In den eersten stoot pat ~ Hans Ree

Schaken heet een sport te zijn, en dat zal komen omdat spelers beter kunnen worden door te oefenen. Bovendien wordt een ontmoeting tussen twee spelers een wedstrijd genoemd. En wie maar vaak genoeg van zulke wedstrijden wint, doet vanzelf mee om een kampioenschap.

Toch zijn schakers geen atleten. Tenminste, zo was het altijd. Tegenwoordig is schaken op topniveau steeds meer een bezigheid van jonge fitte mannen, die ook hun lichaam trainen.

Ree’s In den eerste stoot pat is een bundel met stukken uit de jaren zeventig. Toen de Koude Oorlog nog kil was, Bobby Fischer nog werd gezien als een genie, en de schakers voor mij allemaal oude mannen schenen; die zeer intelligent leken, en tegelijk toch niets beters wisten te doen dan telkens dat zo vreemd beperkte spel te spelen.

Maar, dit pakt allemaal goed uit, voor het boek.

Tijdgebonden stukken uit andere sporten, bijvoorbeeld wielrennen, of voetbal, van veertig jaar terug zouden nu hoogstens curieus zijn. Aan schaken kleeft juist iets tijdloos. Weliswaar zal niemand nu nog flink studeren op partijen uit de negentiende eeuw; maar wie zou willen kan dit. En dan zullen er bij zijn die niet eens zo raar afsteken tegen wat er tegenwoordig wordt gepresteerd.

Kom daar maar eens om bij andere sporten. Bij voetbal mochten lang nog bomen op het veld staan, bij wielrennen duurde het tijden voor versnellingsapparaten waren toegestaan, of alle wegen waarover gekoerst verhard waren.

Meest memorabele stuk uit deze bundel was het allereerste, waarin Ree een geschiedenis van het schaken schrijft. Minst interessant zijn de opgenomen boekbesprekingen. Het best houdbaar gebleven zijn reportages en de stukken die allereerst gaan over een persoon, en dan pas over diens schaakcapaciteiten.

Enige kennis over de omstandigheden van toen, zoals waarom Kortsnoj zo veel problemen heeft in tweekampen met Russische spelers, moet de lezer wel zelf verzorgen.

Hans Ree, In den eersten stoot pat
157 pagina’s
Keesing, 1979

Wat een kracht! Wat een gratie! ~ Hans Ree

De tweede bundel met schaakverhalen van Hans Ree deed me éen en ander beseffen. Zoals dat ik de tijd die hij beschrijft, tot 1986, vrij intensief heb meegemaakt.

Van alles wat daarna in de schaakwereld gebeurde, ken ik de ware impact niet. Wat betekende het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, en dus het verdwijnen daar van schaken als sport met staatsbelang? Wat het tijdelijk uiteenvallen van de internationale schaakbond FIDE?

Evenmin weet ik wie er na Kasparov de sterkste spelers van de wereld zijn geweest. Laat staan wat hun persoonlijke eigenschappen zijn.

In de bundel Wat een kracht! Wat een gratie! is Kasparov nog de veel belovende troonpretendent, die het Karpov lastig gaat maken. Columns en reportages kunnen dus ook geschiedschrijving worden. Waarbij ik schrik dat de beschreven periode nog zo dichtblij ligt, en tegelijk veraf lijkt te staan.

Al biedt het boek ook echte geschiedschrijving, als Ree het over werk van heel oude meesters heeft. Dan merkt hij op dat vrijwel alles wat in het leven normaal lijkt, zo rond de Eerste Wereldoorlog schijnt te zijn uitgevonden. Dan leest hij beschouwingen van de Duitse schaker Emanuel Lasker, die de strijd om de vesting Luik in 1914 enthousiast recenseert als ware het een schaakpartij — voor het gemak daarbij negerend dat er slachtoffers vallen in oorlogen.

Voor een bundel met schaakverhalen, staan er opvallend weinig partijen in, of stellingen op afgebeelde borden. Voorbij is de tijd dat ik daar rouwig om ben. De abstracte kant van het schaken interesseert me niet meer. Verhalen over de beoefenaren daarentegen kunnen er niet gauw genoeg zijn.

Maar dan moeten ze wel geschreven worden door iemand die deze mensen op meer manieren kent — en niet alleen als journalist van buitenaf over hen oordeelt.

