Alledaagse wetenschap ~ Karel Knip

Iedere zaterdag weer bewaar ik de column van Karel Knip in het wetenschapskatern van NRC Handelsblad voor het laatst. Hem lezen, is de krant met een goed gevoel kunnen wegleggen. Weinig is zo aanstekelijk dan een nieuwsgierig verhaal te lezen over een onderzoekje naar waarom iets is zoals het is.

Knip behandelt alledaagse wetenschap, zijn vertaling voor de Engelse uitdrukking ‘everyday science’, en dat verklaart ook dat het bijna altijd natuur- en scheikundige verschijnselen zijn waarover het gaat.

Lang heb ik de meest geslaagde columns van Knip uitgeknipt. Later kon ik ze zo van de website overnemen voor de verzameling. In die zin was bundeling van het beste werk voor mij overbodig. Toch moest ik even kijken of het echt zo’n leuk kijk-, speel-, en doe-boek is geworden als ik dacht dat het kon worden.

Dat is zo.

En toch. Dankzij Karel Knip heb ik bijvoorbeeld ooit Minnaert’s Natuurkunde van het vrije veld gekocht. Dat was misschien nog wel zijn grootste bijdrage aan mijn kennis.

Karel Knip, Alledaagse wetenschap
192 pagina’s
Uitgeverij Contact, 2000

Eekhoornformule ~ Vincent Icke

Dit is een prachtig boekje. Ik heb er maar éen ding op aan te merken, maar dat komt omdat het opgenomen materiaal niet in een geut geschreven is. Het grootste deel bestaat namelijk uit columns die tussen 1995 en 2000 verschenen in de wetenschapsbijlage van NRC-Handelsblad. Dit betekent dat een voorbeeld weleens opnieuw terugkeert; dat Icke weleens dezelfde basiskennis opnieuw moet uitleggen.

Storen doet dat niet.

Integendeel. In zo’n verzamelbundel valt ook op wat door de jaren heen de hang-ups van een schrijver zijn. En voor wie dan dezelfde klachten heeft, leest een heel prettig boek. Zoals ik dat deed.

Een van de thema’s in deze bundel is de kritiek van astrofysicus Icke op de manier waarop het onderzoek in Nederland gefinancierd wordt. Wetenschappers moeten voor hun onderzoeksprojecten namelijk telkens weer aanvragen doen, die dan in het teken dienen te staan van wat een politieke meerderheid toevallig relevant vindt.

En die politieke coalitie wil ook al steeds plannen op uitkomst, wat in de politiek al onmogelijk is maar in de wetenschap helemaal niet werkt.

Icke wijst meermaals aan tot welke krankzinnige verhoudingen dat leidt. Wetenschap is een keihard métier. Feiten zijn feiten. Al heel lang wordt het verkondigen van onzin meteen afgestraft door buitensluiting uit de wetenschappelijke gemeenschap. Dus is het merkwaardig dat politici, of managers, zonder enige vakkennis te bezitten ook nog eens menen te kunnen oordelen of onderzoek relevant is.

Vilein merkt Icke ergens op: Einstein zijn is geweldig. Maar nog mooier is het om Einstein te kunnen sturen.

Maar vergeet het geneuzel over de belabberde situatie in Nederland vooral, en lees dit boek vooral als een prachtige inleiding in waar de harde wetenschap zich op dit moment mee bezig houdt. Icke is er heel goed in begrijpelijke voorbeelden te vinden, en schrijft buitengewoon helder.

Eindelijk begrijp ik het verschil tussen fermionen en bosonen, om maar eens iets te noemen

Vincent Icke, De eekhoornformule
Over weten en wetenschap

178 pagina’s
Aula i.s.m. Uitgeverij Prometheus, 2003


Wetenschap ~ B.K. Ridley

Van die hele reeks toegankelijke filosofieboekjes had ik deze nog opgespaard. Voor de vakantie. Om het lekker. Omdat ik tijdens mijn scholing toevallig veel over het onderwerp wetenschap en kennis heb moeten nadenken, en denk er iets vanaf te weten. Zo ik iets weet.

