Nature Via Nurture ~ Matt Ridley

De vraag is klassiek. En het debat daarover was altijd hevig. Maar worden iemands eigenschappen nu vooral bepaald door zijn aanleg (nature), of door zijn opvoeding (nurture)?

Het antwoord op deze vraag kan veelbetekenend zijn. Kijk maar naar eens het strafrecht, en de middelen die een rechter heeft om iemand te bestraffen.

Wordt iemand als misdadiger geboren, of wordt hij slecht gemaakt?

Als slecht gedrag vooral door invloeden van buiten komt, dan is er verbetering mogelijk in dat gedrag. Maar wat als misdadigers vooral uit zichzelf slecht zijn? Hoe zit het dan met de eigen verantwoordelijkheid?

Wetenschapsjournalist Matt Ridley probeert in dit boek aan te tonen dat een onderscheid maken tussen aanleg of opvoeding te polariserend is. Het éen kan volgens hem niet zonder het ander. Wat een mens aan genen meekrijgt, bepaalt weliswaar veel. Maar er zijn wel invloeden van buiten nodig om bepaalde genen in werking te zetten, en dus andere niet.

Ridley gaat ver in zijn boek. Misschien, zegt hij ergens speculatief, misschien zijn veel welvaartsziekten wel te verklaren uit iemands jeugd. Heeft ondervoeding tijdens een gevoelige periode van de jeugd als effect dat te rijk eten later nooit meer goed verwerkt kan worden. Bijvoorbeeld.

En een criminele aanleg is volgens Ridley zeker in hoge mate erfelijk. Kinderen van misdadigers die al jong door een ander gezin worden geadopteerd, lijken meer op hun biologische ouders dan op hun opvoeders, als het om hun strafbladen gaat.

Dat klinkt mooi. Wetenschappelijk verantwoord ook. Maar zo’n verklaring wordt ineens puur racistisch bij de simpele constatering dat jongens van Marokkaanse komaf oververtegenwoordigd zijn onder wie de misdaden plegen in de grote steden.

Ik haal twee van Ridley’s extreme ideeën hier aan, om te verduidelijken waar dit boek voor mij wringt. Ridley’s inzichten hebben verregaande ethische, juridische en filosofische implicaties, zonder dat hij die nu zo zeer lijkt te beseffen.

Dit is een immens leesbaar en zeer rijk boek, desalniettemin. Waar ik dacht dat Steve Jones helder over genetica had geschreven, lukt het Matt Ridley nog weer beter de betekenis aan te geven van de wetenschappelijke kennis over genen.

Tot op zekere hoogte.

Ridley is op zijn best als hij de ontwikkelingen samenvat en toelicht in het denken over erfelijkheid en over cultuur. Dat kan hij werkelijk verbluffend goed. Lees een boek als dit daarom om te leren wat Darwin en zijn navolgers hebben weten aan te tonen.

Maar toch.

Matt Ridley, Nature Via Nurture
Genes, Experience, and What Makes Us Human

328 pagina’s
HarperCollins Publishers 2004, oorspronkelijk 2002

Ethologie en cultuurfilosofie ~ Rudy Kousbroek

Het gaat niet aan om de bioloog Dick Hillenius alleen maar te bejubelen op boeklog, zoals ik eerder dit jaar deed. Er is goede kritiek op hem mogelijk. Harde verwijten kwamen bijvoorbeeld van Rudy Kousbroek, in diens Huizinga-lezing uit 1972.

Zo vond Kousbroek onder meer dat Hillenius iets te makkelijk de ideeën van omstreden denkers als Lorenz volgde. Hillenius’ uitleg van de ethologie maakt de mens te veel tot dier, terwijl de cultuur nu juist zo veel invloed heeft op diens gedrag.

