Boek der rusteloosheid | 2006 ~ Fernando Pessoa

Zelden heb ik zo naar iets uitgekeken als naar de publicatie van deze nieuwe versie van het Livro do Desassossego in het Nederlands. Eén van mijn lievelingsboeken herzien, en ook nog eens aanmerkelijk uitgebreid. Wat kan er mooier zijn?

versie 2006
versie 1990

Het zegt al veel dat deze bespreking nu pas verschijnt, en niet toen het boek uitkwam, veel eerder dit jaar. Want, het lukte me maar niet om erin te komen bij te lezen.

Dat was opvallend, want bij de oervertaling uit 1990 gebeurde iets heel anders. Ik leende dat boek toen uit de bibliotheek, zonder ooit van de schrijver Pessoa gehoord te hebben. Maar die vertaling was in de reeks Privé-Domein verschenen, en op dat autobiografische lezen was ik toen nogal verzot.

Vijf minuten nadat ik in de oerversie begonnen was, ging ik het huis weer uit om het boek in de boekhandel te kopen. Ik moest het per se hebben. Maakte niet uit hoeveel het zou kosten.

Die oude versie van Het boek der rusteloosheid bracht me éen van de meest intense leeservaringen die ik ooit heb gehad. Op bijna elke pagina stond wel iets dat me raakte. Geheel tegen mijn natuur in moest ik dat boek constant wegleggen bij het lezen, om niet overvoerd te worden.

Het hoge woord moet er daarom nu maar uit, in de nieuwe bewerking is het boek totaal verneukt. Met de beste bedoelingen ongetwijfeld, en vast door iemand gedaan die er lang voor doorgeleerd heeft. Maar de keuze om alle fragmenten in volgorde van ontstaan te brengen, is fundamenteel fout. Zo wordt alleen de werkwijze van de schrijver zo goed mogelijk geïmiteerd. Maar het is nu net absoluut geen wet dat een auteur een boek begint op pagina éen, met de allereerste zin van het eerste hoofdstuk. Zeker niet als die zolang met een boek bezig is geweest als Pessoa in dit geval.

Alle opbouw en ritme mist, voor mij.

Toelichting voor wie het werk van Pessoa niet kent: het Livro do Desassossego is een postuum werk. Het verscheen pas in 1982 voor het eerst, terwijl de schrijver stierf in 1935. Wel had hij publicatie nog tijdens zijn leven aangekondigd. Alleen was er geen manuscript. Pessoa liet een kist na met 27.543 papieren, waarvan enkele honderden betrekking hadden op dit boek. Zelf had hij daaruit alwel een gedeelte uitverkoren. Maar de rest is uit die hoop geselecteerd door latere bewerkers.

Daarom bestaan er zeer verschillende versies van dit boek. En dit geval, in deze editie, bevallen de keuzes die daarbij gemaakt zijn mij totaal niet.

Het lijkt me onder meer dat er heel wat variaties op een en dezelfde tekst zijn opgenomen. Schrijven is tenslotte ook telkens beslissen welke richting een betoog moet uitgaan, en iedere schrijver zal daarom wel eens even op zijn schreden terug iets anders willen uitproberen.

Ook worden in dit boek worden gepolijste fragmenten, die elders al eens gepubliceerd zijn, afgewisseld met schetsen en aanzetten. En met de volledigheid van het gebodene moet ik dan misschien blij zijn, toch irriteert die enkel maar.

Enfin, zoveel woorden al geschreven, en nog niets gezegd over waarom de inhoud me ooit zo veel deed. Ik kom hier nog op terug.

wordt vervolgd

Bernardo Soares (Fernando Pessoa), Boek der rusteloosheid
649 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers © 2005
Vertaling van de Zenith-editie van Livro do Desassossego © 1998
Vertaler: Harrie Lemmens


Boek der rusteloosheid | 1990 ~ Fernando Pessoa

Het was raar om te ontdekken dat éen van mijn lievelingsboeken er maar toevallig zo uitziet. Omdat alle tekstfragmenten erin ook anders geordend kunnen worden. Ik legde dit hier al eerder uit.

versie 1990

Pessoa zelf had er waarschijnlijk nog weer een ander boek van gemaakt dan al die deskundigen deden na zijn dood. Eentje dat veel dunner was geweest.

Daar is ook wel wat voor te zeggen. Fragmenten in dit boek overlappen elkaar. Ik dacht dit altijd al, maar ben daarin bevestigd door die nieuwe bewerking, waarin soms de varianten op hetzelfde idee gewoon achter elkaar zijn gezet.