Maar ik had van alles verwacht, behalve het boek dat dit uiteindelijk bleek te zijn. Misschien dat mijn wantrouwen makkelijk gewekt wordt, sinds mensen als de blij-gelovige Cees Dekker serieus worden genomen als denker over wetenschap. Maar Ridley lijkt wel een vriendje van Dekker te zijn. Het enige wat hij in dit boek nalaat, is om de consequentie van zijn gedachten te verwoorden; en God de schepper de verklaring voor alles te laten zijn.

Ridley beschrijft de wetenschap door aan te geven wat er allemaal niet zaligmakend is aan de gebruikelijke methoden om kennis te verwerven. In die twijfel staat hij lang niet alleen, daar zijn hele scholen aan filosofen mee bezig geweest, maar toch slaagt de schrijver erin geen van zijn voorgangers te noemen.

Evenmin toont Ridley enige kennis over wat er zoal aan discussies is geweest in de twintigste eeuw over wetenschapsfilosofie. Wel blinkt hij uit in het schetsen van de problemen waar de Natuurkunde voor staat.

Mijnheer is dan ook fysicus.

Niet dat hij daarmee voor mij meteen een beunhaas wordt, maar het verklaart wel veel. Het gebrek aan overzicht bijvoorbeeld.

B.K. Ridley, Wetenschap
251 pagina’s
Routledge © 2002
Vertaling van On Science © 2001


Short History of Nearly Everything ~ Bill Bryson

Dat ik hier persoonlijke leesimpressies plaats, heeft een simpele reden. Professioneel een boekbespreking schrijven, is erg veel werk. Al was het maar om uit te zoeken hoe zo’n boek gezien moet worden binnen iemands oeuvre, of vergeleken met wat er verder nog zoal geschreven is.

Maar dit is nu eens boek waarover ik makkelijker een professionele recensie schrijf, dan een persoonlijke leesimpressie kan geven. Want, op het gevaar af nu erg blasé te klinken, er stond voor mij nauwelijks iets nieuws in.

Al sinds ik ‘volwassen’ boeken lees, was dat altijd om maar twee redenen. De ene was om te onspannen, en van de taal genieten. De ander reden was om te leren wat er te weten is, met als toespitsing de vraag hoe wij dat dan menen te weten.

Deze permanente nieuwgierigheid was voor mij ook een belangrijke aanleiding om wetenschapsgeschiedenis te gaan studeren.

En ziet, Bryson beantwoordt in dit boek precies die zelfde voor mij zo wezenlijke vraag. Wat weten we, en hoe kunnen we dat weten dan? Daarbij beperkt hij zich strikt tot de beschrijvingen van de natuur; het heelal, de aarde, en het leven daar weer op. Zoals het dier mens. Cultuur komt in dit boek niet voor, of hoogstens zijdelings als Bryson wetenschapsgeschiedenis bedrijft, en aangeeft wat de verschillende ideeën over een onderwerp zijn geweest in de loop der tijd.

Net als hem deel ik steeds de verbazing hoe kort wij sommigen dingen nog maar weten. En ook, hoe veel vragen er onbeantwoord zijn.

Maar veel van de schrijvers waar Bryson zijn kennis leent, heb ik zelf al gelezen.

Dit boek gaf mij dezelfde impressie die iemand zal hebben die in de krant leest over een gebeurtenis waar die zelf bij was. Heel merkwaardig. Wat Bryson meldt klopt allemaal wel, en is ook prachtig opgeschreven. Maar het is wel een samenvatting van alles, waar vaak meer over te zeggen is. Bovendien heb ik precies hetzelfde soms net even anders beleefd.

Dus doe ik dit boek rustig aan anderen cadeau. Met de woorden: lees nu maar eens wat mij al vijfentwintig jaar bezighoudt. Terwijl ik het ook wel aardig vind, maar het door de verhalende vorm mij niet expliciet genoeg is. Isaac Asimov’s Chronology of Science & Discovery bijvoorbeeld, is me liever als boek over een vergelijkbaar thema. Bovendien wist Asimov wel de cultuur in zijn tekst mee te weven. Maar dat boek zal, doordat het veel encyclopedischer opgezet werd, nauwelijks iemand tot lezen aanzetten.

Dit wel. Enfin.

