Glued to the Box ~ Clive James

Glued to the Box is het bewijs dat een goed auteur over alles kan schrijven, zonder dat dit uitmaakt. In het boek zijn televisierecensies verzameld die Clive James wekelijks voor de Britse zondagskrant the Observer schreef in jaren 1979 -1982. Hij bespreekt vrijwel steeds programma’s die ik nooit bekeken heb en nimmer zal zien, maar toch vreet ik ieder woord.

James begrijpt bijvoorbeeld hoe drama werkt, en wat goed toneelspel is. Dat maakt dat zelfs recensies over de meest vluchtige soap nog iets leerzaams op kunnen leveren. Zo merkte ik bij het herlezen hoe veel ik van hem opgestoken had over de verschillen tussen Brideshead Revisited als boek, en als TV-serie. Kennis die ik laatst nog eens achteloos tijdens een borrel liet vallen, en nu toch maar tweedehands bleek.

Maar bovenal is Clive James humoristisch, zonder daarbij ooit op de platte grappentoer te gaan. Hem lezen, is meteen ook inzien hoe stijf mijn eigen zinnen blijven; tot hoe veel meer beweging taal in staat is, als een vakman zich ervan bedient.

Zijn gebundelde recensies maken bovendien dat sommige TV-programma’s zo onvergetelijk beschreven zijn, dat een jaar uitverkoren zijn bij Zomergasten nog niet genoeg is om alles te kunnen zien waar hij nieuwsgierig naar maakt.

Clive James, Glued tot the Box
Television criticism from the Observer 1979-82

280 pages
Jonathan Cape, 1983


Crystal Bucket ~ Clive James

Werd Glued to the Box de laatste bundel TV-recensies van Clive James, The Crystal Bucket was de tweede uit een serie van drie. De schrijver heeft in dit boek helemaal zijn toon en vorm gevonden. En dus lees ik geboeid besprekingen van TV-programma’s die bijna dertig jaar terug ooit in Groot-Brittannië te zien waren.

Wel valt bij het achter elkaar lezen van de bundels op dat Clive James, zoals elke columnist, stokpaardjes heeft en ieder jaar weer dezelfde programma’s beschrijft. Geen goed woord heeft hij over voor het Eurovisie songfestival, toch komt het altijd weer aan bod.

Andere terugkerende evenmenten zijn de verkiezing van Miss World, en dan vooral de ronde in nationaal kostuum, de regen op Wimbledon, en programma’s met wintersport. Waarbij James hilarisch weergeeft hoe zeer de commentatoren iedere Britse skiër ophemelen, terwijl iedere positieve opmerking tijdens een rechtstreeks verslag onmiddellijk tot een val of uitschakeling leidt.

Goed, ergens in deze boeken weet James onvergetelijk Arnold Schwarzenegger te beschrijven als ‘een bruin condoom gevuld met walnoten’. Ergens beschrijft hoe zijn fascinatie voor de soapserie Dallas er ook uit bestond om te zien wie van de vrouwelijke hoofdrolspelers die week de beha mocht dragen. Misschien moet ik die opmerking dat hij nooit op de platte moppentoer gaat wat verzachten.

Maar ze zijn zo rijk aan observatiekunst, deze boeken.

Clive James, The Crystal Bucket
Television criticism from the Observer 1976-79

238 pagina’s
Jonathan Cape, 1981


Horen, zien en zwijgen ~ Gerrit Komrij

Het is gevaarlijk de beste Nederlandse TV-recensies ooit meteen te lezen na een groot Brits-Australisch schrijver over televisie. Want, ineens vallen de kwaliteiten van Komrij minder op, terwijl zijn gebreken juist veel schrijnender zichtbaar worden.

Zoals ik eerder al eens ergens schreef, Komrij krabt in zijn formuleringen vaak raak en hard, maar raakt hij daarmee toch zelden meer dan het vernis.

Niet dat ik per se iets van een boek wil leren, maar als er nuttige informatie verstrekt wordt die juist vanwege de treffende formulering hangen blijft, is dat meegenomen.