En toch. Er staat ook weer geen bladzijde te veel in deze versie uit 1990, die nu ten onrechte is vervangen door een andere. Op alle pagina’s staat wel iets dat het verdient om geciteerd te worden. Het boek der rusteloosheid is een melancholiek meesterwerkje.

Auteur van dit boek is zogenaamd de hulpboekhouder Bernardo Soares; een afgeleide ander van de schrijver Fernando Pessoa. Zoals hij er wel meer schrijvende personages verzon. Maar van alle heteroniemen stond Soares misschien het dichtst bij hem, zij het dat die een stuk minder ambitieus was.

Soares had aan de binnenstad van Lissabon genoeg, en zijn dromen. Al zegt hij dat natuurlijk ook om zich groot te houden.

Ik kan niet lezen, want mijn vlijmscherp kritisch gevoel onthult enkel gebreken, tekortkomingen, mogelijke verbeteringen. Ik kan niet dromen, want ik voel de droom zo levendig dat ik hem vergelijk met de werkelijkheid en onmiddellijk merk dat hij niet werkelijk is; en zo verdwijnt zijn waarde. Ik kan me niet vermaken met de onschuldige beschouwing van de dingen en de mensen, want onvermijdelijk ontstaat de behoefte om te doorgronden en daar mijn belangstelling niet zonder die behoefte kan bestaan, sterft zij weg of droogt zij uit. [154]

Misschien moet dat mijn conclusie dan maar zijn. Dat Het boek der rusteloosheid als geen ander boek illustreert wat het voor iemand betekent om te beseffen intelligent te zijn, zonder daar iets mee te kunnen aanvangen. Terwijl er de hele tijd wel de wetenschap is dat zo’n kwaliteit met verplichtingen komt.

Ik schrijf als iemand die slaapt en mijn hele leven is een te tekenen kwitantie [169]

wordt vervolgd

Fernando Pessoa, Het boek der rusteloosheid
Keuze en nawoord Harrie Lemmens

356 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, Privé-domein, 1990
Vertaling van Livro do Desassossego

Book of Disquiet ~ Fernando Pessoa

eerder in deze reeks

Dit is de derde keer al deze zomer dat ik hetzelfde boek bespreek, maar opnieuw las ik een andere bewerking. En deze is me waarschijnlijk het liefst. Al zie ik tegelijkertijd de beperkingen van deze Engelse versie wel.

Karel van het Reve signaleerde indertijd dat de kwaliteit van vertalingen naar het Engels nogal eens tegenvalt. Er wordt niet zelden van alles weggelaten, of versimpeld. ‘Doing a job for Reader’s Digest’, zo vatte hij dit verschijnsel samen.

Tegelijkertijd heeft het Engels wel als nadeel dat er veel minder afgewisseld kan worden tussen met passieve en actieve zinsconstructies dan in veel andere talen gewoon is. Dat is ook éen van de basisfouten die Nederlanders altijd maken, als ze in die taal moeten schrijven. Weliswaar kiezen ze meestal de juiste Engelse woorden wel, maar wordt vergeten dat in de grammatica andere gewoonten gelden. Daardoor schrijven ze te veel in de lijdende vorm, wat meestal net te plechtig overkomt.

Heel diepgaand is mijn kennis van het Portugees niet. Maar ik denk dat Pessoa zijn alter ego Bernardo Soares in dit boek weleens bewust laat schrijven als de hulpboekhouder die hij is. In die lijdende vorm, met net iets te grote afstandelijkheid, en een iets te formele stijfheid in de formulering.

Valt het des te meer op, als hij daar van afwijkt.

En juist die subtiele kleuring gaat heel makkelijk bij het vertalen verloren. Volgens mij is Pessoa veel meer hulpboekhouder in de Duitse vertaling, Das Buch der Unruhe, dan in alle andere vertalingen.

In het Engels wordt alles zonder meer actiever, al was het maar door de afkeer van passieve vormen in die taal, en dat heeft een verfrissende uitwerking op het boek. Want, het is misschien maar goed dat het Livro dos Desassossego pas in 1982 voor het eerst werd uitgegeven, 47 jaar na het overlijden van de schrijver. Anders hadden de hippies het vast als bijbel geannexeerd. De verheerlijking van de passiviteit, de nadruk op de waarde van dromen boven leven in het boek, is met een gekleurde bril op ook te lezen als een aanmoediging om in de roes te blijven hangen die een verdovend middel brengt.

‘Tune in. Drop out.’

Maar waarom vind ik deze Engelse versie, ondanks de vermoede gebreken, dan verder nog beter als de Nederlandse vertaling uit 1990? Of die uit 2006?

Dat komt door de keuze van de fragmenten.

