Tussen stro en veren ~ Ileen Montijn

Wat ben ik toch altijd blij om een boek te lezen waarin een historicus beheerst een onderwerp uit de cultuurgeschiedenis isoleert, en dat helder behandelt. Dat bed, wat daar niet al over te vertellen is. Bijna ieders leven begint erin, en dat van velen eindigt er ook; al zal dat zelden in precies hetzelfde bed zijn. Om dan nog maar te zwijgen over de tijd die wij allen er slapend in doorbrengen.

Prettig aan dit boek is dat Illeen Montijn veel feiten aandraagt, zoals wanneer huizen aparte slaapkamers kregen, en welke bedden en matrassen wanneer in gebruik kwamen. Maar ook beviel me dat de geschiedenis erdoor gaat leven. Want, niet alleen slapen wij nu korter dan de generaties voor ons, het bed was ooit veel meer dan nu een plek om ziek te zijn en te helen; gezien de primitieve geneeskunde van voor de penicilline.

Alleen, er groeit toch ook ergernis als een historicus beheerst een onderwerp uit de cultuurgeschiedenis isoleert, en ik het idee heb niet het hele verhaal te krijgen. Ook al passen de vragen die bij mij opkomen misschien niet per se binnen de strikte kader van het onderwerp; ze hebben er wel mee te maken.

Goed, dit boekje gaat over het bed, en dus niet over slapen, laat staan al het andere dat onder de dekens plaatsvindt. Maar dan nog. Opmerkingen die bij mij tijdens het lezen invielen, zijn onder meer:

  1. hoe zit het met de wieg, en de geschiedenis daarvan? Ik herinner me te veel verhalen over mensen die als kind in een kastlade sliepen.
  2. zijn er riten om de overgang te vieren van als een kindje uit de wieg naar een ledikant mag, of een nog groter bed?
  3. hoe zit het met die Groninger traditie om kleine kinderen buiten in een soort konijnenhokjes hun middagdutje te laten doen?
  4. het ziekbed apart in de huiskamer, was daar niet meer over te zeggen geweest?
  5. dan was er ook nog die opvallende Friese traditie waarin een meisje en haar vrijer geheel gekleed de nacht, of een gedeelte daarvan, samen in bed doorbrachten. Niet alleen het Franse Hof ontving in bed;

Enfin. Ernstig is het allemaal niet wat ik mis, en toch was het prettig geweest nog iets meer overdonderd te zijn over wat de schrijfster allemaal had uitgezocht.

Ileen Montijn, Tussen stro en veren
Het bed in het Nederlandse interieur

160 pagina’s
Inmerc bv, 2006

Nacht en ontij ~ A. Roger Ekirch

Ik kan me niet herinneren hoe het was om bang te zijn voor het donker, als kind. Er is alleen nog de wetenschap ooit bang te zijn geweest. De angst zelf is slechts via omwegen te reconstrueren; en dan nog onecht omdat mijn emoties nu eenmaal anders zijn geworden nu de nacht zo veel bekender is, voor mij.

Net zo hebben historici moeite om te achterhalen welke ideeën er leefden over het duister — de nacht — in het pre-industriële tijdperk. Daar werd nauwelijks over gesproken, in de dagen dat het kleine beetje kunstlicht voorhanden uit de haard kwam, of van een walmende lamp of kaars.

En slapen is ook zo makkelijk te zien als het tegenovergestelde van doen.

In de nacht lag vrijwel alles stil. Men trok zich terug, achter versterkte muren, of een stevig dichtgegrendelde deur. ’s Nachts regeerde de wetteloosheid, en de ontucht. Daar kwam pas langzaam verandering in; onder meer door technische vondsten, waardoor de grote steden straatverlichting konden krijgen.

Veranderde met betaalbaar kunstlicht bovendien de manier waarop wij slapen structureel — ooit was het normaal om in twee etappes te slapen; om vroeg naar bed te gaan, midden in de nacht op te staan, en vervolgens nog een ruk te slapen tot het ochtendgrauwen. De lamp maakte de avonden voor het slapen een heel eind langer.

Nacht en ontij van de Amerikaanse historicus A. Roger Ekirch is een tour de force. Hij heeft uit honderden primaire en secundaire West-Europese bronnen flintertjes informatie moeten zeven, om die tezamen tot een aannemelijk verhaal te maken.

Misschien dat hij daarom weleens wat luchtig met de chronologie van ontwikkelingen omgaat. Bovendien wordt bij hem heel West-Europa éen cultureel homogeen gebied, met overal dezelfde gewoonten al die eeuwen lang. Dit maakt hem soms opvallend absoluut.