Uit Horen, zien en zwijgen leer ik alleen dat de twee netten met Nederlandse televisie in het jaar 1976 zelden iets boden dat de moeite van het kijken waard was. En zo herinner ik me die tijd ook wel. Ongekend hoe veel kijkers het sprekende pak Fred Oster toen kreeg voor zijn gefrut met verloofde stellen.

Verbijsterend is wel hoeveel namen uit die tijd nog altijd het scherm ontsieren.

Anders dan Clive James schreef Komrij zijn recensies dagelijks. Dat hij er desondanks in slaagde toch een paar formuleringen te bedenken die mij hardop deden lachen, is daarmee een illustratie van zijn talent.

Toch is te vaak de diepe wanhoop zichtbaar die hem overvallen moet hebben na weer een avond te hebben gekeken naar helemaal niets. Komrij is dan zelf erg aanwezig, door liever surreëel zijn reacties te beschrijven dan het gebodene.

Maar deze recensies brachten ons wel het woord treurbuis. En zelfs als dat straks het enige is dat overblijft van dit boek, is dat nog van enorme waarde.

Gerrit Komrij, Horen, zien, en zwijgen
Vreugdetranen over de treurbuis

216 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1977

Visions Before Midnight ~ Clive James

Clive James verdiende een herkansing. James plaatst op het moment interessante stukken online. Bij Slate verschijnen regelmatig voorpublicaties uit het boek Cultural Amnesia, met portretten. En verder heeft hij een wekelijkse radiocolumn over cultuur bij de BBC.

Maar het laatste boek dat ik van hem las, viel tegen. Vanwege de enorme voorspelbaarheid.

Verder telde mee dat James op het moment niet meer dat krankzinnige plezier toont in het zoeken naar fraaie formuleringen dat hij vroeger wel had. Dus herlas ik deze bundel, met kritieken over TV-programma’s die ruim dertig jaar geleden werden uitgezonden. Omdat het er niet toe doet waarover een begenadigd schrijver zich uit.

James heeft nu éen keer het talent om details in TV-uitzendingen te zien die eenmaal door hem geïsoleerd totaal onzinnig lijken, maar nog altijd een onvervreemdbaar onderdeel zijn van het programmamaken. Ook hier. Zoals de pretentie in de aankondigingen dat alles wel even uitgelegd zal worden in de komende minuten.

Toch denk ik dat Glued to the Box uiteindelijk zijn rijkste bundel TV-columns is.

Clive James, Visions Before Midnight
Television criticism from
the Observer 1972-76

176 pagina’s
Jonathan Cape, 1977

Paper View ~ A.A. Gill

Televisie-programma’s hoeven niet per se besproken te worden. De meeste zijn al vergeten zodra de uitzending is afgelopen. Het beeld heeft even bewogen en daar hoorde ook nog wat geluid bij. Verder lijken de ambities van de meeste omroepen niet te reiken in wat ze brengen.

TV-critici hebben daarom een zeer ondankbare taak. En de meesten overstijgen het gebrek aan niveau ook niet van wat ze moesten recenseren. Wie eens een programma heeft gemist, krijgt uit hun woorden zelden een beeld waarom dat een gemis zou zijn.

Slechts de Britten hebben de prettige traditie om televisiekritieken te laten schrijven door mensen die in de eerste plaats schrijver zijn, en dan pas kijker. Deze verzameling, met het beste van wat Adrian Anthony Gill schreef in ruim twaalf jaar tijd, was daarom wel een genot.

Al toont ook dit boek aan hoe weinig er overblijft, van al die tijd kijken. Als Gill elk weekend een bespreking heeft geschreven dan leverde dat, op wat ruim genomen vakanties na — veertig recensies maal twaalfenhalf jaar is — vijfhonderd kritieken op. Daar blijft dus nog geen tiende deel van houdbaar.

Nu is er ook de beperking dat televisie het van herhaling moet hebben. Veel programma’s worden elke week weer uitgezonden, zo niet elke dag. En succesvolle programma-ideeën worden talloze malen herhaald, alleen dan net anders. Ook dat element beperkt de criticus in al zijn mogelijkheden.