Terwijl vertaler Alfred Mac Adam zich op dezelfde oerversie baseert als Harrie Lemmens in 1990 deed, missen in die eerste Nederlandse vertaling heel wat stukken die voor mij tot het mooiste behoren van wat Pessoa ooit schreef. Neem nu dit fragment:

We commonly give the color of our notions of the known to our ideas of the unknown: we call sleep death because it outwardly resembles sleeping; if we call death a new life it’s because it seems like something different from life. Out of a few misunderstandings with reality we construct beliefs and hopes, and we live on the crusts, which we call bread, just like poor children who play at being happy. [24]

Dit ontbreekt in de 1990-versie.

En misschien heeft de 2006-editie dat tekstfragment wel, maar daarin zijn alle onderdelen weer herschikt in een ongelukkige chronologische volgorde, zoals ik eerder beschreef. Lemmens laat zijn herziene vertaling dan eindigen met:

Morgen zal ook ik – mijn ziel die voelt en denkt, het heelal dat ik voor mijzelf ben – ja, morgen zal ook ik iemand zijn die niet meer door deze straten loopt en die vagelijk door anderen in herinnering zal worden geroepen met de vraag ‘Wat zou er van hem geworden zijn?’ En alles wat ik doe, alles wat ik voel, alles wat ik beleef, zal niet meer zijn dan een voorbijganger minder in de alledaagsheid van de straten van een of andere stad. [497]

Waarop nog een hele hoop bijlagen volgen.

Dat is een einde. Misschien is het zelfs wel helemaal geen slecht einde. Maar fijn aan de 1990-versie was dat die een van de mooiste slotakkoorden heeft die ik ken. Al laat Lemmens zelfs dat boek er niet mee eindigen. Hij koos voor de frase:

… O Lissabon, mijn thuis.

Terwijl het fragment daarvoor luidt:

Ik heb op dit moment zoveel fundamentele gedachten, zoveel waarachtig metafysische dingen te zeggen, dat ik opeens moe word en besluit niet meer te schrijven, niet meer te denken, maar toe te laten dat de koorts van het uitdrukken me slaap geeft en ik met gesloten ogen al wat ik zou kunnen hebben gezegd aai als een kat. [349]

De Engelstalige versie van Mac Adam eindigt wel met die woorden:

I have at this moment so many fundamental thoughts, so many truly metaphysical things to say, that I suddenly get tired and decide not to write any more, not to think any more, but to allow the fever of speaking to make me sleepy, and with my eyes closed, like a cat, I play with everything I could have said. [270]

En typisch genoeg, omdat in het Engels dat ‘strelen’ zo ongelukkig wordt vervangen door ‘spelen’, vind ik de Duitse vertaling misschien nog wel het mooist. Ook vanwege de stameling die erin zit.

In diesem Augenblick kommen mir so viele fundamentale Gedanken, so viele wahrhaft metaphysische Dinge möchte ich mitteilen, daß ich auf einmal müde werde und die Entscheidung fälle, nicht weiterzuschreiben, nicht weiterzudenken, sondern geschehen zu lassen, daß mir Ausdrucksfieber Schlaf schenkt und ich mit geschlossenen Augen all das, was ich gesagt haben könnte, wie eine Katze streichele. [295]

Moet de voorlopige conclusie misschien toch zijn dat ik ook de Duitse vertaling nog eens dien te herlezen.

Fernando Pessoa, The Book of Disquiet
Composed by Bernardo Soares,
Assistant Bookkeeper in
The City of Lisbon
276 pagina’s
Exact Change © 1998
Vertaling Alfred Mac Adam © 1991

Essays I ~ Michel de Montaigne

Elk jaar probeer ik tenminste éen boek of serie boeken te lezen waarvoor me een meer dan gemiddelde inspanning vereist lijkt. Voor 2009 betekent dit dat ik de verzamelde essays van Michel de Montaigne [1533 – 1592] lees, in een tempo van minimaal éen per dag. Kost de inspanning, zelfs als die huiswerk wordt, op zijn hoogst een klein half jaar.

Eerder heb ik al verschillende bloemlezingen uit de essays gelezen. Daarom is me bekend wat ik ongeveer kan verwachten. Montaigne had zich na een leven als landheer, en bestuurder, in een ronde torenkamer teruggetrokken. Maar hij merkte op dat het hem onmogelijk viel niets te doen. Daar kwamen maar vreemde gedachten van. Dus schreef hij, om zichzelf op een nuttiger manier bezig te houden. Daarbij tegelijk openlijk twijfelend aan wat hij kon weten. Vandaar dat de essays nogal wat autobiografische details bevatten; daarover had hij tenminste zekerheid. Tegelijk beperkt die autobiografie zich vrijwel steeds tot Montaigne’s opinies en gedachten. Over zijn leven geeft hij betrekkelijk weinig details prijs. Maar het is ook de persoonlijkheid die uit zijn ideeën spreekt, die zijn werk soms nog zo eminent leesbaar maken. Zoals ik al eens op boeklog schreef: de eeuwen in afstand vallen regelmatig weg.

