Longitude ~ Dava Sobel

Net zoals koks nooit uitgenodigd worden voor een etentje, krijg ik maar zelden boeken cadeau. Hoe zou dat toch komen?

En de boeken die ik krijg, staan meestal jaren ongelezen in de kast. Zoals deze. Het is een cadeautje uit de jaren negentig nog, aan mij geschonken met het idee dat ik vast dol zou zijn op boeken met een wetenschapshistorische achtergrond.

Ik hield het voor een roman, en zette het zonder te kijken meteen maar weg. Er zijn namelijk twee soorten fictie die ik straal negeer. De eerste is het hele genre historische romans. Ik ben historicus, en weet uit ervaring hoe moeilijk het is om het verleden zelfs maar te begrijpen. Laat staan om het recht te doen door het te beschrijven zonder anachronismen in te voeren.

Het tweede type boeken dat ik liever vermijd zijn die waarin de auteur beroemdheden sprekend opvoert.

Nogal wat boeken voldoen aan beide karakteriseringen samen trouwens.

Toen dook schrijfster Dava Sobel in het nieuws op laatst. En daarin werd ze een groot uitlegster genoemd. Dus nu pas begreep ik niet met een historisch romannetje van doen te hebben, maar met non-fictie. Geschiedschrijving misschien zelfs.

Dat nu is wat te veel gezegd. Mevrouw Sobel vertelt op vlotte toon na wat al voor haar werd uitgezocht. Misschien overdrijf ik wat, maar dit leest eerder als een wat lang uitgevallen tijdschriftartikel dan als een boek.

Nu heeft ze wel een mooie geschiedenis gekozen om te vertellen. Het verhaal namelijk over de volharding van de eerzame klokkenmaker John Harrison die als enige geloofde dat met een goede klok de lengtepositie van een schip op zee bepaald kon worden.

De reguliere wetenschap van die tijd zag meer in het bestuderen van de maan, zoals de wetenschapsgeschiedenis telkens weer prachtvoorbeelden biedt van hoe oplossingen van buitenaf genegeerd worden; zeker als die van ambachtslieden komen.

Het verhaal van mevrouw Sobel in dit boek is dan ook een bekend verhaal. Voor mij tenminste. Dat was het zelfs voor het lezen van dit boek al.

Dava Sobel, Longitude
The True Story of a Lone Genius
Who Solved the Greatest Scientific
Problem of his Time
184 pagina’s
Fourth Estate 1996, © oorspronkelijk 1995

Steeds sneller ~ James Gleick

Dit boek duurt wat te lang. Op pagina tweehonderd is de kern van het verhaal wel voldoende geïllustreerd, maar dan worden er nog eens honderd aan toegevoegd. En nu vraag ik me af of de schrijver dit bewust heeft gedaan.

We leven steeds sneller, zo stelt James Gleick, die journalist voor de New York Times is. En hij weet heel overtuigend duidelijk te maken waar we allemaal geen geduld meer voor hebben. Het lezen van boeken, bijvoorbeeld. Dat doet niemand meer.

Maar zou hij het zijne daarom extra lang hebben gemaakt?

Toch is mijn bezwaar wat merkwaardig. Want, dit is wel een prachtig boek. En Gleick lukt het heel goed om drooghumoristisch de onzin te laten zien, van onze drang naar efficiëntie. Gaat het mij dan werkelijk alleen nog om de kern van zijn boodschap, en niet meer om het exposé? Zoals Gleick beweert?

Voort maar weer.

Tegelijkertijd. We zeggen dan wel het zo vreselijk druk te hebben, maar de files zijn nog nooit langer geweest dan nu. Hoe snel rijdt zijn auto nu gemiddeld door een stad heen? En hoeveel harder is dat als een bejaarde op een fiets kan?

Hoe komt het dat de tijd dat we televisie kijken alleen maar toeneemt, met de jaren?