Want, was het werkelijk altijd en overal in West-Europa beter voor vrouwen om zich niet buitendeur te wagen als het eenmaal donker was? Omdat ze dan te makkelijk voor prostituee konden worden aangezien?

Tegelijk stoorde die absoluutheid in de uitspraken nog niet eens zo zeer. Nacht en ontij is vooral een wat vermoeiend boek door Ekirch’s manier van vertellen. Steeds benoemde hij eerst een verschijnsel — ik noem maar iets: de nacht is donker — en vervolgens plukte hij als een ekster overal de bewijsjes weg die het meest flonkerend zo’n uitspraak bekrachtigden. Maakte niet uit waar zo’n bewijs wegkwam, maakte soms niet eens uit van wanneer het dateerde.

Toch leverde dit een boek op dat heel compleet lijkt — al is het dat juist niet.

Zo signaleert Ekirch bijvoorbeeld terecht wel de wijd verspreide gewoonte op het platteland in vooral protestants West-Europa dat meisjes hun vrijer thuis ontvingen, en dan samen — soms met dichtgenaaide rok, soms met een schot ertussen — de nacht in bed doorbrachten, om te praten. In elk geval te praten. De Nederlandse historica Ileen Montijn miste dit gegeven juist zo opvallend in haar boek over het bed.

En toch is ook bekend dat in sommige van de armste plattelandsgebieden de inwoners tot een soort winterslaap overgingen als de nachten lang werden. Om maar éen voorbeeld te noemen waar Ekirch het niet over heeft — misschien omdat hij toch vooral over ontwikkelingen in de steden schrijft, omdat daar de meeste bronnen over zijn.

Maar, behalve in de Nederlanden was er nu juist zo lang nog zo veel platteland overal.

A. Roger Ekirch, Nacht en ontij
Een geschiedenis van het duister

397 pagina’s
De Bezige Bij, 2006
vertaling door Meile Snijders van At Day’s Close, 2005

Dromenwever ~ Douwe Draaisma

In onze ideeën over het dromen is er éen keerpunt aan te wijzen. 1953. Het jaar dat ontdekt werd dat eenieders slaap gepaard ging met perioden van heftige hersenactiviteit. De REM-slaap. Waarin het brein minstens zo actief is als overdag, terwijl het lichaam er ondertussen geheel verlamd bijligt.

De meeste van onze dromen vinden tijdens deze REM-slaap plaats. En een breed aanvaarde hypothese daarover luidt nu dat de hersenen in deze periode de vorige dag aan het verwerken zijn.

Voor 1953 droomde men ook. Vanzelfsprekend. Zelfs al twijfelde Simon Vestdijk daar nog aan. Alleen ontbrak tot dan de kennis om te begrijpen wat die dromen precies waren. Dit weerhield menigeen er niet van om met eigen theorieën te komen. En bijvoorbeeld om hele woordenboeken op te stellen over wat beelden uit de dromen betekenden.

Die stropdas in de droom was eigenlijk een fallus; dat werk.

Dit was voor Douwe Draaisma heel lang een reden om alle literatuur over dromen te negeren. Zulke boeken stonden in winkels ook nooit bij de wetenschap, maar altijd in het hoekje esoterie.

Bovendien spraken de droomwoordenboeken zich onderling zo zeer tegen, dat ze elkaar nutteloos maakten.

Tot een vriendin hem vroeg wat blinden droomden, en hij daar niet meteen een antwoord op klaar had. En er onverwacht veel interessant onderzoek bleek te bestaan naar het droomleven van mensen zonder zicht.

Zulk onderzoek kwam er, mede omdat dromen van zienden allereerst visueel van aard zouden zijn.

Hoewel.

In het boek De dromenwever kwam ik éen opmerking niet zo gauw meer tegen. Maar tijdens een radio-interview zei Draaisma indertijd dat andere zintuigen dan het zicht niet zo’n grote rol spelen in dromen. En dat was ik toen direct niet met hem eens. Iedereen die weleens slaapt, is vanzelfsprekend meteen ook praktijkdeskundige in dit onderwerp.

Mijn erotische dromen zijn vaak juist zo prettig doordat mijn tastzin zo aanwezig is. Om meteen het meest sterke voorbeeld maar te noemen.

Nu kan het best zijn dat ik in staat ben tot lucide dromen — het type waarin de dromer weet dat deze droomt. In zulke dromen kunnen gevorderde dromers bijvoorbeeld ingrijpen in wat zich aan hen voor doet. Het kan dus best zijn dat ik gewoon wens te voelen, op zulke momenten.