Het raakt mij om een tijdgenoot een vrij actueel commentaar te zien geven bij de executie van de graven Egmond en Hoorne, in 1568; dat anders zo abstracte feitje uit die ver verwijderde Tachtigjarige oorlog. [Hoofdstuk 7, Beoordeel onze handelingen naar onze bedoelingen]

En hoewel het essay ‘Over de kannibalen’ zo ongeveer de meest bekende tekst van Montaigne zal zijn, die ik bovendien al vaker gelezen had, blijft die tekst in staat emoties op te roepen. Omdat hij daarin onder meer poogt om te laten zien hoe veel er op het moment van schrijven over de wereld bekend is; wat daaraan toen al ontdekt was.

Helaas bevat dit eerste deel veel dat het lezen wel degelijk tot een opdracht maakte. Welke verzameling van de essays ook bestrijkt een willekeurige reeks onderwerpen. En zeker de beginhoofdstukken uit dit eerste boek zijn niet alleen pogingen om uit te vinden wat hij zeggen wil, maar ook om hoe dat te zeggen. Het nu zo bekende begrip ‘essai’ duikt ook pas bij Montaigne’s vijftigste poging op.

Het verstand is een instrument dat op ieder gebied gebruikt kan worden en zich overal in mengt. Daarom neem ik voor de proeven die ik hier onderneem, iedere soort aanleiding te baat. Als het een onderwerp is waar ik helemaal geen verstand van heb, zal ik juist daarom mijn verstand erop beproeven; […] [Hoofdstuk 50. Over Democritus en Heraclitus]

Tegelijk leunt Montaigne, zoals in diens tijd te doen gebruikelijk, nogal eens op inzichten en citaten van de ouden, om te verduidelijken wat hij zeggen wil. Nu zijn al die verwijzingen netjes vertaald in deze editie, en soms daarbij toegelicht, of zelfs verbeterd. Maar al die boekenwijsheid leidt nogal eens af.

De twee latere delen tonen meer van de schrijver alleen. Hoop ik.

wordt vervolgd

Michel de Montaigne, Essays I
386 pagina’s
Boom, 1998
vertaling door Frank de Graaff van: Essais, 1930 [1588].

montaigne1


Essays II ~ Michel de Montaigne

Het tweede boek met essays van Michel de Montaigne [1533-1592] bevat éen uitzonderlijk lang stuk. Het twaalfde hoofdstuk. Van ruim tweehonderd bladzijden. De ‘Apologie voor Raymond Sebond’.

Teksten als deze vreesde ik vooraf. Want, om zo’n essay te begrijpen, volstaat het niet om het te lezen, en de bijna vierhonderd voetnoten daarbij mee te wegen. Daar is historische achtergrondkennis voor nodig die het boek niet biedt. En erger nog: wetenschap over waar gelovigen in Montaigne’s tijd over tobden.

Sebond was een Spaanse theoloog, die in de vijftiende eeuw het boek schreef met de titel Liber naturae sive creaturarum, etc. Daarin poneerde hij dat niet alleen de Bijbel de openbaring Gods was, maar ook alle natuur. En goed, dat gegeven ken ik. Vrij goed. Ik ben zelfs ooit afgestudeerd op de strijd rond een negentiende-eeuwse versie van een populair-wetenschappelijk Boek der natuur — waar de ene helft van de schrijvers de blinde verheerlijking van God om wat Hij geschapen had uit de tekst wilde houden, en de andere juist niet.

En ondanks die kennis interesseerde me Montaigne’s betoog niet. Ook al bestaat het essay uit twee gedeelten; over wat er voor Sebond te zeggen is, en wat er tegen. Zelfs al is aan Montaigne te zien dat hij vrij sceptisch was over sommige claims. Maar het ging me te ver om te onderzoeken welke theologische fijnzinnigheden Montaigne daarbij aanvoerde — laat staan tegen welke heersende opvattingen hij daarmee inging. Zulks heeft alleen nut als ik daar een artikel over zou willen schrijven; en die behoefte is er niet.

Ik lees deze boeken om een andere reden. Om vermaakt te worden, en om te zien waarin Montaigne een herkenbaar bijna hedendaags mens lijkt te zijn, en waarin juist helemaal niet.