Enfin, waar ik mee zeggen wil dat dit moment, zo aan het begin van januari, een goede gelegenheid was om over het verstrijken van de tijd na te denken. Een heel jaar is net niets meer. En dat dit boek me daarbij nog even wat extra onderwerpen meegaf, om over te peinzen.

wordt vervolgd

James Gleick, Steeds sneller
De permanente jacht naar tijdwinst
en de roep om onthaasting

332 pagina’s
Uitgeverij Anthos © 2000
Vertaling van Faster. The Acceleration of Just About Everything © 1999

Werelden van tijd ~ Hans Achterhuis

In 2003 deed dit essay me niet zo veel. Nu keek ik of een herlezing me wat tegenwicht kon bieden tegen Gleick’s boek over de haast in deze tijd. Gleick is een journalist, die opmerkingsgave paart aan een toegankelijke manier van communiceren. Alleen was zijn boek uiteindelijk toch wat luchtig. Achterhuis zou me meer zicht kunnen bieden op de belangrijke grote lijnen, zonder dat ik nu al te grote verwachtingen had erg door hem vermaakt te zullen worden.

Dit idee kwam redelijk uit.

Mooi is namelijk dat Achterhuis het prettig ruim ziet. Eeuwen zijn niets voor hem, en de wereld is een kibbelend dorp vanuit dat perspectief.

Jammer alleen was dat hij een invalshoek koos die ik niet heel bijzonder vond. Er is vaker geschreven over dat discipline maakte dat Europese landen als Nederland zo succesvol werden in de wereld, bijvoorbeeld als koloniale macht. Nogal wat boeken over de geschiedenis van de technologie ook gebruiken de klok of de tijdrekening als voorbeeld, om aan te geven hoe mensen door de eeuwen heen hebben gepoogd meer greep te krijgen op hun bestaan. En hoe zij zich al doende, disciplines oplegden.

Tegelijkertijd staat er genoeg in dit boekje dat mij tot verder denken aanzet. Zelfs al zijn sommige ideeën volgens mij betwistbaar, omdat hij die op de werkelijkheid projecteert, zonder dat deze daar ineens eenvoudiger door te verklaren wordt.

Zo onderscheidt Achterhuis de ‘lege tijd’ van nu; waarin er geen culturele of religieuze bezwaren bestaan om bepaalde uren in te vullen. Die plaatst hij tegenover de ‘gevulde tijd’ van religies en premoderne culturen; waarin wel die taboes bestaan. Winkelen mag dan niet op zondag, eten is overdag tijdens de Ramadan verboden, en nog zo wat meer.

Ik voel me anders nog steeds bezwaard onder kantoortijd niets te doen, en vrolijk buiten te wandelen. Zelfs al is het mijne een vrij beroep zonder vrije weekenden of doorbetaalde vakanties.

Zwart-wit indelingen bestaan bijna nooit.

Hans Achterhuis, Werelden van tijd
79 pagina’s
Maand van de filosofie © 2003

Over de tijd ~ Ileen Montijn

Toen het jaar 2000 naakte, dat zo dramatisch ronde getal, verschenen er aardig wat beschouwingen die als ondertoon hadden dat de tijd onverbiddelijk doortikte.

Gekeken werd er bijvoorbeeld, wat mensen hadden gehoopt dat het magische jaartal zou brengen. En de lol daarvan was dat die toekomstverwachtingen nooit klopten — te zeer gekleurd als ze waren door wat leefde op het moment van de uitspraak.

Het boek Over de tijd van de historica Ileen Montijn verscheen in 1999 tijdens de Wetenschaps & TechniekWeek. Die had dat jaar als thema ‘Tijd. Van even tot eindeloos’.

Dit essay is evenwel technisch noch wetenschappelijk. Montijn mijmert vooral hardop, over een onderwerp waar geen grenzen aan lijken te zitten. Slechts éen constante ziet ze. De tijd komt met veranderingen.

Dan gaat het over zaken als mode, dan komt er langs als dat we ooit allemaal over de jeugd van tegenwoordig zullen klagen. En nog zo veel meer.

Ook zoekt ze telkens hulp bij anderen, die zich met deelaspecten hadden beziggehouden die kleven aan het verstrijken van de tijd.

Zo blijkt de psycholoog W.A. Wagenaar ooit gedurende zes jaar dagboeken te hebben bijgehouden om nauwgezet vast te leggen wat er allemaal gebeurde. Enkel om later te kunnen controleren wat hij het best onthouden had.