Nuttig aan Paper View is daarom alleen al dat Gill de verschillende kritieken op thema geordend heeft. Het boek valt uiteen in de delen ‘Fictions’ en ‘Facts’; en beide kregen een nog fijnere onderverdeling.

Opvallend daarbij is dat Gill de meeste woorden heeft gewijd aan ‘Custome drama’, en aan ‘History’ en ‘Sport’. Wat absoluut komt omdat hij aan kostuumdrama’s en sport een hekel heeft.

Ik lees Gill allereerst om zijn zinnetjes. In dit boek trekt hij vaak genoeg conclusies die hem ook tot een betrouwbare gids maken.

Politicians get a very easy ride from television. […]

Telly leaves the opposition and the criticism to others. This is a particularly sterile form of investigation. Committed politicians have always been better at manipulating the camera then the interviewers have been at putting them on the spot. [217]

scheiding

The sight of Palin holding a shotgun in the manner of Sister Wendy Beckett being handed a vibrator made you realise he’d have been far better off following in the footsteps of Richmal Crompton or Beatrix Potter. Celebs’ Reader’s Digest tours may be a nascent genre, and we can look forward to Ainsley Harriott’s Proust, Kilroy-Silk’s Mishima (actually, I’d pay to see that) and Jim Davidson’s Graham Greene.

This is all indicative of the most pressing problem facing television at the moment: too many presenters and too few formats. Winning formats are incredibly rare, performers aren’t. […] [271]

scheiding
A.A. Gill, Paper View
The Best of the Sunday Times Television Reviews

306 pagina’s
Weidenfeld & Nicholson, 2008

Screen Burn ~ Charlie Brooker

Waarom nog eens verzamelde televisiekritieken gelezen uit de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw? Die bovendien voor een groot deel gaan over programma’s op zenders die hier niet eens te ontvangen zijn?

Daar zie ik twee goede redenen voor. Er veranderde ineens nogal wat in het televisielandschap. Zo kwamen er talloze digitale zenders op. En misschien omdat er daardoor veel ruimte was voor programma’s, en weinig geld, begon de opmars van de zo goedkoop te produceren reality show.

Enfin, dan is het ook mogelijk het georakel Joost Zwagerman over zulke ontwikkelingen te lezen, maar dan heb ik liever Charlie Brooker. Diens smaak vertrouw ik wel. Die kan een dodelijke zin schrijven als zijn oordeel negatief is. Hij durft te benoemen wat hem niet bevalt. En hij heeft verder geen pretenties.

Tenminste, hij had nog geen pretenties toen deze columns geschreven werden, voor The Guardian. Tegenwoordig maakt Brooker ook weer zelf TV-programma’s, die als belangrijk doel lijken te hebben om te laten zien waarin andere uitzendingen niet deugen. Daarbij is parodie voor hem een dankbaar wapen.

De in Screen Burn opgenomen recensies hebben als grootste voordeel dat hij aan het eind van het jaar vaak het ergste en het beste samenvat van wat er aan programma’s was. De ongeduldige lezer kan dus desgewenst samenvattingen vinden.

Hoogstens valt aan het boek op dat het Brooker enige tijd kostte om zijn eigen aanpak te vinden. Bijtende zinnetjes schreef hij altijd al. Maar de recensies van na 2002 zijn in vorm en stijl toch duidelijk rijper dan die uit de eerste jaren.

Charlie Brooker, Screen Burn
371 pagina’s
Faber and faber, 2005

Televisie ~ Jean-Philippe Toussaint

Kurkdroog beschreven slapstick, dat was wat de eerste boeken van Jean-Philippe Toussaint me brachten. En de roman La télévision is alleen al door de lengte een hoogtepunt in dat vroege deel van zijn œuvre. Al gebeurt ook in dit boek nog heel weinig.

Hierna veranderden zijn romans van toon, werd er ineens wel in gehandeld, en verdween het pure absurdisme. Jammer genoeg.

Toch heeft La télévision ook een vrij triest uitgangspunt.