Meest opvallend wijkt hij van mij af, als het gaat over ‘eer’, en aanverwante zaken. Zo bewonderde Montaigne openlijk de houding die Balthasar Gerards aannam; de moordenaar van Willem de Zwijger. Deze wist na zijn daad gearresteerd te zullen worden, en een veroordeling niet te zullen overleven. Maar Gerards aanvaarde dat met trots [Over de deugd. Hoofdstuk 29].

Nog opvallender wijkt Montaigne’s eergevoel af als hij de grootste daden beschrijft die vrouwen naar zijn mening hebben verricht. En die waren dan telkens dat ook zij voor de dood kozen, als hun echtgenoot stierf, of werd geëxecuteerd. [Hoofdstuk 35. Over drie goede vrouwen].

Het zijn die gedachten, en zulke essays, die het lezen ook niet helemaal tot corvee maken. Al ben ik nog weer blijer met de passages waarin Montaigne zich onbeschroomd uitspreekt over zichzelf:

Ik wil rijk zijn door mijzelf, niet door wat ik anderen ontleen. [Hoofdstuk 16. Over roem]

undefined

Over ieder onderwerp zeg ik al gauw het meest definitieve wat ik ervan weet. Cicero is van mening dat bij verhandelingen over filosofie het moeilijkste onderdeel de inleiding is. Als dat zo is stort ik me gelijk op het slot [Hoofdstuk 17. Over eigendunk].

undefined

Mijn lichamelijke eigenschappen stemmen, om kort te gaan, zeer wel overeen met die van mijn geest. Er is niets lichtvoetigs aan; alleen pure kracht en volharding. Bij ontberingen houd ik goed stand, maar alleen als ik mijzelf ertoe zet en zolang ik door mijn eigen verlangen geleid wordt [Ibidem].

undefined

Ik ontdek niet zo veel goeds in mijzelf, dat ik er zonder blozen over kan praten. [Hoofdstuk 18. Over loochenen]

undefined

Hoe vaak heeft dit werk me niet afgeleid van onaangename gedachten! En alle oppervlakkige gedachten moeten tot de vervelendste gerekend worden. [Ibidem]

En goed, dan toonde de ellenlange apologie wel aan dat Montaigne op een vrijwel hedendaagse manier naar dieren keek; en vond dat mensen zich vaak schandelijk gedroegen tegenover hen. Waarmee hij dus in idee en daad afweek van zijn tijdgenoten. Maar juist die gedachte is weer niet vreemd, omdat wij die kennen.

Enfin.

wordt vervolgd:

Michel de Montaigne, Essays II
544 pagina’s
Boom, 1998
vertaling door Frank de Graaff van: Essais, 1930 [1588].

Essays III ~ Michel de Montaigne

Het derde deel van Montaigne’s essays was het best leesbare deel, voor mij. Dit kwam enerzijds door de vorm. Michel de Montaigne had ditmaal maar 13 hoofdstukken nodig om alles te zeggen, waar deel II nog 37 essays telde, en deel I liefst 57.

[…] ik ben er dan ook toe overgegaan langere hoofdstukken te maken, die eisen dat men ervoor kiest ze te lezen en er tijd aan besteedt. Wie aan een bezigheid als deze geen uur wil besteden, heeft er niets voor over. [Hoofdstuk 11, Over de ijdelheid]

En anderzijds heeft het derde deel de meest uitgesproken details over zijn gewoonten, ideeën, en karakter.

Tegelijk dwingen die kleine honderd stukken samen me wel tot de vraag of het de moeite waard was om alles van Montaigne te lezen. En dan luidt het antwoord toch nee. Het is volbracht, en dat blijft mooi, maar ik heb geen reis afgelegd om nog eens helemaal over te doen. Het lezen was een investering, voor de toekomst, omdat de essays vooral teksten zijn om naar terug te keren, en dan even te proeven. Niet om in serie te lezen, zoals ik nu heb gedaan; terwijl die aanpak wel noodzakelijk was om uit te vinden waar het meeste te krijgen is.

Wie de man en zijn ideeën wil leren kennen, kan volgens mij met een goede bloemlezing volstaan. Sterker nog, met slechts twee essays: ‘Over de kannibalen’ uit deel I, en ‘Over de ervaring’ uit deel III, is een lezer al heel rijk bedeeld.

Misschien had ik meer om deze boeken heen moeten lezen, bijvoorbeeld om Montaigne’s verdiensten als bestuurder te leren kennen; uit de tijd voor hij zich terugtrok in het schrijven. Of om beter te kunnen wegen hoe belangrijk het is wat hij aan sceptisch gedachtengoed revitaliseerde met zijn essays.