Hans Ree, Wat een kracht! Wat een gratie!
Schaakverhalen
188 pagina’s
Meulenhoff, 1986

Koning ~ J.H. Donner

Toen Max Pam voor HP/De Tijd in 1999 een lijst opstelde van de beste Nederlandse boeken uit de twintigste eeuw, prijkte De koning uiteindelijk op plaats vijf. Een opvallende keuze. Omdat het enkel stukken over schaken bevat. En, omdat Pam zelf dat boek had samengesteld, samen met Tim Krabbé.

Toch is dit een goed boek. Zelfs al werd het uitgebracht in een tijd dat de wereld nog overzichtelijk verdeeld was in Oost en West, en zijn veel van de stukken gewijd aan ooit actuele gebeurtenissen in de schaaksport die al een tijd terug tot de geschiedenis zijn gaan behoren.

Het punt is namelijk dat veel schakers, als zij eenmaal over de sport gaan schrijven, gauw de beperkingen van de traditionele journalistiek overstijgen. Waar een voetbalverslaggever geen deuk in een pakje boter hoeft te kunnen schoppen, moet iemand die met inzicht over schaken schrijft het spel juist wel tot in de finesses begrijpen — dus op niveau hebben gespeeld. En hebben meegemaakt wat schakers tijdens een toernooi te hebben doorstaan.

Hein Donner [1927 – 1988] had als speler bijvoorbeeld ook de neiging om sommige partijen zo maar, in heel weinig zetten, op briljante wijze te verliezen.

Mede daarom noemt hij schaken in het boek enkele malen een kansspel. Ook klaagt hij nooit een partij te hebben gespeeld waar hij echt tevreden over was.

De samenstellers van deze bloemlezing uit ruim 45 jaar werk maken nogal er nogal een punt van dat Donner graag polemiseerde. Niemand kon in de schaakwereld iets voorstellen, zonder ooit door Donner beledigd te zijn. Zo is een heel aantal stukken gewijd aan Donner’s pesterige uithalen richting de grootmeester Lodewijk Prins, ‘die nog geen loper van een paard kan onderscheiden’.

Verder komen vrijwel alle stukken aan bod waarin Donner uitlegt waarom vrouwen niet kunnen schaken — die hij overigens schreef omdat zijn vrouw daar zo om moest lachen.

Ruim twintig jaar verder zijn me al deze strijdpunten wonderwel bijgebleven, en toch zeiden ze me ditmaal bij herlezing weinig. Als er geen verrassing meer is, blijft de schok makkelijk uit.

Ik herlas dit boek om twee redenen. Allereerst was er het gegeven dat Hans Ree voor een deel over dezelfde gebeurtenissen heeft geschreven. Door twee boeken over hetzelfde te lezen, vulde het ene het andere aan.

Verder was ik benieuwd of deze verzameling met tijdsgebonden werk nog op enige manier houdbaar was gebleven. En dit was zo. Omdat de persoonlijkheid van de schrijver uiteindelijk meer bepaalde dan de onderwerpen die hij beschreef.

Donner werd in de loop van deze verzameling van een schrijvende schaker tot een schakende schrijver. Hij is wonderbaarlijk levend aanwezig in dit boek, spottend met veel, zichzelf daarbij niet sparend.

Daarom kwam het wel als een schok, hoewel het gegeven me natuurlijk bekend was, als de eerste gezondheidsproblemen zich aandienen, en hij die wat wegwuift. Donner zou in 1983 een hersenbloeding krijgen, en blijvend invalide in een verpleeghuis belanden. Vandaar tikte hij jaren later moeizaam columns voor NRC Handelsblad, die voor sommigen tot het beste horen wat hij ooit schreef.

Ik vind dat niet. Hoewel ik tegelijkertijd geen proza ken waarin het leven van een verpleeghuispatiënt, en vooral de machteloosheid van die positie, zo indringend beschreven is.