Bill Bryson, A Short History of Nearly Everything
688 pagina’s
Black Swan © oorspronkelijk 2003


Passie en precisie ~ Vincent Icke

Stel dat ik deze bundel vorig jaar gelezen had, in plaats van Icke’s boek De Eekhoornformule. Geen enkele twijfel dat ik dan een even enthousiast besprekinkje geschreven had als over die titel toen. De inhoud had haast woordelijk dezelfde kunnen zijn.

Maar nu, bij een volkomen vergelijkbaar boek, ontbreekt dat grote enthousiasme, opvallend genoeg.

Misschien komt dat omdat de columns en artikelen in deze bundel geselecteerd zijn uit een kortere periode, waardoor er minder weg te laten viel. Maar waarschijnlijker nog ligt het gewoon aan mij, en de onbehoorlijke eis die ik aan schrijvers stel om mij te blijven verrassen.

Ditmaal was de toon me bekend, en de stokpaardjes ook. Nu ontbrak de prettige emotie om iets nieuws te beleven. Die was er de vorige keer wel, al las ik de columns van Icke in NRC-Handelsblad toen ook al jaren. Ze voor het eerst verzameld zien, deed me toen wat.

Nu zal dit zonder twijfel éen van de meest intelligent geschreven boeken zijn die ik lees dit jaar. Maar misschien ben ik de laatste maanden wel te verwend geraakt door een Steve Jones, of een Bill Bryson. Die schrijven nog net een ietsje beter dan Icke. Bovendien is hun keuze ruimer aan onderwerpen uit de wetenschap.

Waardoor mijn conclusie voorzichtig moet luiden waarschijnlijk niet zo vreselijk veel belangstelling te hebben voor de kern van Icke’s weten; niet zo veel met die astrofysica aan te kunnen. Over dat onderwerp is me bekend wat ik er van weten wil. Met die Readers’ Digest samenvatting kan het volstaan.

Icke heeft mijn kijk op de exacte wetenschappen ook niet veranderd — in die zin kan hij geen invloed hebben. Maar ik heb dankzij hem wel een wat beter idee van wat we allemaal nog niet weten, en dat is zeker ook belangrijk.

Vincent Icke, Passie en precisie
286 pagina’s
Uitgeverij Contact © 2004

Disturbing the Universe ~ Freeman Dyson

Weer eens had ik een ernstig gevoel van déjà lu. Ik herinner me dat Freeman Dyson ooit door Wim Kayzer geïnterviewd is, voor diens TV-programma Een schitterend ongeluk, uit 1993. Maar het lijkt me sterk dat passages uit die gesprekken ergens woordelijk in mijn geheugen zijn blijven hangen. Tegelijk ben ik vrij zeker van voor die uitzendingen nooit van Dyson gehoord te hebben. Evenmin is er de afgelopen vijftien jaar eerder een boek van hem in huis geweest.

Dus las ik over de jeugd van een theoretisch natuurkundige in het Groot-Brittannië van voor de Tweede Wereldoorlog, en het was of ik alles al wist.

Ik las over zijn ervaringen in de oorlog, waar hij met steeds grotere tegenzin werkte voor het Bomber Command, en het bevestigde alleen mijn kennis maar.

Later kwam Dyson in de VS terecht, waar hij onder meer nauw optrok met fysici die hebben geholpen de atoombom te ontwikkelen. Eén daarvan is de natuurkundige Richard Feynman, en van hem weet ik zeker de autobiografische werken te hebben gelezen.

Een tijd later speelt waarover John McPhee het boek The Curve of Binding Energy heeft geschreven; dat het betrekkelijk simpel is om de informatie te verzamelen nodig om een atoombom te kunnen maken. Ook daar heb ik misschien iets aan ontleent.

Als ik dit boek eerder heb gelezen, dan is het me in elk geval toen niet gelukt het uit te krijgen. Het laatste deel bevat namelijk verschillende verrassende essays die nogal losstaan van het autobiografische gedeelte ervoor. Het was Dyson met dit boek erom te doen een niet wetenschappelijk geschoold publiek meer te vertellen over wat wetenschap is, en allemaal vermag. Dat spitst zich op het laatst bijvoorbeeld nog toe op vragen als wat argumenten kunnen zijn dat er toch een ontwerper is, voor alles.