Tegelijk wilde ik verrast blijven worden. En dat gebeurde zelfs in het derde deel toch nog een paar keer wel degelijk.

Zo vertelt hij pas in het een-na-laatste essay, ‘Over fysiognomie’, eens gevangen genomen te zijn door gemaskerde heren. Die gingen vervolgens twisten of ze hem in leven zouden laten of niet.

Doorgaans waren de opmerkingen van Montaigne die me aanspraken een stuk alledaagser:

undefined

Er is geen mens die nooit domheden verkoopt. Ongelukkig is het, als men ze te serieus brengt. [Hoofdstuk 1. Over het nuttige en het eervolle]

undefined

Zelfbeschouwing is voor iemand die in staat is zichzelf grondig te onderzoeken en flink aan te pakken een volledige en intensieve studie: ik houd er meer van mijn geest te vormen dan te meubileren. [Hoofdstuk 3. Over de vormen van omgang]

undefined

De taaie weerstand van mijn stenen, met name in mijn roede, bezorgt me soms urineverstoppingen die drie, vier dagen aanhouden en mij zo dicht bij de dood hebben gebracht, dat het gezien de wrede kwellingen die deze toestand met zich meebrengt, waanzin geweest zou zijn te hopen, of zelfs maar te wensen, eraan te ontsnappen. [Hoofdstuk 4. Over verstrooiing]

undefined

Het doet me verdriet dat de vrouwen mijn Essays slechts als een gewoon meubelstuk gebruiken, iets dat je in je salon zet. [Hoofdstuk 5. Over enige verzen van Vergilius]

undefined

We verlenen onze stompzinnigheden prestige door ze naar de drukker te sturen. [Hoofdstuk 13. Over de ervaring]

undefined

Ook koningen en filosofen poepen, evenals adellijke dames. [Ibidem]

undefined

Mijn gang is snel en vast; en ik weet niet welke van de twee, mijn geest of mijn lichaam, ik gewoonlijk het moeilijkst op één punt gericht houd. Ik moet een prediker wel zeer graag mogen, wil hij mijn aandacht een hele preek vasthouden. [Ibidem]

Michel de Montaigne, Essays III
399 pagina’s
Boom, 1998
vertaling door Frank de Graaff van: Essais, 1930 [1588].

Things Fall Apart ~ Chinua Achebe

Things Fall Apart is éen van de meest gelezen boeken van een Afrikaanse schrijver. De roman was in 1958 het debuut van de Nigeriaan Chinua Achebe, die er daarbij voor koos in het Engels te schrijven. Weliswaar was dit de taal van kolonisator, met alle connotaties van dien, maar daarmee werd het ook de taal om meer stammen, met een vergelijkbare geschiedenis, te kunnen bereiken dan alleen de eigen.

De roman speelt zich af aan het einde van de negentiende eeuw, en tekent onder meer de gewoonten op van de Igbo-stam. En ook hoe deze veranderen als de blanken komen; eerst als missionaris om hen een ander geloof op te dringen, en later als er bestuurders arriveren, waardoor de stam zijn eigen manier van rechtspreken verliest en ook z’n opvallend democratische beslissingsruimte.

Hoofdpersoon in het boek is een prototype stoere Igbo-strijder, met de naam Okonkwo. Een kampioenworstelaar, en een man die daardoor aanzien lijkt te genieten. Maar tegelijk is het iemand met een grote hekel aan zwakheid, en vrouwelijkheid. Zijn vader was een nietsnut, die te veel van fluitspelen en palmwijn hield, en dat heeft Okonkwo gevormd.

Achebe benutte Okonkwo’s blinde macho-kwaliteiten handig, door hem in allerlei conflicten te brengen. Daarbij komt hij door zijn agressie als vanzelf in problemen. Hij wordt zelfs voor zeven jaar uit de stam verbannen; al kan het sterfgeval dat daartoe aanleiding gaf ook een ongeluk zijn geweest. En later, als de blanke heerschappij zich aan het vestigen is, keert Okonkwo’s kracht zich al helemaal tegen hem.

Als zijn stamgenoten vervolgens niets in een oorlog tegen de Britten zien, rest Okonkwo nog maar éen conclusie.

Al dit is beschreven op een droge, bijna afstandelijke toon, waardoor het boek wel iets van een sprookje kreeg; of een ander klassiek verhaal dat al eeuwen doorverteld werd voor iemand het eens op papier zette. Deze stijl kan overigens beïnvloed zijn door het probleem dat Achebe had om over allerlei gewoontes en rituelen te moeten schrijven waar het Engels helemaal geen woorden voor klaar had liggen.