Verder overkomen mij precies dezelfde soort dromen als ieder ander schijnt te hebben. En waarover het beter is te zwijgen, om anderen niet te vervelen.

Draaisma meldt dat er drie oertypen aan dromen zouden zijn, die vrijwel iedereen heeft. De vliegdroom, de examendroom — waarin iemand opnieuw examen doen moet, ongeacht zijn of haar leeftijd — en de droom waarin men ineens tot grote schrik beseft nogal cruciale kledingsstukken niet aan te hebben.

Frederik van Eeden — aan wie we de term lucide droom danken — schreef over de dromen waarin hij vloog dat hij daarbij zwembewegingen maakte; wat precies ook mijn ervaring is.

Ongeklede dromen komen ook in mijn nachten voor, alleen schaam ik me daarbij verder nooit voor mijn blootheid.

En examendromen zijn bij mij toch wat anders van aard. Want in zulke dromen moet ik altijd meteen het hele examenjaar overdoen, of zoiets verschrikkelijk saais en langdurigs. Als ik in mijn dromen fiets moet dat ook altijd meteen door naar Denemarken of Berlijn, de hele nacht lang.

Het is daarom een goed ding dat zulke dromen meestal ver voor het einde afbreken.

De dromenwever biedt een vlotte mengeling van anekdote en wetenschapsgeschiedenis. Douwe Draaisma heeft verder de blindgeboren schrijver Vincent Bijlo geïnterviewd, vanzelfsprekend over diens droomleven. Alleen was dat radio-interview weer eens te goed geweest, en waren eigenlijk alle aardige elementen uit het boek al daar in aan bod gekomen.

Douwe Draaisma, De dromenwever
221 pagina’s
Historische Uitgeverij, 2013

Slapen en dromen ~ Michel Jouvet

De grote ontdekkingen over slapen en dromen lijken in de jaren vijftig en zestig te zijn gedaan. En Michel Jouvet [1925] was daarin toen éen van de pioniers. Sindsdien is er enkel op deelterreinen wat structurele vooruitgang geboekt.

Ineens werd het bijvoorbeeld profijtelijk om iets aan snurkproblemen te doen. En ook was het voor de kennis over impotentie nuttig om te weten dat bij elke man en vrouw ’s nachts de zwellichamen in hun geslachtsorganen meerdere malen met bloed worden volgepompt — want dat levert het inzicht op of zo’n impotenteling met lichamelijke of geestelijke problemen zit als de hydraulica niet meer zo functioneert als gewenst.

Tenminste, zo las ik Slapen en dromen. Dat in de eerste plaats toch een boek was uit het begin van de jaren negentig. En daarmee vijfentwintig jaar oud. En dat kan te oud zijn in de wetenschap.

Soms kan het begrip in éen keer grote stappen voorwaarts maken, doordat nieuw onderzoek mogelijk wordt. Dus heb ik ook nog behoorlijk om Slapen en dromen heen gelezen. Om daarbij nooit zo’n volledig overzicht tegen te komen als Jouvet gaf in zijn boek.

Een probleem is bijvoorbeeld al dat volgens Michel Jouvet de ‘paradoxale slaap’ niet per se hetzelfde is als de REM-slaap. Tijdens die paradoxale slaap zijn de hersenen net zo actief als overdag, alleen gebeurt dit dan in een lichaam waarin de spieren door de slaap tijdelijk lam zijn gelegd. ‘Rapid eye movement’ [REM] treedt op als iemand droomt.

Lees dan een recent artikel online over dromen, en de frasen ‘paradoxale slaap’ en REM-slaap worden daarin meestal rustig als elkaars synoniem gebruikt. Wat er na het lezen van dit boek dus op wijst waarschijnlijk met een versimpeling van doen te hebben.

Dat er sinds 1992 geen enorme verbetering is gekomen in ons begrip over de slaap neem ik nu overigens slechts aan.

En waarschijnlijk komt dat mede omdat mij zulke kennisleemten wel bevallen. Want dan bestaat er zo’n fenomeen als de slaap, en dan is eenieder gemiddeld als het goed gaat daar een derde van zijn of haar leven aan kwijt, maar dan lukt het toch nauwelijks om daar heel veel meer over te weten te komen.

Hoe zou ik dan een politicus of een econoom op diens woorden kunnen vertrouwen? Die stellige uitspraken menen te kunnen doen over veel chaotischer processen?

Het is ook wat pijnlijk soms hoe Jouvet schetst dat kennisvermeerdering heeft plaatsgevonden. Want dan zijn er bijvoorbeeld ouderwetse antidepressiva — MAO-remmers — die het vermogen tot dromen uitschakelen. En dan blijkt na onderzoek dat de patiënten die deze pillen slikten bijvoorbeeld geen problemen met hun geheugen leken te krijgen.

