deze boeklogjes vormen het dossier:

vakantie als cultuurverschijnsel

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

On Holiday ~ Orvar Löfgren

Zou het dan toch waar zijn dat vooral mijn landgenoten ineens nomaden worden tijdens hun vakantie? Hebben de Vlamingen en de Duitsers gelijk met hun eeuwige grappen over slome Hollandse caravans op de weg?

De monografie On Holiday doet vermoeden van wel. Want waar de Zweedse etnograaf belooft een geschiedenis te geven van het vakantievieren, valt toch op dat het in dit zeer gevulde boek nooit gaat over de tijdelijke drang tot rondtrekken ineens.

Laat staan over de vrijwillig gekozen verbanning van zovelen naar aanzienlijk primitiever leefomstandigheden.

Bij vakantie denkt Löfgren dus allereerst aan eenmalige en tijdelijke verplaatsing naar elders. Liefst naar zee, of een ander groot water. Waar het hele huishouden dan voor de zomer neerstrijkt, en alles dan net even iets anders draait dan gewoon thuis. Minder gekleed vooral.

Zweden met enig inkomen hebben ook bijna allemaal een zomerhuis ergens. Van hout. En gauw eens rood gekleurd.

Maar dat is dan tenminste nog iets unieks.

Toerisme werd wereldwijd tot een industrie.

Een ontwikkeling die al eeuwen langer gaande was dan ik wist, maar die toch pas echt ontstond toen de vliegreizen voor een massapubliek betaalbaar werden. En hier moet niet licht over gedacht worden. Tal van verschuivingen zijn lokaal het gevolg. Voorheen zo perifere gebieden konden ineens de economische motoren worden van een land. Want sommige landen, en zeker die aan de Middellandse Zee, leunen voor het merendeel van hun inkomsten op het verblijf daar van betalende visite.

Alleen voldoen industrieën het liefst aan een standaardsmaak; daar zit de omzet in — dus bieden ze allemaal meer van hetzelfde. Toen Löfgren zijn boek schreef bestond het reisbureau nog, en waren er folders te krijgen. Wat hem daaraan opviel, was dat alle vakantiebestemmingen hetzelfde leken te geven.

Strand. En zon.

LEGO vatte het tegenwoordig zo universele vakantiecliché ooit samen in setje 6410: Cabana Beach. Die Löfgren weliswaar beschrijft, en helaas niet als afbeelding opnam in het boek. Al heeft internet daar een antwoord op.

Het aardigst vond ik On Holiday in de terzijdes — misschien vanwege dat gebrek aan aandacht voor kampeervakanties. Zo blijken de Niagara watervallen al ruim twee eeuwen een geliefde vakantiebestemming te zijn. Zij het dat de eerste toeristen een wat merkwaardige voorkeur hadden voor souvenirs — zij groeven gauw eens botten op die waren achtergebleven op het slagveld uit de oorlog van 1812.

Ook de ontwikkeling van de ansichtkaart werd niet onvermeld gebleven. En de eeuwige vraag wat daar dan op moest. Want vakantie komt met tal van ongeschreven regels, waarvan het Orvar Löfgren gelukt is om enkele vast te leggen.

Zelfs de kunst van het zonnebaden moest ooit ontwikkeld worden — net als de notie dat een bruine huid voor iets anders stond dan armoede en lichamelijk werk buiten. In Zweden valt deze omslag na 1920. Voordien prezen de tijdschriften nog vooral middeltjes aan om bleek te blijven.

[ wordt vervolgd ]

Orvar Löfgren, On Holiday
A History of Vacationing

321 pagina’s
University of California Press, 1999

En we gaan nog niet naar huis! ~ Hans Pars

Veel van wat nu zo vanzelf spreekt, moest ooit worden bedacht. Neem plaatsnaamborden. Heel lang vond niemand die nodig. De mensen wisten zelf best hoe het heette waar ze woonden. Pas toen er verkeer van buiten op gang kwam, volgde er druk op de overheid om de oriëntatie van reizigers te helpen.