En hoewel ik dat als experiment interessant vind, kleven er toch ook bezwaren aan — waardoor ik Wagenaar’s eigenlijke verslag nog eens moet opzoeken. Boeklog werkt nu eenmaal ook als een dagboek waarin telkens mijn ervaringen worden vastgelegd. En daaruit heb ik geleerd dat het opschrijven zowel de herinnering aan een boek kan versterken, als ook helemaal kan laten verdwijnen. Want wat eenmaal genoteerd is, hoeft niet altijd langer te worden onthouden, omdat het gegeven al op schrift bestaat. Bovendien komt het niet zelden voor dat ik dagen later pas besef dat een boeklogje node aanvulling verdient.

Iets noteren, hoe simpel ook, dwingt zich naar een vorm.

Dus hield ik aan dit boek vooral een nieuwsgierigheid over naar waar verwezen werd. En ben ik verder geneigd het als een gelegenheidswerkje te zien, dat past in een hele stroom gelegenheidsuitgaven met een vergelijk onderwerp die toentertijd verschenen.

Waarschijnlijk zal ik vrij gauw vergeten het ooit gelezen te hebben; behalve dan dat dit boeklogje anders bewijst.

Ileen Montijn, Over de tijd
105 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1999

Essay over tijd ~ Norbert Elias

Een horloge draag ik niet, en toch levert het nooit een probleem op om weten hoe laat het is; ook zonder mobiele telefoon op zak. En dat komt niet door unieke gaven om de zonnestand in te schatten, of de kleur van het licht. Ik denk dat ik onbewust telkens alle tijdmelders meeneem in mijn zicht, en daarmee iedere keer mijn interne klok iets bijstel.

Ik schreef al eens eerder gedachten op aan mijn tijdbeleving. Maar, waar ik toen, en ook later, niet bij stilstond, is dat die ideeën en gevoelens ergens wegkomen. Net zoals kleine kinderen er lang over doen om te leren dat er verschillende weekdagen bestaan, of wat een datum is, zo hebben wij mensen hele ontwikkelingen moeten doormaken om een tijdsbesef te krijgen.

Een essay over de tijd van de socioloog Norbert Elias gaat voornamelijk over de wording van onze manier om met tijd om te gaan.

Vanzelfsprekend komt in dat betoog zijn civilisatietheorie weer terug — want het tijdsbesef dwingt ons tot van alles, zoals dat er een plicht is om op tijd te zijn.

Het aardigst vond ik dan weer zijn speculaties over de opkomst van sjamanen en priesters; misschien waren dat wel allereerst experts in het bijhouden van de tijd. Omdat er, toen er eenmaal tot landbouw was overgegaan, ook een behoefte kwam om enige grip te krijgen op het verlopen van die tijd. Zaaien levert nu eenmaal meer op als dat op het juiste moment gebeurt.

Elias’ werk is bovendien altijd goed voor enkele opmerkingen om ideeën die ik had te ondermijnen. Of om de trots die ik voel te krenken, zoals die van mijn grip op de tijd, in de beginalinea aangestipt.

De meeste inwoner van moderne staten hebben een bijna onbedwingbare behoefte om tenminste te weten hoe laat het is. Deze behoefte, hun allesomvattende bewustzijn van tijd, is zo dwangmatig dat zij zich bijna niet kunnen voorstellen dat hun eigen manier om tijd te ervaren niet door alle mensen en in alle tijden, wordt gedeeld. [101-102]

scheiding

In discussie over het probleem van de tijd wordt men gauw misleid door de zelfstandige naamwoordsvorm van het begrip. Ik heb er elders op gewezen dat het gebruik van woorden waarmee beweging tot een ding wordt gemaakt (reïficatie) een ernstige hinderpaal kan zijn om de onderlinge verwevenheid van gebeurtenissen te begrijpen. Het doet denken aan de neiging van mensen uit de oudheid — nog geenszins geheel verdwenen — om abstracties te verpersoonlijken. Rechtvaardig handelen werd zo de godin Justitia. Voor de hand liggende voorbeelden van de sterke druk die van onze taal uitgaat om reïficerende zelfstandige naamwoorden te gebruiken zijn zinnen als ‘De wind waait’ of ‘De rivier stroomt’. Maar waaien en de wind zijn in feite identiek: bestaat er een wind die niet waait of een rivier die niet stroomt?