Toch, De koning is misschien juist wel zo memorabel door dat slot, en de schok die daarbij hoort. De lezer heeft zich het hele boek lang kunnen laven aan de intelligentie en spot van J.H. Donner, en krijgt dan ook nog even te zien hoe de volheid daarvan ineens ingeruild moest worden voor iets anders.

scheiding

Het is gebruikelijk te zeggen dat ijzeren zelfbeheersing je erover heen geholpen heeft, vooral wanneer je op tv bent. Ik zal dat dus niet doen en zeggen dat het eigenlijk wonderbaarlijk meevalt. Ik kan absoluut niet lopen en zit dus in een rolstoel. Mijn handen zijn zeer onhandig, ik kan niet schrijven, maar in ’84 heeft iemand van de ergotherapie op de Overtoom mij het typen bijgebracht. Met 1 vinger kan ik op de machine aardig uit de voeten. Ik heb een rubriek in het NRC Handelsblad en ik zal maandelijks mijn bijdragen aan dit tijdschrift leveren 1. Mijn wereld is nu zeer klein geworden, een schaker is dat wel gewend. [382]

J.H. Donner, De koning
Schaakstukken
Samengesteld en ingeleid door Tim Krabbé en Max Pam

397 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1987
  1. Schaaknieuws []

Schitterend schaak ~ Hans Ree

Ree reikt in deze bundel met stukken over schaken chronologisch zo ongeveer tot het punt waar mijn belangstelling ophield. Dat de volstrekt incapabele Kirsan Iljoemzjinov voorzitter werd van internationale schaakbond FIDE heb ik nog mee gekregen, in 1995. Die man is bovendien zo’n onvoorstelbare operettedictator, en Kalmukkië daarmee zo’n raar land, dat alle nieuws over hem interessant wordt.

Maar eerder waren Kasparov en Short uit de bond gestapt, om een eigen wereldschaakorganisatie op te richten.

En toen werden er ineens allerlei matches gespeeld om een uitdager te vinden voor de ware wereldkampioen, die in elke bond een andere was. Dat leek me allemaal drukte om niets.

Tegelijk moet ik toch ook zelf ergens in de jaren negentig besloten hebben het nu wel gezien te hebben, met dat schaken. Altijd dat gedoe, met die standaardopeningen, en die paardjes, hup eruit, om het centrum te bedreigen. Het enige voordeel dat schaken heeft, als tijdverdrijf tegenover patience, was nog net dat je voor schaken een tegenstander nodig had. Al kon de computer het inmiddels ook heel aardig; zij het dat software nooit zo leuk doldriest speelde als in het café gebeurde.

Ik merkte daarom deze bundel met minder belangstelling te lezen dan de voorafgaande, die een tijd bestreken waaraan nog duidelijke herinneringen bestonden. Terwijl het toch andersom zou horen te zijn.

Zoals altijd bij Ree verouderen de boekbesprekingen het snelst; tenzij hij klassiekers onder de schaakboeken bespreekt. Zoals steeds is hij het meest leesbaar als er mensen beschreven worden, in al hun hebbelijkheden.

Schitterend schaak bevat bijvoorbeeld een paar erg goede in memoriams. Daarbij is een memorabel stuk waarin Hein Donner niet heiliger wordt gemaakt dan hij was.

Hans Ree, Schitterend schaak
335 pagina’s
Uitgeverij L.J. Veen, 1997

Rode dagen en zwarte dagen ~ Hans Ree

Wat aan alle schrijvers opvalt, bij het kort op elkaar herlezen van boeken, zijn de favoriete onderwerpen en de hang-ups.

In de loop van zijn bundels maakt Hans Ree de overstap van actief schaker die het schrijven erbij deed naar een schrijver die in het schaken éen van zijn belangrijkste onderwerpen heeft.

Sommige oude wapenbroeders vinden die positie laf.

Ree op zijn beurt kan dan weer niet verhelen dat er een grote verzadiging optreedt bij het volgen van een schaaktoernooi na een paar weken. Dus gaat hij ineens over musea schrijven, zoals in Madrid.

Vast onderwerp in de latere boeken is ook het werk van Harry Mulisch. Zo ongeveer elk boek wordt besproken. Waarbij Hans Ree het wonderlijke vermogen heeft om Mulisch als uniek fenomeen te kunnen zien. En hem een groot komisch talent toe te dichten, in plaats van hem als een auteur te beoordelen die zo dikwijls enormiteiten met een te groot aplomb bracht.

In de jaren tachtig speelde in Duitsland bovendien de Historikerstreit, die werd aangewakkerd door de steile wetenschapper Ernst Nolte. Hans Ree ergerde zich daarbij aan hoe de woorden van Nolte overal verdraaid werden; zodat de vijanden van de Duitser hem al te makkelijk zagen als apologeet van Nazi-misdaden.