Eerst pleitte de ANWB er nog voor om lokaal in elk geval op de postkantoren de plaatsnaam aan te brengen. En in 1927 begon deze bond tezamen met de KNAC zelf maar met het neerzetten van plaatsnaamborden en wegwijzers — waarop het parlement eind dat jaar grommend akkoord ging dat er subsidie mocht gaan naar deze dienst.

Ofwel, uit geschiedenisboeken leer ik het liefst wat als normaal werd gezien, en waarom dan wel. En we gaan nog niet naar huis! van Hans Pars voldeed op twee manieren aan deze eis. De auteur wist allerlei nuttige feiten op te diepen, en daar jaartallen aan te kleven. En dit boek heeft vijf keer zo veel pagina’s met foto’s dan met tekst.

En zelfs die geposeerde foto’s met het thema vakantie uit het Spaarnestad-archief hebben iets nu ze oud zijn geworden; en een wereld tonen die zo niet meer bestaat.

En we gaan nog niet naar huis! bracht ook nuttige aanvullingen op On Holiday van Orvar Löfgren. Ging dat boek van Zweedse etnograaf met brede kwaststroken over de ontwikkeling van het toerisme de afgelopen eeuwen. Hans Pars vulde voor mij nogal wat ontbrekende gegevens in over hoe wereld vakantie leerde vieren.

Want van zo veel was er een begin. Er is een eerste reisbureau, met een eerste georganiseerde reis. Een eerste bedrijf dat caravans ging bouwen. Een eerste iemand die de caravan zelf van een motor voorzag en zo de camper uitvond.

En Pars behandelt gelukkig wel het kamperen als vakantiedoel — hij geeft daar zelfs data bij, en cijfers over.

De eerste tent was ook een Engelse uitvinding. In 1899 maakte Thomas Hiram Holding de eerste lichtgewicht tent: 1.75 meter lang, 1.75 breed en 1.75 hoog. Deze A-tent van geïmpregneerde zijde woog, samen met de bamboestokken, minder dan een kilo. Hiram Holding was kleermaker van beroep maar in zijn vrije tijd een enthousiaste fietser. [10]

Ook nieuw voor mij was dat Boer Koekoek nog aan de wieg heeft gestaan van het kamperen bij de boeren — en lokaal zijn er nogal wat van deze kleine boerencampings bijgekomen de laatste jaren zo is me opgevallen.

Dat is een raar besef. Ga je in eigen land op vakantie, moet je je dan ineens bedenken van de rust daar te kunnen genieten mede dankzij een recalcitrante politicus van een protestpartij.

Hans Pars, En we gaan nog niet naar huis!
100 jaar Nederlanders op vakantie

200 pagina’s
Scriptum, z.j.

Ware leven is elders ~ Ruud Welten

Ook volgend jaar zomer wordt er weer een TransContinental Race gehouden — de spannendste fietswedstrijd van het jaar. Wat dan komt omdat er alleen een start is en een finishlijn, en een luttel tal controlepunten onderweg. En doordat de deelnemers alleen, op eigen kracht, zonder enige hulp van buiten, dat traject van drieduizend kilometer dienen af te leggen.

Vergeleken met deze fietsers zijn alle profwielrenners watjes, met hun volgauto’s, en alle voeding die ze door anderen krijgen aangereikt; of de hotels die al geboekt zijn voor de nacht.

Omdat ik de TransContinental van de zomer nauwgezet volgde online, via de sociale media en meer, kreeg ik ook de mededeling dat inschrijven voor 2015 nu mogelijk is. En heel even speelde ik met de gedachte.

Het boeide me even zeer om na te denken wat voor fiets ik zou gebruiken voor zo’n race van een dag of tien, twaalf. En welke minieme bagage daar dan op moest.