Zo staat het ook met het tijdbegrip. [12-13]

En zoals vaker bij Norbert Elias is éen lezing niet voldoende, om alles te begrijpen. Omdat hij soms al te grondig afrekent met vanzelfsprekendheden, die, bij nader zien, allemaal rusten op drijfzand.

Norbert Elias, Een essay over tijd
166 pagina’s
Meulenhoff, 1985
Vetaling door G. Benthem van den Berg van An Essay On Time, 1982

In de houdgreep van de tijd ~ L. Laeyendecker en Marty P. Veerman

De tijd is God’s eigendom. Ik wist dat niet. Maar deze idee schijnt een logisch gevolg te zijn van het gegeven dat de schepping eindig is. En dat met de terugkeer van Jezus de Christus alles ophoudt hier.

Wat ik wel wist, is dat mensen altijd geklaagd hebben het te druk te hebben. Dat lijkt me namelijk éen van de grote constante klachten uit de geschiedenis. Net zoals dat de jeugd van tegenwoordig niet deugen kan, en dat het onderwijs almaar slechter wordt.

De oude Grieken wisten er al van. Sindsdien werd er ook niets meer bereikt.

Cultuurstudies over een onderwerp als ‘tijd’ horen wat mij betreft op zijn minst dus onderscheid te maken. Er bestaat nogal een verschil tussen objectief meetbare tijd en subjectief beleefde tijd. Bij al dit heeft de uitvinding van de klok zonder meer grote invloed gehad.

De klokkentijd heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat wij ons heel andere slaappatronen hebben aangeleerd dan evolutionair normaal waren geworden. In plaats van nog twee duidelijk onderscheiden slaapcycli te hebben, moet alle nachtrust tegenwoordig in éen keer worden genoten. Hup, achter elkaar.

En het boek In de houdgreep van de tijd negeerde het onderscheid tussen objectieve en subjectieve tijdsbeleving te makkelijk. Dit komt omdat de studie me geschreven lijkt te zijn met een doel.

Opdrachtgever was het Multidisciplinair Centrum voor Kerk en Samenleving; dat inmiddels niet meer bestaat. En dit centrum lijkt wetenschappelijke onderbouwing te hebben gezocht voor het gegeven dat zondagsrust heilig is. Want in politieke discussies werd dat toch al te makkelijk vergeten.

De sociale functie van de zondag bestaat niet alleen uit het feit dat men gezamenlijk vrije tijd deelt, maar de zondag kan ook worden gezien als een dag die vrij is van het commerciële, vrij van economische principes. Het zou een dag moeten zijn zonder nadruk op prestatie en efficiency. De zondag is niet bestemd voor geld verdienen, maar voor bezinning of meer wereldse recreatie. […]

In zo’n visie wordt het dus een probleem als mensen het liefst op zondag zouden winkelen; omdat ze dat dan tenminste zonder haast kunnen doen. Omdat de winkels dan namelijk wel personeel moeten laten werken — want anders shoppen hun klanten wel online, waar ze 24 uur per dag terecht kunnen.

Heel overtuigend kon ik de argumentatie alleen niet vinden waarmee zondagsrust verdedigd werd. Want, gesteld dat éen rustdag in de week nodig is, waarom zou iedereen op krekt dezelfde dag van zijn of haar rust moeten genieten? Vanwaar die collectieve dwang? In een samenleving waar ondertussen een minderheid actief een christelijk geloof beleeft?

Dus las In de houdgreep van de tijd als de verdediging van een instantie die nog niet helemaal beseft naar de periferie van de samenleving te zijn verschoven; van een voormalige autocratie die nogal aan macht heeft ingeboet. Die geen vanzelfsprekendheden meer kan afdwingen, enkel omdat deze uit hun heilige boek zouden volgen; en daarmee boven alle discussie verheven zijn. Die moest beargumenteren waar amper logische argumenten voor te vinden zijn.

Al kan het ook uit onhandigheid zijn dat argumenten moeilijk gevonden werden; die waren immers voorheen niet nodig.