Maar het mooist vind ik Ree als hij hardop nadenkt. Bijvoorbeeld als hij een conclusie trekt en die dan in loop van zijn essay helemaal moet afzwakken tot hij uiteindelijk moet toegeven dat het omgekeerde beter is.

In de discussie tussen het Vaticaan, met zijn heldere zedenprekerij, en het Nederlandse kabinet, dat net wat met mitsen en maren zonder al te grote discussie een halfslachtige Euthanasiewet heeft aangenomen, vind hij het gebrek aan debat hier wat pijnlijk.

Alleen werkt het hier wel. Intellectuele scherpslijperij had waarschijnlijk nooit iets werkbaars opgeleverd.

Hans Ree, Rode dagen en zwarte dagen
159 pagina’s
Uitgeverij L.J. Veen, 1993

Holland verlicht ~ Hans Ree

De bundels van Hans Ree lezen, is een genot. Zelfs als dit kort op elkaar gebeurt, zodat misschien al te zichtbaar wordt wat de vaste trucs waren die hij inzette.

Maar een schaker als Ree verwijten dat die zich weleens met hetzelfde bezighoudt, is geen veroordeling die ik zou durven uitspreken. Wat is schaken anders dan het onderzoeken van weer nieuwe variaties binnen doorgaans wel bekende uitgangsposities?

Verschillende bundels achter elkaar boekloggen, is een vrijwel onmogelijke opgave. De voor-de-hand liggende opmerkingen over de schrijver zijn inmiddels wel gemaakt. Die te herhalen, is ook weer zo wat. En het voornaamste onderscheid tussen Holland Verlicht en eerdere boeken lijkt me dat dit een latere bundel is.

Bovendien splitste hij in zijn vroegste bundels zijn stukken weleens uit op thema, en staat in de latere boeken alles gewoon gezellig door elkaar.

Gelieve daarom voor een meer inhoudelijke weging van hoe Hans Ree schrijft bijvoorbeeld het boeklog over Een blinde reus te lezen, of dat over Rode dagen en zwarte dagen.

Laat me ditmaal maar volstaan een aantal citaten geven, die ik met graagte las; zonder het altijd eens te zijn met de auteur.

scheiding

Door filosofie leer je niet denken, maar je leert waarschijnlijk wel praten, of als je het onvriendelijker wilt zeggen: je leert zwatelen. In een maatschappij waar de zwatelende nietsnutten aan de macht zijn zou je kunnen zeggen dat het verstandig is om op school filosofie te leren. De zwatelaar staat inderdaad weerbaarder in het leven dan iemand met vakkennis. Aan de andere kant is niet iedereen in de wieg gelegd voor zwatelaar. En de welvarende zwatelmaatschappij waarin wij leven houdt ook geen stand als iedereen tot zwatelaar zou worden opgeleid. Het moet een elitegroepje blijven om duurzaam te kunnen parasiteren op de mensen met vakkennis. [132]

scheiding

Bij de papieren encyclopedie zie je in één oogopslag hoeveel kennis er ongeveer beschikbaar is, Ongeveer twintigduizend bladzijden. Toegankelijk, overzichtelijk, mijn Ik. De databank is als het onderbewuste. Je duikt erin, haalt met wat moeite altijd iets naar boven, maar wat er verder allemaal in rondzweeft, geen idee. […][153]

scheiding

Het lijkt of het schaakspel de maat aller dingen is. Een heel willekeurige maat. De Amerikaanse vorm van dammen (checkers) is al door de computer gekraakt. Er was nog één mens die de computer hierin de baas kon, maar die is nu dood. Japanse spelen als shogu en go zijn daarentegen voor de computer nog altijd veel te moeilijk. Diep in de volgende eeuw zal misschien het moment komen dat de computer een cryptogram kan oplossen. Weer een laatste bastion van de mensheid en dan zijn er nog een heleboel over. [109]

scheiding

Waarom organiseert u niet een Nationale Strafdag voor de Spoorwegen? Een dag in het jaar waarop iedereen reist zonder een kaartje te kopen. De controleurs zullen machteloos staan. Sommigen van u hebben aanzienlijke maatschappelijke posities. Anderen hebben althans het voorrecht dat hun opinies in veelvoud verspreid worden. U kunt dat toch wel organiseren? [47-48]

Hans Ree, Holland verlicht
159 pagina’s
L.J. Veen, 1998

Turk ~ Tom Standage

Jonger was de wereldkampioen schaken sinds vandaag nog niet eerder. En toch verbeeld ik me dat daar vijftien, twintig jaar geleden meer drukte om zou zijn gemaakt in de massamedia. Schaken lijkt wat uit de collectieve belangstelling te zijn verdwijnen. De topspelers zijn niet automatisch meer bekende wereldburgers.