De roman gaat over een Franse kunsthistoricus, die met een werkbeurs in Berlijn is aangeland, om daar onderzoek te doen naar Titiaan. Want er schijnt een interessant verband te zijn tussen Titiaan en Augsburg.

En het lukt deze man maar niet om met zijn werk te beginnen. De plannen bedenken was zo veel leuker dan ze uitvoeren.

Dus neemt hij een besluit dat de koers van zijn leven radicaal moet veranderen. Hij besluit geen televisie meer te kijken. Zodat die uitvlucht om tijd aan te besteden er niet meer is.

In een roman die nu zou spelen zou zo iemand zichzelf de toegang tot internet ontzeggen. En dat had misschien nog wel een sterker uitgangspunt opgeleverd.

Het leven van de kunsthistoricus wordt geschetst in traag uitgesponnen scènes, die voor mij juist door vaak pijnlijke lange zinnen, en de droge exactheid waarop alles verteld is, steeds grappiger worden. Elk leven bestaat uit merkwaardige toneelstukjes; waarin ieder van ons dan even een rol aanneemt. Soms is er even een schrijver nodig om me daaraan te herinneren. Wat Toussaint dan extra goed lukt door zijn belangrijkste personage niet zelden een handicap mee te geven in de situatie waarin deze zich bevindt.

Kleedt hij zich een keer helemaal uit tussen alle blote Berlijners aan die binnenzee, ontmoet hij een volledige geklede Cees Nooteboom, en de man die verantwoordelijk is voor zijn werkbeurs.

Hoogtepunt in de roman is ook zoiets onbenulligs de terugkeer van de onderburen. De hoofdpersoon had beloofd op hun planten te passen tijdens hun vakantie. Is dat natuurlijk grotendeels vergeten, en moet op het laatste moment nog behoorlijk redderen.

Met de komst van zijn vrouw en zoontje naar Berlijn schaft de man een tweede televisie aan — opdat zijn echtgenote in de slaapkamer kijke, en hij zijn boycot in de woonkamer handhaven kan. Want anderen moeten niet lijden onder zijn zelfgekozen banvloek.

Tegelijk zit er veel waars in de kritiek die Tousssaint zijn hoofdpersoon laat spuien over de televisie als medium.

scheiding

Een van de voornaamste kenmerken van de televisie wanneer ze aanstaat is dat we op kunstmatige wijze permanent alert worden gehouden. Want de televisie zendt constant signalen uit naar onze geest, allerlei lichte prikkels, zowel visuele als auditieve, die onze aandacht gevangen en onze geest op zijn hoede houden. Maar nauwelijks heeft onze geest, wakker geschud door die signalen, zijn krachten verzameld met het oog op reflectie, of de televisie is al overgegaan op iets anders, op het volgende, op nieuwe prikkels, op nieuwe signalen die net zo indringend zijn als de vorige, zodat in plaats van waakzaam te blijven door die eindeloze stroom bedrieglijke signalen, onze geest op den duur, wijs geworden door de slechte ervaringen waarmee hij zojuist is geconfronteerd en waarschijnlijk verlangend zich niet nogmaals te laten misleiden, de ware aard van de signalen die hij opvangt van tevoren incalculeert en liever dan zich opnieuw schrap te zetten met het oog op reflectie, juist verslapt en zich willoos laat meedrijven met de beelden die hij krijgt voorgeschoteld. Zo blijft onze geest, als het ware verdoofd door de geringe mate van stimulering terwijl er tegelijkertijd een zo groot appel op hem wordt gedaan, voor de televisie in hoofdzaak passief. [16]

Jean-Philippe Toussaint, De televisie
174 pagina’s
Van Gennep, 1998
vertaling door Marianne Kaas van La télévision, 1997

Zelf tv-kijken ~ Jean-Pierre Geelen

Wie dat wil, kan zich elke dag een luxemenu bijeen zappen aan bijzondere televisieprogramma’s. Zeker met een beetje kabelabonnement van honderden zenders, en de hulp van een digitale videorecorder. Toch neem ik die moeite bijna nooit. Zelfs als ziekte het me onmogelijk maakt om te lezen, kijk ik liever nog een serie ooit opgenomen informatieve programma’s van de BBC, dan dat ik zou kijken naar wat er op dat moment wordt uitgezonden.