Kousbroek vond de ethologie zo vaak alleen gebruiken wat wel goed uitkwam voor het betoog:

Er is kortom analogie tussen de gedragingen van sommige diersoorten en sommige mensen of groepen mensen, bij sommige gelegenheden. Ons aandoenlijke begroetingsritueel, de kus, vertoont met het van mond tot mond voeden, dat ook bij bepaalde diersoorten het karakter heeft van een begroetingsritueel, een overeenkomst die niet toevallig kan zijn. Maar is het daarom ook een instincthandeling, erfelijk en onuitroeibaar? Bepaalde volken kennen de kus niet, en van sommige is bekend dat zij deze begroeting in een recent verleden van andere culturen hebben overgenomen. Het zijn kortom niet alleen de overeenkomsten die moeten worden verklaard, maar ook de verschillen. En dat doen de ethologen niet. [15]

Kortom, Kousbroek doet in de lezing weinig anders dan betoog houden over nature/nurture. En, hoewel zijn tegenwerpingen tegen een al te biologische manier van kijken duidelijk zijn, blijft hij daarin toch op een wat abstract academisch niveau hangen bij menselijk gedrag. Terwijl daar de antwoorden niet te vinden zijn, volgens mij.

Daar komt bij dat ik de vraag niet zo interessant vind wat allemaal tot de natuur van de mens zou horen, en wat tot diens cultuur. Het ene vult het andere aan, afhankelijk van sommige omstandigheden. Het éen bestaat nauwelijks zonder het ander. Punt. Mijn boeklogjes over titels van Ridley en Jones geven ook aan dat ik me veel meer interesseer voor de gevolgen van de vraag, dan voor het eigenlijke probleem.

Om maar een voorbeeld te noemen: hoe strafbaar is iemand na openlijke geweldpleging, als deze tijdens zijn opvoeding verwaarloosd is? En hoe strafbaar is dan iemand die door zijn genenpakket voorbestemd is tot aanvallen van redeloos blinde woede? Moet de rechtspraak verschil maken tussen beide soorten daders? En het onderwijssysteem dan?

Of, wanneer gaan we meten welke genen iemand bezit, en welke erfelijke eigenschappen worden dan kwalijk genoeg bevonden, voor een abortus bijvoorbeeld?

Rudy Kousbroek, Ethologie en cultuurfilosofie
55 pagina’s
Uitgeverij De Harmonie, 1973

Disruption of traditional forms of nurture ~ William McNeill

De Canadese historicus William McNeill schreef een essay over opvoeding door de millennia heen. Punt daarin is dat er nogal wat veranderde in de manieren waarop mensen samenleven, of hoe de verbanden georganiseerd zijn, en dus hoe we met onze kinderen omgaan.

Tegelijk is er ook die biologische voorbeschikking in ieder van ons. We stammen nu eenmaal af van aapachtigen die zich op een bepaalde manier organiseerden, om zo te overleven. En met het genenpakket dat daardoor overgeleverd is wonen wij tegenwoordig meestal in steden. En dat zijn alleen merkwaardige ecosystemen omdat we de ruimte daar met zovele anderen moeten delen. Die anderen zijn weliswaar op zich doorgaans goed te negeren, maar soms ook helemaal niet.

Maar dit boek is niet eens opvallend om dit essay. Dat neemt ook maar 26 pagina’s in.

Eerder was er een oerversie van het essay, en daarover is door McNeill gediscussieerd met historici en sociologen; onder wie Joop Goudsblom en Cas Wouters. Die discussie vond in 1998 plaats onder auspiciën van het Luxembourg Institute for European and International Studies. En de beide sessies van deze discussie staan uitgeschreven in dit boek.

Daarbij ging het eerste gedeelte over het leven in een dorp, of in elk geval een overzichtelijk groep. McNeill werd daarover onder meer verweten die toestand misschien wat al te paradijselijk voor te stellen.

De tweede sessie besloef het leven in de stad. Dan ook, komt de vraag op wat opvoeding eigenlijk is. En Goudsblom zegt dan:

In the practice of nurturing children it means learning certain things. Some of these things refer directly to the social group in which they grow belong, they have to have a certain solidarity with this group; they have to learn their place in the hierarchy of that group; they have to learn what function they can perform in that group, they have to respect property. All these things are part of this process of nurturing.

En interessant vond ik dan nog niet eens de uitkomst van deze discussie, zoals die vorm kreeg in dat herschreven essay waarmee het boek opent.

