Werelden van tijd ~ Hans Achterhuis

In 2003 deed dit essay me niet zo veel. Nu keek ik of een herlezing me wat tegenwicht kon bieden tegen Gleick’s boek over de haast in deze tijd. Gleick is een journalist, die opmerkingsgave paart aan een toegankelijke manier van communiceren. Alleen was zijn boek uiteindelijk toch wat luchtig. Achterhuis zou me meer zicht kunnen bieden op de belangrijke grote lijnen, zonder dat ik nu al te grote verwachtingen had erg door hem vermaakt te zullen worden.

Dit idee kwam redelijk uit.

Mooi is namelijk dat Achterhuis het prettig ruim ziet. Eeuwen zijn niets voor hem, en de wereld is een kibbelend dorp vanuit dat perspectief.

Jammer alleen was dat hij een invalshoek koos die ik niet heel bijzonder vond. Er is vaker geschreven over dat discipline maakte dat Europese landen als Nederland zo succesvol werden in de wereld, bijvoorbeeld als koloniale macht. Nogal wat boeken over de geschiedenis van de technologie ook gebruiken de klok of de tijdrekening als voorbeeld, om aan te geven hoe mensen door de eeuwen heen hebben gepoogd meer greep te krijgen op hun bestaan. En hoe zij zich al doende, disciplines oplegden.

Tegelijkertijd staat er genoeg in dit boekje dat mij tot verder denken aanzet. Zelfs al zijn sommige ideeën volgens mij betwistbaar, omdat hij die op de werkelijkheid projecteert, zonder dat deze daar ineens eenvoudiger door te verklaren wordt.

Zo onderscheidt Achterhuis de ‘lege tijd’ van nu; waarin er geen culturele of religieuze bezwaren bestaan om bepaalde uren in te vullen. Die plaatst hij tegenover de ‘gevulde tijd’ van religies en premoderne culturen; waarin wel die taboes bestaan. Winkelen mag dan niet op zondag, eten is overdag tijdens de Ramadan verboden, en nog zo wat meer.

Ik voel me anders nog steeds bezwaard onder kantoortijd niets te doen, en vrolijk buiten te wandelen. Zelfs al is het mijne een vrij beroep zonder vrije weekenden of doorbetaalde vakanties.

Zwart-wit indelingen bestaan bijna nooit.

Hans Achterhuis, Werelden van tijd
79 pagina’s
Maand van de filosofie © 2003

Grenzen aan de vrijheid ~ Ian Buruma

De boekhandel is éen opzicht niet anders dan alle andere handel. De sector organiseert gezamenlijk allerhande promotie om extra aandacht voor de waren te krijgen. Zo is er de boekenweek, en zijn er daarnaast nog verschillende actiemaanden. Eén daarvan heet de maand van de Filosofie. En doorgaans gaat die voorbij zonder dat ik er sjoege van heb.

Alleen kreeg het actieboek voor de afgelopen maand ditmaal meer aandacht in de media dan anders. Bovendien was het van Ian Buruma, van wie ik wel eens iets met instemming had gelezen. Als hij filosofie zou bedrijven, zou dat in elk geval leesbare filosofie zijn.

En Grenzen aan de vrijheid pakte uit als een wat eclectisch traktaat over politieke theorie. Dit is een boek waarin de opvattingen van Markies de Sade over vrijheid even veel ruimte krijgen als de recente gewoonte van de Amerikanen om een land met grof geweld binnen te vallen, om de verbijsterde inwoners beter te kunnen vertellen wat democratie is, en vrijheid. Om maar éen voorbeeld te geven.

Terloops hekelt Buruma de gewoonte in Nederland van enkele publieke figuren om hun ideeën over vrijheid op een vreemd absolute manier te poneren.

In krantenstukjes van voormalige ‘Vrienden of Theo of Ayaan’ bespeur je de geest van de Nederlandse scheldkritiek, die oer-Hollandse protestantse combinatie van morele eigengerechtigheid en een gekoesterd gebrek aan manieren. [11]

Toch wordt nu net omgekeerd Ian Buruma momenteel verweten juist Ayaan Hirsi Ali te laatdunkend te beoordelen — Buruma is bijvoorbeeld een kop van Jut in het boek The Flight of the Intellectuals van Paul Berman.

