De literatuur, een raar vak: hoe minder je schrijft, des te beter je het moet doen. [162]

scheiding

Aantekeningen maken, dat is literaire toonladders spelen. [171]

scheiding

Deze notities die ik iedere dag opteken, zijn een geslaagde abortus van de slechte dingen die ik zou kunnen schrijven. [193]

scheiding

Globaal overzicht van de huidige literatuur. Het komt hierop neer dat geen enkele schrijver de moeite van het leren kennen waard is. [207]

scheiding

Als ik nadenk over de brieven die ik schrijf, vraag ik me af wat voor eerlijkheidswaarde men mag toekennen aan de briefwisseling van grote mannen. [210]

scheiding

Ik ben opgevoed door een boekenkast. [244]

scheiding

De felheid van de satire is overbodig: het is afdoende de dingen te laten zien zoals ze zijn. Ze zijn belachelijk genoeg van zichzelf. [262]

scheiding

Van bijna alles in de literatuur kan worden gezegd dat het te lang is. [267]

scheiding

Het woord moet worstelen met de gedachte en haar geen stok tussen de benen steken. [274]

scheiding

Wat is een criticus? Een lezer die moeilijkheden zoekt. [278]

scheiding

De uren dat je zin hebt iets volmaakt moois te lezen. Je blik glijdt langs je boekenkast, er is niets. Dan besluit je toch maar een willekeurig boek te pakken, en het staat vol mooie dingen. [286]

scheiding

Zodra ik alleen ben, dat wil zeggen zonder boek, ben ik middelmatig: mijn diepgang vermindert. [286]

[ wordt vervolgd ]

Jules Renard, Dagboek 1887-1899
313 pagina’s
De Arbeiderspers, 1988
privé-domein 140.
vertaling door Frans de Haan en Marianne Kaas

Dagboek 1900 – 1910 ~ Jules Renard

De Nederlandse bloemlezing uit de dagboeken van Jules Renard bestaat uit twee banden. En die tweede band is wat dikker dan de eerste. Toch maakte ik bij dit deel minder aantekeningen dan het voorafgaande.

Misschien is dat omdat de bloemlezers er meer aan leven in gestopt hebben dan ideeën. Wellicht maakte Renard zelf zo’n ontwikkeling door.

In elk geval is duidelijk dat hij steeds minder plezier beleefde aan het lezen. Alleen herlezen doet hem nog deugd. Algemene opmerkingen van Renard over literatuur worden schaarser in de loop der tijd. Al leidt wat er komt soms tot langere overpeinzingen. Bijvoorbeeld als hij zichzelf weer eens verwijt te weinig te doen, en voornemens formuleert om het helemaal anders te gaan aanpakken.

[…] Ik zal lezen, niet om kritiek te leveren, maar voor mijn plezier. Als ik erin slaag tot me te laten doordringen dat door vier regels van mijn hand honderd exemplaren van een boek kunnen worden verkocht, zal ik twintig regels schrijven zonder mijn luiheid een kans te geven.

Ik zal vaak citeren. Ik zal zeggen: dit is goed, of: dit is slecht, zonder de moeite te nemen te zeggen waarom, in de eerste plaats omdat je dan overbodig veel woorden vuil maakt, en in de tweede plaats omdat ik, meer dan eens, niet in staat zal zijn het uit te leggen.

Men zal vertrouwen in me moeten hebben: dat is een noodzakelijk voorwaarde. [78]

Jules Renard stierf jong. En waar hij rond zijn veertigste zijn indolentie nog verdedigde met de opmerking dat er tijd genoeg was tot zijn tachtigste, rijpt er in de jaren daarna een besef dat zijn gezondheid te wensen over laat.

Ondertussen schopt hij het nog wel tot burgemeester. Waarop hij zich onder meer de vrijheid permitteert te jagen met een vergunning van het jaar ervoor, de 2 in het jaartal handmatig verbeterd tot een 3. Want wie zal hem daar op aanvallen?

Alleen zorgen wat kwartels in het veld vervolgens dat hem de lust tot jagen vergaat, waarop Renard zijn geweer weghangt. Voor een jaar.

En het zijn zulke doorkijkjes naar dat leven die dit deel van het dagboek aardig maken. Maar ondertussen is er bij de lezer wel de wetenschap dat Renard spoedig dood zal gaan, en vond ik het een gemis dat hij nauwelijks over zijn fysieke problemen schrijft — voor zo ver dit gebrek niet aan de bloemlezers te wijten is.

Dus bleek de jonge Renard voor mij deze keer interessanter en memorabeler, mede door zijn felheid en zijn levendigheid, dan dezelfde man op middelbare leeftijd.