Wellicht heeft het einde van de Koude Oorlog hier mee te maken, en daarmee het verdwijnen van onze fascinatie voor Russische supermannen. Misschien speelt er iets anders.

Tom Standage beschrijft in The Turk de geschiedenis van een schaakmachine uit 1769. Uitgevonden door de Hongaarse ambtenaar Wolfgang van Kempelen zou dit apparaat vervolgens 85 jaar de publieke aandacht blijven trekken.

Want ooit volstond het al om grote belangstelling te oogsten voor het schaken door dit spel door een automaat te laten spelen.

Hielp daarbij wel dat ‘de Turk’ zo sterk speelde dat enkel de meesters in het schaakspel van hem konden winnen.

Het aardigst is The Turk in het beschrijven van een mentaliteitsverandering die er vanaf het einde van de achttiende eeuw optrad. Toen Wolfgang van Kempelen het apparaat voor het eerst aan zijn keizerin Maria Theresia demonstreerde, was heel het idee nieuw dat automaten iets zouden kunnen dat tot dan enkel voor mensen leek weggelegd — waardoor vooral bewondering en verwondering overheerste. En als ineens alles mogelijk lijkt te worden gemaakt door slimme uitvinders dan ís ook heel veel mogelijk.

Tegen het einde van het nuttige bestaan van ‘de Turk’ had het grote publiek inmiddels veel meer ervaring met automaten gekregen — waarmee het aanmerkelijk sceptischer was geworden over de mogelijkheid dat een machine zou kunnen schaken.

Al was er altijd twijfel geweest aan de technologie achter de schaakmachine. Die moest wel gebruik maken van een truc. Dat kon niet anders.

Een groot deel van dit boek bestaat uit een verkenning van Tom Standage naar wat tijdgenoten allemaal voor theorieën hebben aangedragen om de werking van de automaat te verklaren.

Is er daarnaast het grote verhaal over de langjarige reputatie van het apparaat, mede omdat die tegen vele bekende wereldburgers zou hebben gespeeld. Benjamin Franklin en Napoleon zijn daarbij slechts twee van de meest opvallende namen.

Edgar Allen Poe heeft zich nog weer beziggehouden met de ontsluiering van het raadsel, als journalist.

En daarmee is The Turk als een cultuurgeschiedenis zeker ook geslaagd; het boek leest haast als een detectiveverhaal.

Tom Standage was mij dan weer wat te oppervlakkig over de technologie van het apparaat. Waarover hij meer had kunnen schrijven — zelfs al is de oorspronkelijke ‘Turk’ in de negentiende eeuw verbrand. Er werd relatief kort geleden nog een reconstructie gemaakt, waardoor bijvoorbeeld duidelijk had kunnen zijn welke moeilijkheden Wolfgang van Kempelen overwonnen moet hebben bij de bouw.

Maar ik ben nu eenmaal nog altijd een gesjeesd techneut.

Tom Standage, The Turk
The Life and Times of
the Famous Eighteenth Century
Chess-Playing Machine

272 pagina’s
Walker & Company, 2002

Mijn schaken ~ Hans Ree

De reeks ‘Mijn x’ van Atlas gaat niet alleen over landen of regio’s; zoals ik altijd dacht. Er zijn namelijk ook boeken bij over koken, muziek, opera in het bijzonder, en de Formule 1. Naast dus Hans Ree’s verkenning van zijn gebied, het schaken.

In al deze boeken wordt het hoofdonderwerp benaderd via een reeks korte hoofdstukken, waarvan de titels dan alfabetisch geordend zijn op beginletter — in dit geval gauw eens op achternaam van een schaker. Abecedaria zijn het. Verzamelingen fait divers. Bundels.