Nadruk leggen op het gegeven dat de kerken bij uitstek verstand hebben van de tijd, juist omdat zij zich als enige richten op de eeuwigheid, is wel de merkwaardigste overtuiging die ik ooit las.

L. Laeyendecker en Marty P. Veerman
In de houdgreep van de tijd
Onze omgang met de tijd in een consumptieve cultuur

239 pagina’s
Damon, 2003

Flow ~ Mihaly Csikszentmihalyi

Waarom dan toch zo vaak boeklogjes geschreven? Er nog van afgezien dat ik telkens boeken lees die om een reactie vragen?

Het is domweg leuk om te doen.

En het is waarschijnlijk leuk om te doen omdat elk boeklogje precies die inspanning vraagt die gelukkig maakt, volgens de Amerikaans-Hongaarse psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi. Schrijven vergt concentratie en daarmee inspanning — al geldt dat vanzelfsprekend voor alle vormen van schrijven. Maar een boek bespreken, kan eigenlijk nooit op routine. De ene keer is het belangrijk om over de inhoud te schrijven, een volgende keer is de eigen reactie op de inhoud belangrijker, een derde keer zijn er algemene opinies over de publicatie die gewogen moeten worden.

Behalve kennis over de inhoud van een boek, vergt een boeklogje dus ook ervaring met teksten in het algemeen, en de hele wereld daar omheen in het bijzonder.

Daarnaast heb ik vooraf bijna nooit een gestructureerde opinie over een boek. Mijn ideeën zijn voor het maken van een boeklogje vaak niet meer dan een vormeloze wolk aan gedachten, waaraan nog niet opvalt wat belangrijk is en wat niet. Pas tijdens het schrijven blijkt er dan toch vaak vorm te zijn.

Regelmatig ook vormt het betoog mij en blijk ik een heel uitgesproken opinie te hebben over een boek. Zonder dat dit me voor het schrijven al duidelijk was.

Gebeurt al deze inspanning nog onder tijdsdruk ook.

Elk boeklogje is kortom een korte en intensieve ervaring, die niet zelden aan de grenzen komt van wat ik kan, en het werk eraan levert bovendien direct een zichtbaar resultaat op. Dit einddoel stelt tevreden, terwijl de weg daar naar toe dit ook al deed. En beide leveren dan een prettig begin van de werkdag op.

Dat ik de kwaliteit van een boeklogje vervolgens pas na geruime tijd kan vaststellen, staat verder van deze inspanning los.

Is de vraag na het lezen van Flow alleen nu wel af of ik een ‘autotelische’ persoonlijkheid heb — of ik iemand ben die volgens Mihaly Csikszentmihalyi makkelijk in een staat kom waarin alleen nog die inspanning bestaat.

Csikszentmihalyi legde indertijd met het woord ‘flow’ iets vast dat voor mij al algemeen bekend leek. Ik herinner me al begin jaren negentig ook met anderen over dit onderwerp gesproken te hebben. En dat iedereen ervaringen had met inspanningen waarin ‘het zelf’ even afwezig leek, en er enkel die bezigheid was. Maar ik kende indertijd dan ook veel sporters.

Een probleem met zijn theorie leek me alleen, vooraf aan het lezen van zijn oerboek, dat er nogal wat activiteiten bestaan waarin we ons zelf ook zo makkelijk verliezen, zonder dat dit dan enige moeite vraagt. Slapen maakt ook erg gelukkig. Televisie kijken, kan de uren razendsnel voorbij laten gaan. Een etentje met familie of goede vrienden.

Flow behandelt dit gegeven niet. Het boek blijft uitgaan van prestatie, van het bewust richting geven aan je leven, van het je inspanningen getroosten die je vooruit helpen in het leven. In die zin is het bijna een Amerikaans zelfhulpboek, gedrenkt in een ontembaar optimisme; en gekleurd dus door de zo calvinistische opvatting dat werken loont.

En dit gebeurt omdat het de auteur ook zo zeer om vooruitgang gaat; om het boven jezelf uitstijgen.

Mihaly Csikszentmihalyi ondervroeg vanaf 1975 Amerikanen over wanneer zij de vorige dag het gelukkigst waren geweest. Flow was zijn eerste publicatie voor een breed publiek waarin hij de theorie presenteerde die al deze gesprekken hadden opgeleverd.