In de kern wil Grenzen aan de vrijheid de verdiensten van de Verlichting nog eens toelichten. Zelfs al bestaat er niet éen Verlichting, en is er dus ook niet éen politieke stroming aan te wijzen die het best de idealen daarvan vertegenwoordigt.

Daarnaast gaat dit traktaat over beschaving, en dus goede omgangsvormen — en daarmee ook over politiek, en de toon van het debat in die politiek.

als een geloof in westerse waarden zich verhardt tot een dogma en vrijheid wordt gehanteerd als een vorm van absolutisme, dan zullen we zien hoe ook de beste ideeën eindeigen in een catastrofe. [94]

Tegelijk leverde al dit een wat plichtmatig ogende tekst op die ook tien of vijftien jaar geleden geschreven had kunnen worden — afgezien van die merkwaardig venijnige uithalen naar het Nederlandse populisme, die zo in tegenspraak zijn met Buruma’s wens tot beschaving. En daardoor was dit boek niet zo heel interessant, voor mij.

Boeiender vind ik, als het dan toch om vrijheid gaat in deze tijd, bijvoorbeeld de ontwikkeling van een technologie als internet. En hoe iedereen met een pietsje macht ergens over vanaf het begin bezig is geweest de vrijheden online in te perken. Om maar éen dwarsstraat te noemen.

Een betere illustraties van hoe lastig vrijheid is, bestaat er momenteel niet. Daar is alle populisme in de politiek echt kleuterspel bij. Populistische politici waren er bovendien altijd al, de afgelopen honderd jaar.

Ian Buruma, Grenzen aan de vrijheid
Van De Sade tot Wilders

96 pagina’s
Stichting Maand van de Filosofie, 2010

Waar blijft de ziel? ~ Bert Keizer

Geen onpopulairder boodschap dan de mededeling: jullie kunnen je bewering nooit staven — want daarvoor schiet onze kennis domweg te kort.

Mensen die relativeren zijn ongeveer even populair als klokkenluiders, of als het kind dat zo terecht gelyncht werd toen het waagde op te merken dat de keizer helemaal geen kleren droeg. Blijkbaar zit de menselijke psyche zo in elkaar dat we liever geloven dat autoriteiten het goede nastreven; de waarheid in pacht hebben; en ons aller belang daarbij voorop stellen.

Anders zouden die autoriteiten toch zeker wel steviger kritiek ontmoeten ook?

Bert Keizer deelt harde kritiek uit in Waar blijft de ziel? — dat in 2012 actieboek was voor de Maand van de filosofie. Hij valt daarin de vrij eenvoudige visie aan die de neurosofie uitdraagt. Dat is de leer die plotseling opkwam sinds het mogelijk is om met scans in de hersenen van levende mensen te kijken, en daar activiteit in waar te nemen.

Voornaamste profeet van dit neuroreductionisme is in Nederland Dick Swaab. Een onderzoeker is dat, die voorheen slechts in hersenen sneed van mensen die al dood waren. En die volgens Bert Keizer op basis van vooral die kennis, en de bijbehorende autoriteit, er veel te stellige oordelen op nahoudt over alle gebieden waarvoor Swaab niet heeft doorgeleerd.

Wij zijn ons brein luidt de titel van de bestseller die Swaab uitbracht in 2010. Een programma van vier luttele woorden is dat waar Keizer zich uit alle macht tegen keert in zijn boek; omdat dit een verkeerd frame laat ontstaan, en omdat Swaab ook met zijn stelling nogal wat helemaal niet kan verklaren.

Voor Keizer is daarbij een uitspraak van zijn intellectuele held, Ludwig Wittgenstein, de meest indrukwekkende relativering.

Het menselijke lichaam is het beste beeld van de menselijke ziel.

In het boek houdt Keizer er overigens liever nog een driedeling op na — lichaam, geest, en omgeving — om aan te geven wat bepaalt wie wij zijn.