Het niveau van deze beschouwingen wisselt sterk — het boek eindigt zelfs met een rare droom — en toch was ik er blij mee ze te hebben mogen lezen. Iemand helder denkend aan het werk te kunnen zien, is nog altijd een voorrecht.

Freeman Dyson, Disturbing the Universe
283 pagina’s
Basic Books, 1979

Don’t You Have Time to Think? ~ Richard P. Feynman

Ik bezit een bescheiden plankje vol met boeken van de natuurkundige Richard P. Feynman [1918 – 1988]. Maar merkwaardig daaraan is dat hij vrijwel geen pagina daarvan zelf geschreven heeft. Zijn autobiografische schetsen werden grotendeels gebaseerd op bandopnamen, van gesprekken. Zijn beroemde reeks aan inleidingen in de fysica bestaat uit bewerkingen die anderen van zijn colleges maakten.

Feynman is vanzelfsprekend wel als geen ander aanwezig in die teksten.

Toch was ik wat huiverig om deze verzameling brieven te gaan lezen. Konden die nog iets toevoegen aan het leven dat me al zo bekend was? Zou het aardig zijn om de brieven te lezen van iemand die zichzelf absoluut geen schrijver vond?

Zelfs de brievenbundels van gelauwerde auteurs vallen doorgaans tegen. Ieders beleefdheden lijken op elkaar.

Maar Feynman laat gelukkig zien dat een wetenschappelijke instelling het hele leven doordrenkt, en dus ook ruimschoots in zijn brieven terug te vinden is.

You should, in science, believe logic and arguments, carefully drawn, and not authorities. [12 ix 1975]

Denk na. Leer beter nadenken. Durf recalcitrant te zijn als je eigen verstand dit ingeeft. Het advies komt telkens terug.

Deze brievenbundel bevat een aantal heerlijke hoogtepunten. Zoals een hilarische beschrijving van een bezoek aan de Belgische koning, en de verstikking door het protocol aldaar.

Ook prachtig is de correspondentie aan een Duitse uitgever, die het luchtige anekdotenboek Surely You’re Joking, Mr. Feynman wil uitbrengen in zijn Wissenschaftliches Lektorat. Maar dan moet er wel een groot tal passages sneuvelen die voor de Duitse lezer niet relevant zijn, zo meent de redacteur.

En goed, dan zijn niet alle opgenomen brieven in een boek van bijna 500 dichtbedrukte pagina’ s even interessant. Grappig was wel om te zien hoe saai de correspondentie is die iemand voeren moet die pas een Nobelprijs heeft gekregen. Daarvoor hoefde ik lang alle brieven niet van letter tot letter te lezen.

Maar dit was een prettig boek, waarschijnlijk omdat ik Feynman zo’n prettig recalcitrante denker vind. Half genius, half buffoon, zo noemde Freeman Dyson hem ooit. Om dat later te verbeteren tot: 100% genius, 100% buffoon.

Richard P. Feynman, Don’t You Have Time to Think?
Edited and with Additional Commentary by Michelle Feynman

486 pagina’s
Penguin Books 2006, oorspronkelijk 2005

Six Not So Easy Pieces ~ Richard P. Feynman

Eén van de meest intense intellectuele reizen die ik ooit in mijn leven heb gemaakt, was het bestuderen van The Feynman Lectures on Physics. Dat is een reeks van oorspronkelijk drie boeken, met lessen ooit bedoeld voor beginnende studenten in de natuurkunde op Caltech. Maar buiten de VS was het succes van het werk misschien nog wel groter, doordat Feynman zo meesterlijk uitleggen kon.

Het lezen van die lectures was een nuttige exercitie enerzijds, en tegelijk ook helemaal niet. Zolang het bij lezen blijft, ontstaat al gauw een op niets gebaseerde overtuiging dat je alles hebt begrepen. Voor zover de kwantummechanica ooit begrepen kán worden. Natuurkundige kennis, zelfs op zo’n basaal niveau, gaat vaak tegen de intuïtie in.

Een andere moeilijkheid is vervolgens dat de kennis van de lessen alleen beklijft als je er iets mee doen gaat.