Chinua Achebe heeft me hiermee niet aangezet om me nog eens in zijn hele oeuvre te verdiepen. Maar als uitstapje, om een leemte in kennis en cultuur te vullen, was dit geen vervelend boek.

Chinua Achebe, Things Fall Apart
185 pagina’s
Heinemann 1978, oorspronkelijk 1958

Vreemdeling ~ Albert Camus

Adriaan Morriën’s vertaling van L’Étranger is al heel lang in mijn bezit. De uitgave ruikt inmiddels zelfs naar oud boek — andere geurtjes die het had kunnen absorberen uit mijn huishoudens zijn blijkbaar ongemerkt voorbij gegaan.

Ik kocht De vreemdeling nieuw in een tijd dat ik alleen boeken kocht die zich hadden bewezen aan mij. Meer budget was er niet. Maar dat ik een bibliotheek hoorde te hebben, met ‘echte’ boeken, was desalniettemin een gegeven.

Dus is vrijwel zeker dat ik deze klassieker minstens tweemaal eerder las. En voor een zo bekend boek, met een zo beperkt plot, viel bij herlezing tegen wat er van eerdere keren was blijven hangen.

Dat de moeder van de hoofdpersoon was gestorven, wist ik. Maar deze kennis telt niet, omdat de beginregel van L’Étranger in een heel bekende openingspassage staat; ook voor mensen die het boek nooit lazen.

Vandaag is moeder gestorven. Of misschien gisteren, ik weet het niet.

Verder had ik onthouden dat de hoofdpersoon ging zwemmen, dat het boek van een broeierige warmte doordesemd was, en dat het belangrijkste personage een Arabier doodt. Ik meende met een mes. Het bleek met een revolver te zijn; het mes was van de Arabier. Daarop volgde er straf.

Dus, hoewel L’Étranger een relatief kort boek is, waren hele passages totaal uit mijn herinnering verdwenen. Zo neemt de rechtszaak tegen de hoofdpersoon, Meursault, en diens gevangenisstraf vrijwel de hele tweede helft in van het boek in beslag. Daar stond me niets meer van bij. Hoogstens kan ik hopen dat het boek onbewust toch invloed heeft gehad.

Camus’ afstandelijke beschrijving van de hele rechtsgang kwam me in sfeer namelijk wel bekend voor. Hij beschrijft onder meer een verdachte die alles over zich heen laat komen, en een advocaat die heel ingenomen is met de retorische ronk in zijn betoog, daarvoor ook gefeliciteerd wordt, terwijl zijn verdediging nergens op slaat. Er is de vooringenomen aanklager. Er is de partijdige rechter, die ook al heel zeker weet hoe een mens zich hoort te gedragen.

Meursault rouwde niet zoals anderen om de dood van zijn moeder, van wie hij al jaren vervreemd was, en alleen dat al maakt hem tot onmens, en weegt zwaar mee in de rechtsgang.

Ik ben relatief kort rechtbankverslaggever geweest, maar toch lang genoeg om met regelmaat precies dezelfde vreemde mechanismen te hebben zien spelen in zaken. Om waar te nemen hoe iedereen aanwezig volgens starre bekende schema’s dacht. Wat vervolgens twijfel opriep over de juistheid van wat er voor mijn ogen plaatsvond.

Wat me voordien, toen, als jongen, precies in deze roman aantrok, lukt me niet meer om te achterhalen. De roman is in verhaal veel simpeler dan ik toen indrukwekkend vond. Misschien kocht ik het boek wel alleen omdat het volgens iedereen een klassieker was, en het daarom in mijn bezit hoorde te zijn.

Maar ondanks dat ik de inhoud grotendeels vergeten was, lukte het me niet meer de roman onbevangen te lezen. Daarvoor is er te veel kennis over Albert Camus bijgekomen, daartoe weet ik te veel over zijn nadruk telkens op hoe absurd het leven is. Zulke bagage maakt het vervolgens vrijwel onmogelijk nog vrij te manoeuvreren.

Dus bleef er afstand bij deze herlezing. Zag ik heel goed hoe Camus nauwelijks reliëf geeft aan Meursault, door hem niets te laten doen waar hij actief had kunnen handelen. Op wat reacties na dan, waaronder die ene fatale. De schrijver benadrukt ook vooral wat anderen over de hoofdpersoon denken, waardoor dus vooral aandacht uitgaat naar wat hij niet is.

Alleen de kracht van die aanpak al moet andere schrijvers hebben opgewonden toen dit boek pas verscheen.