Enkel een sportwedstrijd of wat wil ik nog weleens lineair bekijken, zoals dat tegenwoordig heet; nu er ook zo veel video-op-aanvraag te krijgen is.

De gewoonte om eenmaal thuisgekomen automatisch de televisie aan te zetten, heb ik domweg nooit ontwikkeld. Van de weeromstuit valt me altijd weer op hoe tergend traag en voorspelbaar de meeste uitzendingen op dat medium zijn, als ik toch eens kijk. En daarmee hoe weinig het eigenlijk biedt.

Representatief is mijn houding alleen niet. De gemiddelde Nederlander kijkt nog altijd rond de drie uur TV per dag. Dag in dag uit. Zomer en winter. En daarom heeft menig dagblad nog steeds een televisierubriek, waarin iemand dan bespreekt wat er de avond tevoren zoal te zien was.

Voor De Volkskrant was Jean-Pierre Geelen de TV-recensent van dienst in de jaren 2009-2015. Die moest elke avond voor de deadline van 22:30 iets schrijven over een programma waar hij iets van vond. Een enkele maal leverde hij zo daarbij de munitie aan voor wat hét gesprek van de dag zou gaan worden bij de koffieautomaat op scholen en kantoren. Zulke columns las ik dan weleens, bij toeval, omdat iemand die online had gedeeld.

Zelf tv-kijken biedt een selectie van wat deze jaren in de kijkstoel hem brachten. Waarbij de inhoud me behoorlijk tegenviel — mede om de titel van het boek, die toch zo’n duidelijk verwijzing biedt naar Reve’s Zelf schrijver worden. Reve wist in zijn boek namelijk wel overkoepelende theorieën te ontvouwen.

Geelen daarentegen biedt tergend weinig meta-analyse, zelfs niet over wat er bijvoorbeeld veranderde in de jaren van zijn beroepskijkerij. Het grootste deel van dit boek bestaat uit TV-kritieken die al in de krant hadden gestaan, voor de gelegenheid op thema gerangschikt en licht bewerkt. En een groot deel van die recensies bleek niet zo heel houdbaar te zijn gebleven.

Een Clive James, of een Gerrit Komrij, bij wier recensies het om hun enorme formuleringskracht niet uitmaakte of je de TV-programma’s kende, of de pratende hoofdjes daarin, is Geelen absoluut niet.

Voor mij als niet-kijker hadden Geelen’s woorden al evenmin het effect dat hij me ooit spijt liet voelen over alles wat ik indertijd gemist had, door niet te kijken. Integendeel. En de schaarse documentaire die de recensent roemde, had ik meestal nu net wel gezien — mede omdat documentaires voor mij tot het beste horen dat TV te bieden heeft.

De constatering van Geelen alleen dat Nederlandse filmers een voorkeur hebben voor zeldzame ziekten, en er blijkbaar van houden het leed van zo’n patiënt breed uit te serveren, had ook ik al eens gemaakt.

Net als dat zijn betoogje dat er in de Nederlandse praatprogramma’s telkens precies dezelfde mensen aanschuiven al evenmin verrassend nieuwe vergezichten opende.

Maar waarschijnlijk was ik onnozel om überhaupt te denken dat een medewerker van een dagblad een al even ander vluchtig medium ooit diepgaand zou kunnen analyseren. Krant en TV vullen elkaar gewoon te zeer aan in het creëren van dezelfde stompzinnige mediawerkelijkheid, waarin elke dag van alles belangrijk of spannend wordt gemaakt door het te isoleren uit de bredere context, en daar dan druk over te doen.

Deze gecreëerde werkelijkheid loochenen, was meer dan éen stap te ver voor de maker van dit boek.

Jean-Pierre Geelen, Zelf tv-kijken
288 pagina’s
Atlas Contact, 2015