De reden om dit boek toch uit te lezen, was omdat dit diende als check. Want, de zes niet zo gemakkelijke stukken uit de titel bleken gewoon zes hoofdstukken uit de Feyman lectures te zijn, maar dan nu met éen gemeenschappelijk thema. Einstein’s speciale relativiteitstheorie. En wat er nodig is om daar de gevolgen van te begrijpen.

Ik wilde bijvoorbeeld controleren of bij mij bijvoorbeeld de wiskundige kennis nog aanwezig was om Feynman’s uitleg te begrijpen. Maar dit was geen probleem, omdat er nauwelijks wiskunde benodigd bleek, behalve in de uitleg van de gekromde ruimte. En toch, omdat ik vroeger voldoende met vectoren heb gewerkt, was daarover geen uitleg meer nodig.

Dus pakt mijn oordeel over dit boek wat gemengd uit. Ja, ik begrijp bijvoorbeeld het experiment van Mickelson en Morley nog geheel, en vooral ook wat de portee daarvan was, als bewijs van Einstein’s stelling. Vraag me alleen niet om het uit te leggen aan een leek. Vraag me ook niet wat het nut van die kennis is, voor mijn leven verder. Er zijn betere trucs om de bink uit te hangen op feestjes — niet dat ik zoiets wil. Vraag me ook niet welk nut dit boek anders heeft dan iemand op een middelbare school te tonen dat natuurkunde boeiender is dan daar in de lessen worden voorgeschoteld.

Er is inmiddels trouwens een hele industrie ontstaan die precies ditzelfde oppervlakkig doet, op televisie.

Richard P. Feynman, Six Not So Easy Pieces
Einstein’s Relativity, Symmetry, and Space-Time

152 pagina’s
Basic Books 1997, oorspronkelijk 1963

Decoding the Universe ~ Charles Seife

Alles wat het boek Complexiteit eerder deze week niet was, bracht deze uitgave wel. Decoding the Universe is een elegant betoog over ingewikkelde materie. Maar er stond geen zin in die onbegrijpelijk was. Wat niet zegt dat ik gehele inhoud begreep.

Nu kon dat ook moeilijk anders. Seife begint elementair en feitelijk, om behoorlijk speculatief te eindigen. Zijn verhaal over de grote betekenis van informatie opent met klassieke voorbeelden. Zoals dat de code van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog te ontcijferen was, doordat zij regelmatig voorspelbare berichten verzonden, zoals informatie over het weer.

Vervolgens gaat het over thermodynamica. De eerste en tweede hoofdwet. Waarbij Seife moeite doet om aan te tonen dat ook deze wetten goed beschouwd eerder tot een vorm van informatiekunde te herleiden zijn dan tot iets anders.

En toen, iets over de helft, begon de auteur terreinen te bestrijken die ik alleen in theorie had verkend, en nooit praktisch had bezocht. Kon ik Albert Einstein’s weerstand tegen de kwamtumtheorieën nog goed begrijpen. Ging het voor mij toch mis bij Seife’s enthousiasme over de kwantumcomputer.

Er is namelijk al twintig jaar iets aan elke blijheid over de kwantumcomputer dat me irriteert. Omdat de theorie, met de enorme verwachtingen die deze schenkt, nogal voorbijgaat aan de praktische problemen om zo’n computer te bouwen. Er bestaat ook nog geen bruikbaar apparaat dat dat qubits benut, in plaats van de standaard bits waarmee deze tekst aan u getoond wordt.

Met de kwantumcomputer zijn alle digitale beveiligingsmechanismen van het moment bijvoorbeeld eenvoudig te kraken. Zo veel sneller en krachtiger dan de huidige systemen zou dat apparaat zijn. Wat dan zou zijn, en hier nader ik de grenzen van mijn begrip, omdat volgens de kwantumtheorie deeltjes in een systeem onderling ‘communiceren’ over hun positie in dat systeem. En die informatie-uitwisseling kon weleens met miljoenen keer de lichtsnelheid plaatsvinden. Vermoedt men. Maar men neemt enkel verschijnselen waar, zonder daar een verklaring voor te hebben.

Vervolgens dobberde dit boek kalmpjes naar zijn einde, door te speculeren of zwarte gaten ook als informatieverwerkende systemen kunnen worden beschouwd. Maar dat nam ik voor kennisgeving aan. Getheoretiseer kan ook te speculatief worden.