En van mij had Bert Keizer best wat meer harde medische kennis tegenover de neurosofie mogen stellen. Zo wordt bijvoorbeeld almaar duidelijker dat onze darmflora grote invloed heeft op ons welbevinden, en zelfs op zaken als overgewicht. Die flora bestaat uit bacteriën — een kilo of vier aan vreemd bezoek bij een gezonde volwassene — en is toch bijna als een tweede brein te zien; voor wie graag reduceren wil. Een extern brein dan nog bovendien.

Belangrijkste boodschap van Bert Keizer in dit boek luidt wat mij betreft dezelfde als hij al uitdroeg in zijn eerste boek, Het refrein is Hein. Het is nogal mager gesteld met het onderdeel zorg in de gezondheidszorg. De middelen en methoden om diagnoses te stellen worden steeds verfijnder. Technisch kan er ook wel wat meer in de chirurgie. Maar te vaak bestaat de geneeskunde nog altijd uit het enkel wegnemen van symptomen — zonder dat duidelijk is wat er nu precies ten grondslag ligt aan de kwaal.

De populariteit van neurosofie heeft vooral kwalijke gevolgen in de geestelijke gezondheidszorg. Om niet te zeggen dat het gevaarlijk en dom is om een mens te reduceren tot een stel hersenen in chemische onbalans, voor wie allereerst medicijnen baat kunnen brengen.

Het psychofarmacologisch arsenaal bevat wel degelijk effectieve pillen: antipsychotica, angstremmers en sommige middelen tegen bipolaire stoornis. Maar er is geen wetenschappelijk kader waarbinnen hersenstoornissen eenduidig gecorreleerd blijken aan specifieke psychische nood. Psychose, depressie, bipolaire stoornis, borderline-syndroom, ADHD, autisme e.v.a. zijn (nog) niet te herleiden tot een anatomische grondslag, Men doet echter alsof dit wel het geval is en het meest groteske gevolg daarvan is dat 950.000 Nederlanders antidepressiva slikken. Dat krijg je ervan als er geen empirische wal is die het pillenschip keert. In mijn dagelijks werk heb ik veel te maken met psychiatrische patiënten. De ernstige ijver waarmee psychiaters hen volproppen met angstremmers, antipsychotica, antidepressiva en anti-epileptica, niet zelden in persoonlijk verzonnen combinaties, contrasteert pijnlijk met de vastbeslotenheid waarmee ze de langdurige ontmoeting met deze mensen uit de weg gaan. [84]

Maar de simpele constatering alleen al dat dezelfde kritische visie op de gezondheidszorg al twintig jaar lang te geven is, toont dat Keizer’s ideeën niet populair zijn.

Bert Keizer, Waar blijft de ziel?
148 pagina’s
Maand van de filosofie, 2012

Schuldgevoel ~ Coen Simon

Zelfs al is deze economische crisis niet te vergelijken met die uit de jaren dertig van de twintigste eeuw, de geschiedenis dwingt mij wel tot het trekken van parallellen.

Waar blijft de duidelijke politieke reactie bijvoorbeeld, op de systeemrot in de financiële sector? Waar sinds 2007 nog altijd niets aan veranderd is?

En zodra er vragen zijn, groeit er hoop dat er auteurs bestaan die antwoorden hebben geprobeerd te geven. Al was het enkel maar om mijn vragen vervolgens scherper te kunnen formuleren.

En filosoof Coen Simon deed de huidige economie, voor Schuldgevoel; het actieboek voor de Maand van de filosofie 2013. Dat bracht alleen niet de wijsheid die ik begeerde.

Voor een deel komt dit door de aanpak van Simon, die mij gewoon niet zo goed ligt — zoals eerder opgemerkt. Hij begint zijn betoog vrijwel steeds vanuit een persoonlijke anekdote; als was hij de cliché-dominee die van de week een oud vrouwtje sprak. Schakelt dan opvallend moeiteloos over naar een wat abstracter betoog. Om zo’n hoofdstuk of column dan af te ronden met een filosofisch citaat van een schijnbaar willekeurig tevoorschijn gehaalde denker.