Boeiend was vooral het denken hardop van de aanwezige wetenschappers. Hoe zij uit hun kennis, die zich zoals gebruikelijk eerder op een deelgebied richtte dan op algemene patronen, toch tot algemeen geldende uitspraken probeerden te komen. Omdat ze daarmee zo duidelijk ook de limieten aangaven van wat ze weten.

En toegeven dat ze iets niet weten doen wetenschappers in een discussie vaak heel makkelijk, maar daar schrijven ze in hun publicaties nu juist vrijwel altijd omheen.

William McNeill, The disruption of traditional forms of nurture
Essay and discussion

184 pagina’s
Het Spinhuis, 1998

Babymuseum ~ Marja Roscam Abbing

Rudy Kousbroek wijdde in Restjes zulke prijzende woorden aan de ideeën van Marja Roscam Abbing dat ik daar toch eens zelf van wilde proeven.

Bleek Kousbroek ook nog het voorwoord te hebben geschreven voor deze bundel, met bewerkingen van materiaal dat eerder in NRC Handelsblad stond.

En toen pakte het boek toch wat dun uit. In omvang dan. Want graag had ik meer gelezen, van al dat waarover Marja Roscam Abbing hardop dacht. Een geschiedenis van ideeën over opvoeding is dit bijvoorbeeld niet; terwijl dat aspect me misschien wel het meest interesseerde aan haar woorden.

Elk kind dat nu leeft, mag blij zijn nu te leven. In het rijke westen tenminste.

Voorheen was het allemaal stukken minder. En waar ik dacht, daar zal de enorme kindersterfte vast aan bijgedragen hebben — nakomelingen werden pas interessant als ze die eerste jaren overleefd hadden — geeft Roscam Abbing in slechts twaalf bladzijden nog veel krassere voorbeelden van wat kinderen te verdragen hadden; jammer genoeg zonder te vermelden waar ze al die wijsheden wegheeft.

Meisjes en minder mooie kindjes werden bij de oude Grieken simpelweg doodgemaakt, ook de rijkste gezinnen brachten hoogstens éen dochter groot. Mooie jongens, daar ging het om. Maar de naburige barbaren offerden dan weer gewoon kinderen, of metselden ze in de fundamenten in van een nieuw gebouw, om zo de zegen van de goden af te dingen.

Spuug en luizen, dat zijn kinderen zeker tot in de achttiende eeuw gebleven. Ze werden ondervoed, uitgebuit en verkocht, als ze het prille stadium van het inbakeren tenminste overleefde. Wie tegenwoordig als kraamcadeautje zo’n schattig rijtje pepermunten bakerkindjes krijgt, bedenkt niet dat bakerkinderen vaak met vertraagde hartslag en onnatuurlijk veel slapend, als pakketten aan een soort kapstokhaken werden bewaard. [54]

Die twaalf pagina’s met deze feiten vond ik de interessantste uit het boek.

Veel van de rest neigde meer naar de column over het hedendaagse kind, en problemen als dat het weleens ziek wordt, zich verveelt, en onderwijs moet krijgen. Waarbij Marja Roscam Abbing regelmatig prettig formuleert:

Ik ken niemand die zijn kinderen nog leert bridgen, en dat terwijl bridgen toch een van de weinige steekhoudende argumenten is voor het gezin-met-twee-kinderen. [28]

Maar waarvan me nu, onmiddellijk na lezing, toch al betrekkelijk weinig meer bijstaat.

Marja Roscam Abbing, Het babymuseum
De archaïsche neiging om je
eigen kinderen groot te brengen

76 pagina’s
Prometheus, 1992

Jeugd van tegenwoordig ~ Cas Wouters

Aan het oordeel over nogal wat boeken gaat een vraag vooraf. Wat stond er niet in? Dat er wellicht wel in had gemoeten?

Over De jeugd van tegenwoordig van Cas Wouters vroeg ik me af of hij werkelijk de beste manier had gevonden om te schrijven over hoe ouders en kinderen met elkaar omgaan. En over wat daarin sinds 1880 is veranderd.

Daarop moest ik Wouters toch gelijk geven, dat hij dit boek vooral over sex liet gaan. Ten eerste omdat in de ideeën daarover opvallende verschuivingen zijn aan te wijzen. En ten tweede omdat dit dan veranderingen betreft in de moraal; en dus in hoe mensen met elkaar omgaan.