Het boek leunt mede daarom nogal op anekdotes.

En ware er niet het dagelijkse bewijs geweest dat het schrijven van boeklogjes me even heel tevreden maken kan, dan had ik aanzienlijk minder geloof gehecht aan de theorie die Mihaly Csikszentmihalyi uiteindelijk formuleerde; en die inmiddels gezonken cultuurgoed is geworden.

Mihaly Csikszentmihalyi, Flow
The Psychology of Optimal Experience

305 pagina’s
Harper Perennial 1991, oorspronkelijk 1990

Tijdmachines ~ René Munnik

Toen een gesprek op boeklog kwam, dat overigens vrijwel nooit gespreksonderwerp is, probeerde ik iets onder woorden te brengen wat me niet zo goed lukte. Daarbij ging het over de waarde voor mij van deze tien jaar vol aantekeningen over boeken.

Ik noemde dit weblog hierbij een tijdcapsule. Omdat ik vastleg wat ik gelezen heb, en dat vervolgens vaak een vrijbrief is om het gelezene prompt te vergeten. Regelmatig met boektitel en al.

Ook toont boeklog onder meer aan dat opvattingen vaak stolsels zijn van het moment. Waardoor de grote les van boeklog luidt dat veel oordelen allereerst tijdelijke oordelen zijn.

Daar is een boek over, zei mijn gesprekspartner daarop. En deze uitgave bleek Tijdmachines te zijn van de filosoof René Munnik.

In Tijdmachines poneert de schrijver aan het begin een hypothese, waar hij vervolgens het hele boek hardop over nadenkt.

Naarmate wij onze wereld rationeler inrichten, neemt diezelfde wereld een steeds mythischer gestalte aan.

Aan het slot neemt hij dan iets van de beginstelling terug. Want in hoeverre zijn wij nu echt rationeel? Wat doen we werkelijk met deze vermogens?

Toch vindt Munnik dan dat hij dan ver genoeg is gekomen om verder te mogen denken op dat uitgangspunt.

En hoewel René Munnik ook een door denkers gecreëerde werkelijkheid onderzocht heeft, die niet altijd evenveel heeft uit te staan met de werkelijkheid van de harde wetenschap, was er iets aan dit boek dat me wel beviel.

Munnik hanteert bijvoorbeeld een technologiebegrip dat ruimer is dan gebruikelijk. Voor hem is het schrift ook technologie. Want waarom gebruiken mensen dat schrift — behalve om met elkaar te communiceren?

Om zaken vast te leggen vanzelfsprekend. Om het verleden derhalve begrijpelijk te houden in de toekomst. En daarmee als tijdmachine.

Nogal wat in deze uitgave bleek vervolgens een illustratie te zijn bij een uitspraak die ik zelf al herhaald deed hier, onder meer in de toelichting op wat boeklog is:

Zoals mensen gereedschappen maken, zo maken werktuigen de mens.

Waarmee ik weliswaar vooral dit weblog als een werktuig aanduidde, maar tegelijkertijd ook de activiteit van het schrijven hier bedoelde. Het luttele bestaan van boeklog dwong me tot een bepaald gedrag sinds 2005.

En dan noemt Munnik wel weer de door computer gecreëerde dinosauriërs in Jurassic Parc fantomen, net als de stem van Caruso van een 78-toerenplaat een fantoom is geworden, en er in die zin steeds meer fantomen bij komen. Wat van mij niet per se had gehoeven.

Toch, voor éen boek werkte het dus voor mij, Munnik’s filosofie. Waarmee vervolgens niet gezegd zij dat andere uitgaven van hem me evenveel leesplezier zouden opleveren.

Filosofie lezen is doorgaans een tergende activiteit, omdat ik het daarbij zo zelden met de schrijver eens kan zijn; en dus vrijwel nooit overtuigd raak.

Tijdmachines was de uitzondering, voor even. Omdat het éen boek lang werkte om even dat andere perspectief in te nemen. En onder meer de geschiedenis te bekijken met éen kleur strijklicht, waarbij ineens oneffenheden en regelmatigheden opvielen die anders waarschijnlijk onzichtbaar waren gebleven.