Al ontleende hij in Schuldgevoel ook opvallend veel aan de TV-serie Mad Men — misschien omdat filosofen nog te weinig hebben gereflecteerd over de schijn die de reclamewereld creëert.

En een tweede onverwachte bron van kennis voor Simon was ditmaal Homo Ludens, van de historicus Johan Huizinga.

De economie, zo heb ik al herhaaldelijk benadrukt, is een systeem dat ook een collectief houvast kan bieden, mits deze door de deelnemers meer wordt opgevat en bedreven als een spel, even ludiek als de oikos van de Griekse oudheid. Het geloof in het spel van de religie heeft mijns inziens te veel aan kracht verloren om nog langer voor de samenleving richtinggevend en bindend te kunnen zijn. Ook al zijn er zeer veel individuen voor wie religie nog zingevend is, het geloof wordt te geïndividualiseerd bedreven om voor een samenleving nog bindend te kunnen zijn. Economie daarentegen is het huishouden waaraan iedereen deelneemt, zelfs degene die buiten het spel wordt gehouden voelt — en wrang genoeg vaak heviger dan de fortuinlijken — dat hij onderdeel is van dezelfde economie. [86]

En op zich kan het vanzelfsprekend geen kwaad wat Coen Simon doet in zijn boek, door alles nog eens terug te redeneren naar heel basale begrippen. Wat is geld? En hoe komt het dat aan geld voor ons ook een besef als vrijheid is gekoppeld?

Maar na deze lange aanloop is het mij niet scherp genoeg wat hij concludeert. Om niet te zeggen dat hij opvallend mild is. Want niet alles wat bijvoorbeeld economen doen, in hun modelbouw, is onzinnig.

Dat zal best. Als ik een boek lees van een denker hoop ik alleen op inzichten te stuiten die mij zelf nog niet ingevallen waren. Al was het enkel om het daar mee oneens te zijn, en dan na te moeten denken waarom.

De opmerking ooit van iemand dat economen hun modellen niet bouwen naar hoe de wereld is, maar volgens hoe de wereld er volgens hen uit zou moeten zien — waarbij politieke kleuring nogal meespeelt — verhelderde voor mij meer dan alle economieboeken tot dan toe gelezen; plus alle colleges gevolgd daarbij.

Simon maakte zulke opmerkingen niet.

Coen Simon blijft aan de veilige kant in zijn uitspraken in Schuldgevoel. Wat niet erg is; in een boek dat voor een groot publiek bedoeld zal zijn. Maar wat ik opmerkelijk vind, in een traktaat over economie dat geschreven werd tijdens een forse economische crisis, die ook nog eens behoorlijke systeemfouten heeft bloot gelegd.

Er valt verder dus niet zo veel te vinden van Simon’s opinies.

Daarmee was Bert Keizer’s uitgesproken mening in het vorige actieboek voor de Maand van de filosofie mij liever.

Coen Simon, Schuldgevoel
Over de behoefte aan dingen die we niet nodig hebben

115 pagina’s
Stichting Maand van de Filosofie, 2013

Echte vrienden ~ Stine Jensen

Ergens online zijn nog meningen te vinden die ik in 1992 publiek meende te moeten formuleren. Op Usenet. In discussie met een stel Amerikanen.

Google kocht veel later de archieven van Usenet op — de nieuwsgroepen die een sociaal netwerk boden voor een select gezelschap indertijd; want wie had er toen internettoegang? Wie wist er al wat dit inhield?

Tot zeker het jaar 2000 bestonden de nieuwsberichten die ik als journalist over internet schreef noodgedwongen voor een groot gedeelte nog uit uitleg over wat dat was.

Internet moest toen trouwens nog met een hoofdletter. Want het was een naam.

Ik ga hier niet verwijzen naar die meningen uit 1992. Niet dat ik me daar voor schaam — zet nooit iets online dat je later betreuren kan — maar die opinies daar waren niet bedoeld voor de eeuwigheid. Terwijl ze wel ineens die eigenschap hebben gekregen.