Had hij het over kinderen en hun zakgeld geschreven, dan was er ook de plicht geweest de hele ontwikkeling van de welvaart in Nederland te beschrijven.

Had hij het over kinderen en onderwijs gehad, dan ware er bijvoorbeeld de paradox geweest dat het onderwijsbeleid telkens vanuit de overheid wordt bijgesteld, maar dat dit altijd onbedoelde gevolgen heeft.

De jeugd van tegenwoordig is een deelvervolg op Wouters’ eerdere studie Seks en de seksen uit 2005. Voor dat boek bekeek de socioloog nog etiquetteboeken, en vele jaargangen van het vrouwenblad Opzij. Ditmaal beperkte hij zich voornamelijk tot het vergelijken van verschillende wetenschappelijke rapporten en adviezen die na de Tweede Wereldoorlog zijn geschreven over sexualiteit.

Mede omdat deze publicaties lang altijd niet objectief wetenschappelijk bleken te zijn. Er klonken nogal wat waardeoordelen door in vroegere rapporten. Ongetrouwde jonge vrouwen die weleens met iemand in bed belandden, heetten daarbij ineens nogal plat ‘amatrices’. Omdat in de opvattingen van de onderzoekers toen dus alle sex buiten een huwelijk simpelweg primitief was.

Een boek als dit, dat veranderingen beschrijft die in ruim een eeuw plaatsvinden, moet een paar dingen extra doen om memorabel te worden. Want vrijwel alle sociologie, zelfs als die gebaseerd is op het werk van Norbert Elias, heeft de neiging volkomen vanzelfsprekend te gaan lijken aan het eind gekomen van de tekst.

En Cas Wouters slaagde er in elk geval in om mij een paar maal iets nieuws te vertellen.

Hij leerde me onder meer dat in Nederland de vrije verkoop van voorbehoedsmiddelen pas bestaat sinds het begin van de jaren zeventig. Die is dus pas vrijgegeven tijdens mijn leven — wat ik schokkend genoeg vind om te willen onthouden.

In 1968 was een meerderheid van de bevolking zelfs nog rigoureus tegen de vrije verstrekking van anticonceptie aan ongehuwden.

Dat klinkt dan ineens alsof ik uit de duistere Middeleeuwen stam.

Ten tweede heeft hij me geleerd om op een net wat andere manier naar het verleden te kijken. Eén van de stellingen die hij in zijn conclusies inneemt, is namelijk dat de emancipatie van het kind pas mogelijk wordt na de emancipatie van de vrouw. Want eerst moet de onverbiddelijke almacht van de man thuis zijn afgebroken.

Daardoor kon hij me ook iets verklaren dat me altijd bevreemd heeft. Waarom de sexuele moraal op het VMBO, en dus voorheen het lagere beroepsonderwijs, onder de leerlingen zo anders is dan onder de scholieren die abstracter vormen van middelbaar onderwijs volgen. Ze neuken er jonger.

Wouters beschrijft in De jeugd van tegenwoordig telkens een tweedeling — hij maakt heel ouderwets een klassenonderscheid. Die in Nederland onder meer inhoudt dat de kinderen van hoger opgeleide ouders vrijwel automatisch naar het type middelbare onderwijs gaan dat opleidt voor een vervolgstudie. Dat alleen al maakt zowat dat het leven van die kinderen in het teken staat van de uitgestelde beloning, zo denk ik dan. Die kinderen hebben nogal wat te internaliseren, aan regels, en zelfdiscipline. Tegenwoordig tenminste.

En dan is de tegenstelling met de VMBO-leerlingen misschien iets te zwart-wit gesteld in dit boek. Maar dan wil ik best geloven dat de emancipatie in de gezinnen van lager opgeleiden nog iets achterloopt. Wat dan weer van betekenis is op hoe deze ouders met hun kinderen omgaan. Zeg ik verder niets over zelfdiscipline, of impulscontrole.

Cas Wouters poneert ergens als theorette dat VMBO-leerlingen neuken om zichzelf — om te kunnen zeggen die stap gemaakt te hebben — en zich daarbij niet per se bekommeren met wie ze dat dan doen. Terwijl de HAVO- en VWO-leerlingen liefst toch ook al een zinvolle relatie willen hebben, voor als puntje bij paaltje komt.