Helemaal kon ik me ook niet aan de indruk onttrekken sommige teksten van Ree al eens eerder te hebben gelezen. In een column of wat van hem. Een verantwoording ontbreekt evenwel in dit boek, zoals altijd bij deze uitgever. Dus kan het ook best zijn dat de schrijver origineel werk heeft afgeleverd; alleen dan wel door hier en daar eens een anekdote of ander sterk stuk te recyclen.

Hans Ree blijft overigens altijd eminent leesbaar. Zelfs bij herlezing. En ook al interesseert die schaakwereld mij niet meer het meeste. Die afstand ontstond op mijn twaalfde, dertiende. Toen ik het jeugdschaak ontgroeid was, en geacht werd om in de clubcompetitie te spelen tegen oeroude heren. Van vast wel dertig. Die allemaal hoogst irritante gewoontes hadden. Ze rookten nogal eens stinksigaretten. Helemaal als ze zagen dat mij dat ergerde. En ze dachten veel te lang na over hun zetten.

Weliswaar bleef ik nog lang eerbied houden voor het spel en zijn beoefenaren. Want als zo veel toch vaak redelijk slimme mensen daar zo veel tijd in staken, dan moest dat toch ook iets zeggen?

Maar inmiddels bekijk ik die schaakwereld toch als ieder ander wereldje. Want in elk specialisme komt monomane gedrevenheid voor, gekoppeld aan absurd gedetailleerde feitenkennis. De bezigheid kan verschillen, de archetypen zijn overal dezelfde. Hoogstens bepaalt het verschil in media-aandacht veel, waardoor sommige monomanen tot gekken kunnen worden met roem ver buiten het wereldje.

Het schaken had even zo’n status.

En zo af en toe is er dan een tolk die op boeiende manier aan buitenstaanders kan uitleggen wat er allemaal in zijn terrein speelt

Het meest interesseerden mij nu in Mijn schaken de meeste recente stukken, over de ontwikkelingen die speelden ruim nadat mijn eerdere belangstelling voor het schaken verflauwd was. En daarnaast is wat Ree schrijft over hedendaagse cultuur altijd interessant. Meest intrigerende stuk in dit boek was misschien wel een in memoriam van de componist John Cage; hoewel ook dat voor een deel uit een schaakanekdote bestaat.

Meest typerend voor Hans Ree is dan weer zijn portret van Magnus Carlsen [1990]; die sinds 2010 de FIDE-ranglijst aanvoert en in 2013 wereldkampioen werd.

Ree had in 2004 met een andere grootmeester, Genna Sosonko, het publiek uitleg gegeven bij een klasse die toen schertsend ‘de crèche’ heette op het Corus-schaaktoernooi; omdat er een paar piepjonge schakers aan deelnamen; zoals de indertijd dertienjarige Carlsen.

Toen deze zijn groep had gewonnen, kwam hij met Sosonko en Ree op de foto. En ondertussen moest Hans Ree al een paar keer meemaken dat de piepjonge Magnus Carlsen wel van die foto herkend wordt, maar hij of Sosonko al niet meer. Waarop hij dan aan ‘mediamensen’ moest uitleggen waarom de grote schaakkampioen ooit met hem poseerde. Waar zij dan allereerst hoopten dat Ree wel meer over Carlsen te vertellen zou hebben.

De auteur is overigens opvallend reëel:

Ik heb het idee dat mijn schaakloopbaan zich afspeelde in een gouden tijd die nu niet meer bestaat. Voor een deel was dat door specifiek Nederlandse omstandigheden. Schaken was hier toen erg populair […]

En dus zal ook mijn tijdelijke interesse voor het schaken nog binnen dat gouden tijdperk zijn gevallen; waardoor die niet eens bijzonder mag heten. Waarschijnlijk eerder een rite de passage was uit een tijd zonder computers; toen er voor jonge nerds in de provincie wel heel weinig bestond aan slim vermaak.

Feit blijft alleen wel dat ik me geen andere sport of alle concentratie vergende bezigheid indenken kan die een vergelijkbare auteur op zou kunnen leveren als Hans Ree werd. Die eerst op hoog niveau sportte, en vervolgens daarover — en niet eens daarover alleen — op een bijzondere manier zou gaan schrijven.

Hans Ree, Mijn schaken
320 pagina’s
Atlas, 2010