Ofwel, het is me al even duidelijk wat de waarde is van het leggen van contacten via internet, en het publiek communiceren met die contacten. En ook ken ik de verwarring die optreedt als blijkt dat online heel makkelijk terug te vinden kan worden wat allang vergeten had horen te zijn.

Voor mij relativeerden deze ervaringen al vroeg de waarde van sociale netwerken nogal. Dus weliswaar is er nog een halfhartig Twitter-account, me helemaal onderdompelen in dat medium deed ik nooit. Ik lurk slechts. Facebook was al een paar bruggen te ver — en dan kende ik het gerucht nog niet eens dat de CIA de ontwikkeling van Facebook gesponsord heeft.

Maar de vraag wat het uitbouwen van een leven online waard is, lijkt me een afweging die iedereen voor zich moet maken.

Echte vrienden van Stine Jensen kan daarbij hulp bieden. Jensen vond zichzelf een behoorlijke pionier, omdat ze al in 2007 op Facebook zat — toen de rest van Nederland nog op het netwerk Hyves krabbelde.

Aan de eind van haar boek stelt ze alleen toch haar account te sluiten.

Niet dat dit veel uitmaakt overigens. Alle informatie ooit online gezet bij dit bedrijf blijft gewoon op de servers staan. Of zo’n account nu actief is of niet. En jaren na het failliet van Facebook kan die informatie dus gewoon ineens nog ergens anders opduiken.

Echte vrienden biedt onder meer overwegingen over de verschillen tussen wat privé-ruimte is en wat publiek. Jensen ziet daarbij een fundamentele verschuiving ontstaan, door media als Facebook. Ik acht dit allereerst een technische verschuiving — als onze uitingen ineens door iedereen ter wereld te volgen zijn, is het niet alleen van kwaliteit wat door de elektronische megafoon wordt rond getetterd. Dat kan ook niet. Niemand is altijd verstandig.

En dan hoeft er maar éen iemand online te zetten wat hij of zij die ochtend als ontbijt had om dat soort mededelingen tot een trend te maken. Eten moeten wij allen. Daar kan iedereen iets over melden. En als genoeg mensen dit doen, wordt zo’n uiting vanzelf normaal.

Stine Jensen munt vervolgens de term ‘intiem kapitaal’ voor datgene wat wij allen bezitten en waar anderen niet per se iets mee nodig hebben — er naartoe redenerend dat het wellicht verstandig is om zuinig te zijn op dit kapitaal.

Vervolgens breidt ze haar betoog uit naar de belangstelling in de massamedia telkens naar de persoon achter de man of vrouw in het nieuws. Daarbij een verband suggererend met die openheid van ons allen online dat er volgens mij niet is.

Mijn eeuwige mediakritiek hier, en op mijn andere weblog, luidt dat Nederlandse journalisten lui zijn, en liefst in sjablonen denken. Hun verslag over de Politieke beschouwingen — het belangrijkste Kamerdebat van het jaar — is nooit inhoudelijk, want dat gaat altijd allereerst om de vraag hoe een politicus ‘het deed’.

Enfin, dat blijft mijn probleem met Stine Jensen. Ze roept altijd onmiddellijk tegenspraak bij me op; omdat haar ideeën me altijd te halfbakken zijn. Zo zeer zelfs dat ik eerder op boeklog aankondigde haar niet meer te zullen lezen.

Voor éen keer moest ik op dat goede voornemen terugkomen. Mij interesseerde even wat er de laatste jaren als actieboek uitkwam voor de Maand van de filosofie. Bert Keizer bleek daarbij nog wel iets aardigs te hebben geschreven. Coen Simon en Stine Jensen maakten duidelijk dat ik de actieboeken rustig kan negeren. Eerder al stelde Ian Buruma teleur.

Stine Jensen, Echte vrienden
Intimiteit in tijden van Facebook
GeenStijl en WikiLeaks

122 pagina’s
Stichting Maand van de Filosofie, 2011

Wat blijft ~ Patricia de Martelaere

Wat ik ooit dacht te vinden in de filosofie was daar nauwelijks voorhanden. Ik hoopte methoden aangereikt te krijgen om de werkelijkheid beter te kunnen ontleden. In plaats daarvan las ik vooral mensen die hun ideeën over de werkelijkheid heen projecteerden, wat de boel zelden verduidelijkte, en meestal eerder behoorlijk vertekende.