Ik tekende nu onder meer aan:

Het vak van schrijver houdt in dat hij leert schrijven. [27]

scheiding

Waarom zoveel schrijven? Het publiek kan nooit meer dan een of twee boeken noemen van de produktiefste auteurs. [38]

scheiding

Schrijven is bijna altijd liegen. [93]

scheiding

Literaire kritiek: alleen de herdrukken bespreken. [107]

scheiding

Niet al te beknopt schrijven. Het publiek moet met onbeduidende zinnetjes een handje worden geholpen. […] [235]

scheiding

De schrijver die je het meest moet herlezen om je van zijn tekortkomingen te ontdoen ben je zelf. [272]

scheiding

Een aantekening moet meer zeggen dan een pagina, anders heeft ze geen zin. [309]

[ ziet ook Dagboek 1887 – 1899 ]

Jules Renard, Dagboek 1900 – 1910
363 pagina’s
De Arbeiderspers, 1988
privé-domein 140.
vertaling door Frans de Haan en Marianne Kaas

Kuifje 04: De blauwe lotus ~ Hergé

Vroeg ik me ineens af wanneer in iemands leven superhelden eigenlijk een beetje te kinderachtig worden voor een boeiend verhaal. Omdat bij superhelden de afloop van de gebeurtenissen altijd al vast staat. Variatie is er hoogstens in hoe zo iemand deze keer gehandicapt wordt; en daardoor niet alle superkrachten al meteen kan gebruiken.

Toch, misschien geldt dit voorbehoud alleen voor mij. Mensen genoeg die geloven dat een sterke man veel problemen weg zou kunnen nemen.

En, nogal wat in het hedendaagse filmaanbod gaat om éen of andere superheld, of vaak zelfs een heel stelletje daarvan.

Over de stripreeks Kuifje schreef ik al eerder dat deze verhalen me nooit eigen zijn geworden, omdat ik de albums niet zelf had. Daardoor kwam het nooit eens tot herlezen. Terwijl dat eeuwige herlezen nu net bij strips hoort. Een stapel stripalbums bood domweg troost, als je thuis was, te ziek voor school. Maakte niet uit hoe vaak je die boeken eerder al eens had gelezen.

En als ervaren lezer een Kuifje-album doornemen, blijft een hachelijke onderneming. Ook al omdat er een behoorlijke afstand in tijd kan bestaan tussen het moment dat zo’n verhaal getekend werd en 2018.

In het vroege avontuur De blauwe lotus is bijvoorbeeld het ‘Shangai incident’ verwerkt, dat speelde in het voorjaar van 1932.

Shanghai had indertijd een internationale concessie, met een eigen bestuur; die veel had van een kolonie op het Chinese vaste land, en dat dan toch net niet was omdat meerdere landen tegelijk er de dienst uitmaakten. Ook de schrijver J.G. Ballard heeft deze omgeving in meerdere boeken gebruikt.

Japan had indertijd Mantsjoerije al veroverd, en wenste nog meer invloed in China; waarbij Shanghai als havenstad van grote betekenis was.

Dus was het even oorlog in het gebied waar Kuifje vrij toevallig terecht komt, na een intrigerend bericht te hebben opgepikt via de kortegolf radio.

Ik wilde De blauwe lotus enkel lezen, of misschien herlezen, om te weten te komen hoe de held van dat verhaal zo bevriend zou raken met de jonge chinees Tchang — die zo’n belangrijke rol speelt in het veel latere verhaal Kuifje in Tibet. De heel vroege albums interesseren me namelijk niet heel erg. Dat zijn me veel te platte superheld-verhalen, met die altijd onoverwinnelijke held.

Of ik zou Kuifje in Congo nog eens in alle paternalistische en racistische glorie van de oeruitgave moeten kunnen lezen.

De blauwe lotus riep ook al onmiddellijk een hele reeks vragen op. Hoe oud is Kuifje, bijvoorbeeld? Of is hij toch eerder een volwassene die met dwerggroei kampt?

Hergé vertelde aan Wim Noordhoek het gezicht van Kuifje expres heel simpel te hebben gehouden; zodat elk kind zich met deze held zou kunnen identificeren. Meende de maker ook dat het de vereenzelfiging zou helpen door Kuifje kleiner te maken dan de meeste volwassenen in het boek? Zelfs de meest armoedige Chinezen zijn groter dan hem.

In latere albums lijkt Kuifje me nog een heel stuk groter gegroeid.

Het verhaal van De blauwe lotus is er vooral éen van veel geknok, en wisselende kansen, dat misschien spannend was voor wie de strip indertijd als vervolgverhaal las, en telkens een tijd moest wachten op de afloop, maar voor mij nooit boeiend kon worden.

Ik bleef vooral met al die vragen zitten. Waar haalde Kuifje het geld vandaan om in de jaren dertig met het vliegtuig naar Shanghai te gaan? Hoe kon het dat hij zo probleemloos een tank wist te besturen? Waar had hij zijn ervaring met vuurwapens opgedaan?

[ wordt vervolgd ]

Hergé, De blauwe lotus
64 pagina’s
Casterman 1955, oorspronkelijk 1936
anonieme vertaling van: Les Aventures de Tintin, reporter, en Extrême-Orient