René Munnik, Tijdmachines
Over de technische onderwerping
van vergankelijkheid en duur

399 pagina’s
Klement, 2013

Timekeepers ~ Simon Garfield

Na verschillende boeken van Simon Garfield te hebben gelezen, kan mijn oordeel niet anders luiden dan dat hij een speciale niche vult.

Garfield kan het leuk vertellen. Dat is de voornaamste kwaliteit van zijn werk. Waardoor je op de koop toe neemt dat hij vooral navertelt wat tal van anderen al eens eerder hadden bedacht.

Nieuw is het zelden wat er in zijn boeken staat, en daarmee zijn ze ook weinig verrassend; terugblikkend achteraf. En toch maakt dit niet vreselijk veel uit, want de schrijver brengt desalniettemin even een boek lang vermaak.

Heeft zijn werk bovendien nut om na te gaan of je al voldoende over een onderwerp weet, of dat je kennis nog leemten vertoont. Zo ben ik nu vooral nieuwsgierig geworden naar Rebecca Solnit’s boek over Eadward Muybridge; waar eerder die belangstelling ontbrak.

En goed, door Garfield’s nadruk op het element tijd in Timekeepers ben ik ook voor even anders naar mijn boeklog gaan kijken. Deze website is ooit mede ontstaan door mijn frustratie over dat alles wel langs stroomde, aan boeken, en dat zo verrekte weinig daarvan beklijfde. Ieder boeklogje is daarmee ook een poging om iets vast te leggen of mijn tijd al dan niet nuttig besteed werd aan lezen.

Bleek deze website alleen al een heel dossier te hebben met titels over tijd. Daardoor herontdekte ik verbaasd dat de tijd allereerst God’s bezit zou zijn.

Vooraf vreesde ik dat Timekeepers een boek was zoals er meer zijn. Waarin dan de geschiedenis van onze manieren om met tijd om te gaan chronologisch verteld zou worden; beginnend met zonnewijzers, en voorspelbaar eindigend met atoomklokken; en de bijbehorende dwang om zo af en toe een jaar een tel langer te laten duren.

Garfield deed niets van dit. Al zit er wel degelijk een hoop geschiedenis in het boek — alleen wordt die per deelonderwerp ingebracht. Terloops. Ontkwam alleen ook hij er bijvoorbeeld niet aan de time-studies van Taylor te behandelen, als de eerste poging om efficiënter te produceren in de industrie.

Veel nieuwe kennis bracht dit boek me dus niet. Mij was onder meer nog onbekend dat in de oertijd van de bioscoop speelfilms nog geen vaste lengte hadden. De filmprojectoren werden toen nog met de hand bediend, en de technicus van dienst versnelde of vertraagde de projectie van de beelden naar believen; als extra speciaal effect.

En, Simon Garfield bracht zichzelf ditmaal in het boek in, opvallend genoeg. Deze uitgave begint ermee dat hij een ongeluk heeft, met zijn fiets, waarna hij reflecteert over hoe subjectief de beleving van tijd kan zijn. De paar tellen voor het mis ging, duurden eindeloos. De zeven minuten tot de ambulance kwam eeuwigheden.

Pas aan het eind van het boek komt hij weer op die val terug, om dan op te merken dat zijn horloge het ongeluk overleefd had.

Aan Timekeepers kleeft daarom achteraf wel dat. Garfield was waarschijnlijk heel blij een speciaal horloge te hebben gekocht, dat even oud was als hijzelf is. Om daar dan een heel boek aan te wijden, lukte alleen niet. Dus trok hij het onderwerp groter, door daarbij onze ideeën over tijd te gaan bestuderen. Om dan toch te eindigen met een boek waarvan wel een opvallend groot deel gaat over dure mechanische horloges.

Over technologie daarmee die nu enkel nog nut heeft als statussymbool.

Gek genoeg ook ontbreekt juist daar dan wel weer geschiedenis, waar ik die wel had gelust.