Over het algemeen. Generaliserend gesproken.

En dan weet ik natuurlijk niet of dit waar is. Zo’n theorette verklaart alleen toch wel iets; ondanks alle onderliggende aannames.

Biedt dit boek verder nog een bescheiden vergelijking met ontwikkelingen in de VS, Wouters preludeert al op wat de betekenis van de webcam of smartphone is in de tienerkamer, en er staan beschouwingen over de herhaalde acties van vrouwen tegen porno, en alles wat zij verder zien als uitwassen. Want begin over sex, en ineens zijn er regels, en daarmee meningen volop ook over die regels.

Cas Wouters, De jeugd van tegenwoordig
Emancipatie van liefde en lust sinds 1880

390 pagina’s
Athenaeum―Polak & Van Gennep, 2012

Geschiedenis van het kind ~ C. John Sommerville

Een boek dat het verleden onderzoekt door enkel naar een deelonderwerp te kijken, verschuift al gauw wat in mijn ideeën over de geschiedenis. Kun je nog zo zeer geschiedenis hebben gestudeerd. Uitgeleerd ben je nooit. Altijd heeft er wel iemand dieper gekeken. Steevast zijn er nieuwe feiten te leren.

Toch viel Geschiedenis van het kind van C. John Sommerville wat tegen — en niet eens omdat ik al eens eerder een boek over krekt hetzelfde onderwerp las.

Sommerville behandelde de hele westerse geschiedenis, in een relatief gering tal pagina’s. Dus moest hij zich wel aan de grote lijnen houden. Wat niet per se het probleem was.

Mij kwamen daarbij domweg te weinig nieuwe tekenende details voorbij.

Ik heb bijvoorbeeld nog altijd vragen over initiatierites — over wat verschillende samenlevingen achtereenvolgend als het moment hebben gezien dat een kind geen kind meer was. Ook al omdat uit oude rechtspraak dan weer bekend is dat mannen van middelbare leeftijd zeker nog ‘jeugdige onbezonnenheid’ konden aanvoeren als verzachtende omstandigheid.

De geschiedenis van hoe we met kinderen omgaan, is misschien ook wat anders dan alle andere soorten geschiedenis, omdat er zo veel levende relicten aan oeroud gedrag bestaan, elders. Het idee dat alleen jongetjes ertoe doen, en meisjes enkel vervelend veel geld kosten, leeft verderop in de wereld nog volop. Bijvoorbeeld. Wat het meteen toch net wat minder interessant maakt dat de oude Grieken zoveel van hun dochters vermoordden, en hoogstens éen meisje hielden; als een soort huisdier.

Dus eis ik waarschijnlijk van auteurs over dit onderwerp dat ze mij niet alleen vertellen wanneer meisjes in mijn land voor het eerst als echte mensen werden aangezien. Wat altijd korter geleden zal zijn dan gedacht. Ik hoop daarbij wellicht ook op iets van een verklaring.

Kan Cas Wouters’ theorie dat er eerst vrouwenemancipatie nodig was, voordat er zoiets als een eigen jeugdcultuur kon ontstaan, ondertussen mijn ideeën over dit onderwerp hebben gekleurd.

Deze versie van de Geschiedenis van het kind is naast een vertaling ook een bewerking van het origineel. Waar gewenst, zijn passages toegevoegd in de lopende tekst over hoe kinderen behandeld werden in de Nederlanden.

Dat stoorde niet. Zo veel is er niet toegevoegd.

Wel was wat merkwaardig dat de bewerker de oer-auteur verwijt wat te moraliserend te zijn af en toe.

Of hoe deze klaagt dat aan de Amerikaanse flair om zulke overzichtwerken als deze te durven schrijven toch ook het nadeel kleeft dat het verleden daarmee zo makkelijk sterk vereenvoudigd wordt.

C. John Sommerville, Geschiedenis van het kind
Redactie Nederlandse uitgave: dr. H.Q. Röling

229 pagina’s
Fibula, 1992
Vertaling door Ans van der Graaff van: Rise and Fall of Childhood, 1982