Charles Seife, Decoding the Universe
How the New Science of Information Is
Explaining Everything in the Cosmos
From Our Brains to Black Holes

296 pagina’s
Penguin Books 2007, oorspronkelijk 2006

Nieuwe geest van de keizer ~ Roger Penrose

Eén van de meest onzindelijke gedachten van het moment vind ik die van de technische singulariteit. Er komt een tijd, zo willen de profeten van dit idee, dat de machines die wij bouwen intelligenter zijn dan wij. O ja? En wat dan nog?

Zelfs normaal te waarderen denkers, als Jaap van Heerden, hebben zich gestort op wat deze ontwikkeling dan zou betekenen. Daarbij opvallend vaak clichés uit de SF herhalend; die op zich weer gebaseerd zijn op ouderwetse spookverhalen.

Mij ergert alle aandacht voor technische singulariteit meestal slechts. Omdat de einduitkomst zo vaak al gegeven lijkt, en daartoe voor het gemak praktijkproblemen maar even worden vergeten. Terwijl alle beoefenaren van de Kunstmatige/Artificiële Intelligentie nu al decennia zo veel meer claimen dan waarmaken. Automatische vertaalcomputers worden altijd over tien jaar werkelijkheid. En dit zal over tien jaar nog zo zijn. Terwijl software zich nu juist niet, evenmin als wetenschap, in hetzelfde tempo ontwikkelt als hardware.

Irritant is ook dat telkens gedaan wordt of computers op dezelfde manier denken als mensen doen. Net als dat de betekenis van wat éen mens vermag daarbij overdreven wordt; dat wij leven zoals we nu leven, komt door een gezamenlijke inspanning, en millennia aan overgeleverde cultuur.

Ik achtte de idee technologische singulariteit altijd al een gesublimeerde angst, maar dat was puur gebaseerd op mijn ervaringen met het programmeren. Een door de praktijk gesteunde intuïtie. Maar er zijn vast veel betere argumenten tegenin te brengen, en ik hoopte die te kunnen ontlenen aan in dit boek, van de Britse mathematisch natuurkundige Roger Penrose.

Jammer is alleen dat slechts de laatste tachtig pagina’s van dit boek over de vraag gaan waarin het denken van computers verschilt van dat van mensen. Jammer voor mij dan. Driekwart van De nieuwe geest van de keizer bestaat uit een inleiding in de wiskunde en de natuurkunde, gecombineerd met wat elementaire informatiekunde. Dit is om de lezer zo voldoende kennis aan te reiken om te begrijpen wat Penrose in de laatste twee hoofdstukken gaat beweren.

Ik ben niet helemaal een leek op deze gebieden, en begreep desalniettemin uiteindelijk niet goed waar Penrose heen wilde. Hij goochelde wel erg makkelijk met vaak niet heel inzichtelijk beschreven begrippen. Hoogstens hielp de lange introductie me om de auteur beter te plaatsen. Zo is hij duidelijk een platonistisch wiskundige; wat betekent dat voor hem de wiskunde niet iets is dat mensen slechts bedacht hebben, maar wel degelijk ook bestaat buiten ons. Wat wij vinden, zal daardoor misschien ook niet altijd precies zijn wat er is.

Hetzelfde inzicht dat er onzekerheden bestaan kleurt ook Penrose zijn ideeën over de natuurkunde, waarin voor hem een verschil bestaat tussen excellente theorieën, die doorgaans al eeuwen bestaan, bruikbare, zoals de Bing Bang-theorie, en de talloze voorlopige theorieën waarmee wetenschappers iets aan vooruitgang proberen te boeken.

En zo bezien is het niet vreemd dat hij meent dat er wel heel weinig over het menselijk bewustzijn bekend is, om toe te kunnen staan daar onbekommerd wat over te gaan theoretiseren. Of om er voor het gemak vanuit te mogen gaan dat het brein als een computer werkt.

De computers waar wij mee werken, voeren telkens algoritmen uit; opeenvolgingen van regels — als dit zo is, dan moet er dat. Zelfs als het lijkt of elke bureaucomputer meerdere taken tegelijk kan uitvoeren, komt dit dan enkel omdat elk van die opdrachten op zijn beurt even processorcapaciteit krijgt toegewezen.