Toegegeven, Wittgenstein had ooit groot nut, lang geleden al, met diens bedenkingen over taal, en hoe de rot in het denken al in de taal begint. En daar kwam nog een wetenschapsfilosoof of drie bij, met hun opmerkingen over hoe ons weten vooruitgaat; en vooral wat dan toch altijd weer maakt dat de goede ontwikkelingen daarin worden tegengehouden.

Alleen werd die afstand tot de filosofie daarmee wel een persoonlijke afstand.

Weliswaar is de tijd voorbij dat iemand als Sartre nog een persoonlijke leidsman kan zijn in het leven voor velen, of anders Camus, filosofen worden nog altijd serieuzer genomen dan mij dat lukt.

Zo duikt de naam Patricia de Martelaere [1957 — 2009] hier en daar nog weleens op in teksten van anderen, zonder dat mij daarbij ooit duidelijk is waarom, en waarvoor zij dan zou staan.

Dus las ik toch eens het lange essay Wat blijft, dat tegenwoordig gezien wordt als een kerntekst in haar oeuvre. Dit essay verscheen in een eerdere versie als actieboek van de Maand van de Filosofie begin deze eeuw.

De ironie van deze inspanning was dat ik een te jong gestorven schrijver las, van wie de naam desondanks nog weleens opduikt, die met de vraag begint wat er van ons blijft als wij er niet meer zijn.

Wat blijft is wel een typisch actieboek; de tekst biedt een inleiding van het algemene soort, een scheert daarbij langs enorme vragen als wat dat leven nu eigenlijk is; dat bestaan; ons ik; en wat daar zoal door nog altijd bekende denkers over gezegd is.

De tekst volgt daarbij min of meer de ontwikkeling die De Martelaere zelf ook doorgemaakt schijnt te hebben. Rooms-katholiek opgevoed, zoals te doen gebruikelijk in België, groeide daarop uiteindelijk toch de twijfel aan al die geopenbaarde zekerheden. De nihilist Nietzsche komt mede daarom nogal eens aan bod in dit boek, al zegt Patricia de Martelaere daar dan niet bij dat Nietzsche nogal goed was in het ontmantelen van de priesterlisten die ook zo’n groot deel uitmaken van een geloof.

De schrijver schijnt zelf in haar leven uiteindelijk verlichting te hebben gevonden in denkbeelden die niet uit de westerse filosofie stamden. En zo eindigt dit essay ook; met het besef dat het goed mogelijk is om heel anders te denken:

In tegenstelling tot de christelijke en prechristelijke godsbewijzen, die veelal berusten op de premisse dat het volmaakter is te bestaan dan niet te bestaan (zodanig dat God, als het volmaakste wezen, noodzakelijk de idee van bestaan inhoudt); geldt in het boeddhisme dat het volmaakter is niet te bestaan. Alles wat bestaat moet namelijk onvermijdelijk vergaan. Al wat is, moet worden. Wat blijft, kan dus niet iets zijn wat is.

En toch herken ik dat besef ook wel uit de negentiende eeuw. Nietzsche speelde met zulke gedachten, en Heine dichtte er eerder al over, bij wijze van grap:

[…]
Gut ist der Schlaf, der Tod ist besser – freilich
Das beste wäre, nie geboren sein.

Dus wat leverde het lezen van Wat blijft me op, bij eindjebesluit? Het besef ik wellicht beter een roman had kunnen lezen van Patricia de Martelaere. Ze kan een zin schrijven — waarmee ze misschien ook gauw eens intelligenter of diepzinniger lijkt dan ze was — maar het was onnozel van mij om van een inleidend essay echte diepte te verwachten.

Patricia de Martelaere, Wat blijft
Essay

Em. Querido’s Uitgeverij 2009, oorspronkelijk 2002