Maar het idee om in augustus 2015 een tijd zeker 300 kilometer per dag te moeten gaan fietsen, zei me niets. Ik heb in het verleden zulke afstanden gefietst, zelfs wel meerdere dagen achter elkaar. Dat maakte toen niet vrolijk. Mijn benul was indertijd hoogstens nog de passagier van het lichaam dat fietste. Voeg daar dan een wedstrijdelement aan toe, en de kleinste verstoring van de rit, zoals een toevallige lekke band, wordt in die staat van zijn ineens een ramp.

Ik hoef niet weg, op die manier. En dan heb ik het nog over de reis. Niet over de bestemming. Niemand heeft het ooit over de reis. Zelfs reisverhalen gaan altijd over de plaats van bestemming.

Dit relativeringsvermogen maakt me tot een rijk mens, als ik Ruud Welten [1962] mag geloven. Voor diens Het ware leven is elders onderzocht hij wat ons tot reizen aanzet. En dus, wat wij hopen te vinden op onze vakanties in het buitenland.

Welten baseerde zich daarbij onder meer op de verslagen van grote cultuurdragers — Montaigne, Goethe, Stendhal. Waarmee hij dus bewust de talloze boeken negeerde van poolverkenners en andere ontdekkingsreizigers, die nu juist ontberingen opzochten.

Consumentisme en toerisme is namelijk bij deze auteur hetzelfde.

Als u bij het lezen van de vorige pagina’s bekropen werd door een zekere weerstand die u ertoe aanzette om te denken ‘ja, maar zo ben ik niet,’dan bent u een pretoerist. Bij het toerisme hoort de overtuiging dat vooral de anderen de toeristen zijn, en dat we zelf reiziger zijn. […] De pretoerist plaatst zichzelf in de traditie van de romantische reiziger die de wereld verkent als onderdeel van zijn Bildung. Hij reist nog ‘onbevlekt’, hij reist zoals men reisde voor het toerisme bestond. Hij doet de Grand Tour om zichzelf als ‘man van de wereld’ te vormen. [138]

Bovendien zitten afknappers fundamenteel in het toerisme ingebakken. Men gaat op pad, volgens Welten, uit angst om iets te missen. En alleen daardoor ontstaat vervolgens al een gemis, omdat niemand op meer dan éen plaats tegelijk kan zijn.

We moeten alles hebben uitgeprobeerd, wat leidt tot een nog grotere teleurstelling. Wie naar Frankrijk op vakantie gaat, mist Thailand, en wie naar China gaat, weet niet wat hij mist als hij niet op de Noordpool is geweest. Maar wie naar de Noordpool gaat, mist de simpele lente op een terrasje in Utrecht of Breda. In de wereld van de toerist kan nooit rust heersen. […] [124]

Ruud Welten had een persoonlijke reden om Het ware leven is elders te willen schrijven. Hij had zich ooit verheugd op een lang verblijf in Alaska, om daar aan te komen toen er de grootste olieramp uit de geschiedenis speelde, en hij de plaatselijke bevolking enkel in de weg liep.

De kernvraag ‘Wat doe ik hier?’ heeft hem daarom ooit diep geraakt.

Zijn filosofie van het toerisme had daarmee vervolgens nog alle kanten kunnen opgaan — zo betrekt hij economische vragen amper in het betoog — maar Welten onderzocht vooral de subjectieve kant van het reizen. Wat of iemand er aan beleeft. Waarmee ook een vraag werd of er een ethiek kan bestaan van het toerisme. Nu de hele wereld zo op elkaar gaat lijken; en verwordt tot éen groot toeristenresort.

En daarbij hield de schrijver toch een paar slagen om de arm. Wat de toeristenindustrie zijn gasten aanbiedt, is niet per se het antwoord op de vraag wat iemand tot een goed toerist maakt.

De wereld rondtrekken met een kosmopolitische blik, waarin aanvaard wordt dat anderen andere denkkaders hebben, verschilt ook al fundamenteel van wat zo velen doen die de toerist uithangen; en die daarmee eigenlijk imperialisme bedrijven, zij het van een hedendaagse kleur.

Ruud Welten, Het ware leven is elders
Filosofie van het toerisme

199 pagina’s
Klement / Pelckmans. 2013