Waarmee vele theorieën over het nut van dromen onderuit zijn te halen.

Begrip in deze moest alleen dus ontleend worden door mensen te onderzoeken aan wie er al iets mankeert, aan wie dan ook nog telkens wat vergelijkbaars mankeert — en gevoelsmatig wil mij heel moeilijk aan dat daarmee vervolgens uitspraken te doen zijn met een meer algemene geldigheid.

Michel Jouvet, Slapen en dromen
Analyse van een mysterie

204 pagina’s
Contact, 1994
vertaling door Walter Hund van: Le sommeil et le rêve, 1992

Iedereen slaapt ~ Ysbrand van der Werf

Op de eeuwige vraag of onze hersenen inmiddels slim genoeg zijn om hun werking te begrijpen, luidt het antwoord nog altijd nee. En zolang wetenschappers dit maar erkennen, is er ook geen probleem.

Toch zijn er hele vakgebieden waar onderzoekers net doen alsof zij wel met rede vergaande uitspraken kunnen doen over bijvoorbeeld zoiets onvoorspelbaars als collectief menselijk gedrag. En helaas hebben sommigen van hen, zoals de economen, daarbij dan nog onredelijk veel maatschappelijke invloed ook.

Vandaar misschien dat ik altijd blij word van een boek waarin de wetenschapper eerlijk is over al wat zijn of haar vak nog niet heeft weten aan te tonen; ondanks alle mogelijke pretenties.

Ysbrand van der Werf nam bijvoorbeeld in zijn boek Iedereen slaapt een heel hoofdstuk op over alles wat hem als slaaponderzoeker nog onbekend is, en waarvan hij heel graag meer zou willen weten.

Een heel basale vraag waarop ik nooit een bevredigend antwoord heb gekregen is waarom we in cycli slapen. Het ziet er zo complex uit, die afwisseling van lichte slaap, diepe slaap en remslaap, en dat vijf keer per nacht, waarbij er ook nog een subtiele verschuiving optreedt in de loop van de nacht van meer diepe slaap aan het begin naar meer remslaap aan het einde van de slaapperiode. Is er een reden dat die slaapfases elkaar afwisselen? Hebben ze elkaar nodig?

Slaaponderzoek blijkt inmiddels ook grotendeels hersenonderzoek te zijn. Want het brein blijft actief, zij het in elke slaapcyclus anders, en het lichaam rust uit; de grote spieren tijdelijk lamgelegd. En tegelijk heeft Van der Werf nog altijd geen helder idee welke hersengebieden precies betrokken zijn bij welk type slaap.

De meetmethoden die er zijn om hersenactiviteit te onderzoeken, kunnen niet tegelijk worden toegepast. Evenmin kan een MRI-scan meerdere afbeeldingen per seconde vastleggen.

Is er ook dat tweede brein nog, in de mens, in het darmstelsel gezeteld, dat misschien invloed heeft.

Duidelijk werd in Van der Werf’s onderzoek al wel dat licht van grote betekenis kan zijn bij slaapproblemen, en zelfs bij geestelijke moeilijkheden. Daglichtlampen in verpleeginstellingen verbeteren de slaap van demente bejaarden. Het nut van lichttherapie wordt daarom nu breder onderzocht op tal van ziekten waarin slaaptekort een deel kan zijn van de problemen.

En goed, dan gaat dit boek grotendeels over de algemene waarheden die inmiddels over slaap bekend zijn. Daarvan zijn de meeste al sinds de jaren vijftig geweten. De vraag wáarom we slapen, bleef alleen nog altijd onbeantwoord. Evenmin is het nut van dromen bekend. Alleen slapen alle zoogdieren, op een vrijwel vergelijkbare manier, en kon inmiddels al wel worden aangetoond dat in de hersenen tal van herstel- en opruimactiviteiten plaatsvinden tijdens die slaap.

Slecht slapen betekent bovendien dat iemand minder gaat functioneren.

Staan er daarom ook tips in het boek, natuurlijk, voor een goede nachtrust.

Toch, Iedereen slaapt is vooral aanbevelingswaardig omdat Van der Werf niet bezig is de lezer zijn waarheden op te dringen. Vaak genoeg denkt de schrijver hardop na over de betekenis van iets, waarbij dan ook direct duidelijk blijkt dat hij de voors en tegens van een idee of theorie aan het wegen is.

Ysbrand van der Werf, Iedereen slaapt
Alles wat we weten willen over onze nachtrust

156 pagina’s
Athenaeum—Polak & Van Gennep, 2016