Garfield’s capita selecta in dit boek benadrukken ook slechts dat het grote verhaal over tijd waarschijnlijk nooit in éen boek zal passen, van éen auteur. Subjectieve tijdsbeleving is al zoiets fundamenteel anders dan objectieve meting. Een uitgave die aan alle aspecten recht zou doen zou psychologie moeten behandelen, zoals de ideeën over ‘flow’ van Csikszentmihalyi, een technologiegeschiedenis moeten bieden, en daarnaast nog eens de sociologische gevolgen moeten meenemen van alle dwang die de klokkentijd brengt, zoals Norbert Elias deed.

Als lezer kun je dan makkelijk verschillende boeken combineren, om verder te komen in je benul. Schrijvers hebben het zo bezien nogal wat moeilijker.

Simon Garfield, Timekeepers
349 pagina’s
Canongate, 2016

Tijd ~ Stefan Klein

Onder Hitler heeft Duitsland nog eens geregeld dat er geen belasting meer geheven werd op overwerk. En deze bepaling is daarop nooit geschrapt. Vandaar dat de Duitsers nog altijd gemiddeld 42 uur werken in de week, voor hun baas, terwijl de vakbonden de 35-urige werkweek toch al even geleden hebben afgedwongen in het land.

En zoiets vind ik dan fijn om te weten. Want dat vertelt me nogal wat over zo’n land en zijn bevolking.

Ofwel, lees eens een boek dat niet uit de Anglosaksische wereld stamt, en de bronnen worden meteen anders — en de schrijver gaat niet per se dezelfde paadjes af die iedereen altijd al bewandelt. Al ontkomt ook de Duitse wetenschapsjournalist Stefan Klein er bijvoorbeeld niet aan om de eeuwige Mihaly Csikszentmihalyi te noemen, als het er om gaat te beschrijven wat er spelen kan bij subjectieve tijdbeleving.

Klein’s Tijd biedt onder meer een beknopte rondreis langs wat een tal vooral exacte wetenschappen hebben opgeleverd aan inzichten over tijd en tijdsbesef.

Aardig was het dan bijvoorbeeld om te lezen hoe 19-eeuwers er van overtuigd waren dat mensen een orgaan moesten hebben of iets anders dat hun tijdsbenul reguleerde. En toen dat lichaamsdeel vervolgens almaar niet konden vinden.

Inmiddels is duidelijk dat elke cel in het menselijke lichaam, eigen of inpandige bacterie, zijn eigen timing heeft. Erfenisje van heel vroeg uit de evolutie, van toen de eencelligen een interne klok bleken nodig te hebben om te overleven.

Vervolgens is er dat culturele aspect dat kleeft zo sterk kleeft aan tijd — want wij delen de dag hier toch al gauw eens op in minuten. En niet gewoon lekker ruim in hele of halve uren.

Besluit het boek met aanwijzingen voor de lezer om niet de hele tijd met het idee te worstelen het zo druk, druk, druk te hebben. Waarmee Tijd toch ook bijna nog een zelfhulpboek wordt. Al zijn Klein’s aanwijzingen relatief simpel, en volgens mij prima samen te vatten in het Nederlandse cliché:

Tijd is prioriteit. Stress ontstaat door het idee te moeten kiezen uit een teveel.

En, het loont bijvoorbeeld nogal om te leren wanneer je welke taak op wat voor moment van de dag het best kunt verrichten. Stefan Klein stelt onder meer dat routinewerkjes ’s middags het best lukken. Of dat het loont om eind van de middag te gaan sporten, omdat het lichaam dan zo goed op temperatuur is; en tegelijk nog net niet te moe. Is er bovendien de bijwerking dat een lijf zo’n vijf à zes uur na een behoorlijke inspanning heel graag diep wil rusten.

Tijd van Klein pakte daarmee allereerst uit als een verkennende inleiding — waardoor ik betrekkelijk weinig tegenkwam wat ik nog niet wist; gezien mijn blijvende belangstelling voor het onderwerp. Op het luttele gegeven na dan dat boeken er rijker van blijken te worden als de auteur meer talen leest dan een Britse of Amerikaanse collegaschrijver. Want dit kan dan maken dat de anekdotes die hij gebruikt om het verhaal te kleuren gauw eens onvoorspelbaarder worden.

Stefan Klein, Tijd
Een gebruiksaanwijzing

292 pagina’s
Ambo, 2007
vertaling door Corry Bree van: Zeit. Der Stoff aus dem das Leben ist, 2006