Maar een mens denkt helemaal niet op die manier…

Hoe die wel denkt? Volgens Penrose is de werking van de hersenen te verklaren via de kwantumzwaartekracht. Maar veel verder dan het poneren van dit idee komt hij nog niet.

Penrose is sinds 1989 verder gegaan met zijn ideeën over deze materie. Daar heeft dit boek mij alleen niet erg nieuwsgierig naar gemaakt. De nieuwe geest van de keizer bevatte me veel te veel aan nutteloos technische inleiding en verkettering van andermans principiële dommigheden, en zodoende had het geen waarde om nieuwe inzichten te laten rijpen bij mij.

Roger Penrose, De nieuwe geest van de keizer
Over computers, de menselijke geest
en de wetten van de natuurkunde
456 pagina’s
Prometheus, 1990
vertaling door Jos den Bekker van The Emperor’s New Mind, 1989

In Suspect Terrain ~ John McPhee

Nederland is wat de naam zegt. Laagland. Een oneindig laagland. Slib van een rivierdelta. Restjes van elders dus. Geologisch gezien vrijwel oninteressant. Op de schaarse uitzonderingen na, waar gletsjers heel vroeger het landschap hebben gevormd.

Ik vraag me af of geologie hierom een wetenschap is waarmee ik weinig affiniteit krijg. Het land om me heen werd door de mens gevormd. Niet door natuurkrachten. Nederland leren lezen, is studie maken van de aanwezigheid van mensen daar, door de eeuwen heen.

Het is moeilijk in rotsen en aardlagen geïnteresseerd te raken voor wie vooral moeras en stinkend veen om zich heen ziet.

Tegelijk houd ik het idee heel wat te missen door zo weinig van geologie af te weten. Die biedt tenminste geschiedschrijving in het groot. Miljoenen jaren zijn niets. En als het beter uitkomt voor je theorie kun je als geoloog desnoods hele continenten verplaatsen.

Vandaar dat ik ooit heel blij was met de kennis dat John McPhee liefst drie boeken over geologie heeft geschreven. In Suspect Terrain is daarvan het middelste.

McPhee schrijft namelijk helder genoeg om ook het onbegrijpelijke niet helemaal abstract te laten lijken. Zijn enthousiasme werkt daarbij vaak aanstekelijk.

En toch had ik ook bij de tweede poging heel veel moeite met dit boek. Dit komt vooral omdat een film, of een geïllustreerd boek me zo veel meer hadden verteld dan alleen de tekst kan.

Ik had telkens grote moeite met paragrafen waarin kennis opgestapeld werd die ik niet bezit. En het boek staat daar vol mee, omdat het zo veel beschrijvingen bevat:

“Note the fining-upward cycles,” Anita said. “Those are crossbedded sandstones with mud clasts at the base, rippled to unevenly bedded shaly siltstones and sandstones in the middle, and indistinctly mud-cracked bioturbated shaly siltstones with dolomite concretions at the top.” [95]

Nochtans is dit in opzet en uitvoering een bijna belachelijk simpel boek. McPhee ging enkele malen op pad met de geologe Anita Harris — beginnend in New Jersey — en die las voor hem het landschap; en verklaarde daarbij hoe dit gevormd kon zijn.

Nu ja, ik ken dat landschap niet. Woorden schieten ook daarom tekort. Mijn voorstellingsvermogen kan mijn lacunes in kennis niet aanvullen.

Dus blijft er weinig hangen van dit boek. Behalve dan dat me bij eerste lezing niet was opgevallen dat het uit verschillende reportages bestaat, en de tekst daarom wat overlappingen bevat.

Wel maakte Anita Harris’ weigering indruk, om geologie alleen uit plaattektoniek te willen verklaren — of Wegener’s theorie van de driftende continenten. Omdat ze vrij eenvoudig aantoont dat dit heldere concept zo veel onnozele wetenschap oplevert. Lang alles niet wat bestaat is te verklaren vanuit éen verklaring alleen.

John McPhee, In Suspect Terrain
200 pagina’s
Farrar, Straus and Giroux 1991, oorspronkelijk 1983