Albert Camus, De vreemdeling
147 pagina’s
De Bezige Bij 1983, oorspronkelijk 1949
vertaling door Adriaan Morriën van L’Étranger, 1942

Reis naar het einde van de nacht ~ Louis-Ferdinand Céline

Zelfs een klassiek boek kan ook gewoon een debuutroman zijn geweest — met de problemen die een debuutroman zo gauw eens heeft. Voyage au bout de la nuit is uit balans. In de tweede helft van het boek verandert de hoofdpersoon, Ferdinand Bardamu, van een deelnemer aan grote gebeurtenissen in een commentator.

En dat is altijd een degradatie.

Tegelijk geldt wel dat de grootste bijzonderheden van de roman me domweg ontgaan zullen zijn. Ook bij deze herlezing. Céline’s talloze navolgers hebben het zicht op het origineel vertroebeld; dat alleen al.

In 1932 was Céline’s debuut in meerdere opzichten nieuw en baanbrekend. Zo kan er in het Frans een immens verschil zijn tussen de spreektaal en de schrijftaal. Uitdrukkingen genoeg in de dagelijkse conversatie die op schrift nooit gebruikt worden. Maar deze auteur waagde het nu toch eens om die vaak als zo plat en rauw ervaren spreektaal in een boek vast te leggen.

Dat moet de vertaler vervolgens immense problemen hebben opgeleverd.

Mij viel dan weer alleen op dat de toon van het Nederlands soms wat kunstmatig stoer was, als ik opnieuw met lezen begon. Dan duurde het altijd even voor de tekst genoeg boeide om die taal niet meer zo te laten opvallen.

Ook nieuw was Céline’s achteloze behandeling van zaken die tot dan toe taboe waren in de literatuur — sex in het algemeen, masturbatie in het bijzonder — en dat er zo veel lelijks in zijn boek aan de orde kwam.

Tachtig jaar aan romankunst verder is die unieke waarde van toen eveneens een stuk minder zichtbaar.

Verder was het boek een aanklacht tegen een reeks maatschappelijke misstanden, waar de komst van de verzorgingsstaat decennia later grotendeels ook een eind aan heeft gemaakt. Alleen geldt wel: geen wonder dat de mensen toen ‘primitiever’ reageerden in hun machteloosheid.

Maar, het moet gezegd, Reis naar het einde van de nacht bevat nog altijd heel pakkende passages. Al staan die wat mij betreft dan enkel in de eerste helft van het boek.

Meehelpt dan dat Céline het niet nodig vindt om alles uit te leggen. Ineens heeft Bardamu dienst genomen in het leger. Plots bevindt hij zich in België, tijdens de ergste momenten van de Eerste Wereldoorlog. Dan weer is hij psychiatrisch patiënt met een oorlogstrauma, dan probeert hij kapitaal te maken in een Afrikaanse kolonie, dan is hij ineens uit de bush in New York aangekomen.

De overgangen tussen al deze situaties doen er daarbij nauwelijks toe, en krijgen niet altijd een logische verklaring. Wat de eerste helft van het boek iets ademloos geeft; de roman krijgt er grote vaart door.

Halverwege de roman maakt Céline dan een opvallende tournure. Halfweg staat wel het meest vage zinnetje van al.

Ferdinand Bardamu neemt dan vijf, zes jaar afstand van het boek, om in de tussentijd medicijnen te studeren, en arts te worden. De zin die ik hier ter uitleg gebruik is al langer dan het boek over deze ontwikkeling biedt. Daarna wordt het verhaal weer opgepakt in Parijs. Daar wordt de hoofdpersoon huisarts in een buitenwijk, zonder daarbij iets te verdienen. De mensen zijn arm, en er zijn nog zo veel meer artsen als hij.

Anders dan hier hadden de huisartsen daar vrije vestiging.

Voor het boek betekent dit dat niet de hoofdpersoon nog langer het centrum is van alle verwikkelingen. In plaats van hem overkomt zijn patiënten nu allereerst van alles. Dat maakt het boek vanaf dat moment een stuk indirecter.

Later laat Céline die dagelijkse medische praktijk gelukkig weer wat los in de roman, en komt er meer verhaal in. Alleen is die verfrissende vaart uit het begin er dan al te lang uit om het boek nog te redden.

Alles overziend begrijp ik dat de aantrekkingskracht van dit boek bij de eerste keer lezen vooral zat in de nietsonziende eerlijkheid van de hoofdpersoon. Al lijkt het me ook dat alleen jonge en relatief onervaren lezers daar nu nog door geraakt zullen worden.

Maar toen het programma Brands met boeken over Céline ging [mp3], werd hij daarin een echte mannenschrijver genoemd. En een klootzak. Vrouwen begrijpen niet waarom zijn boeken zo lezenswaardig zouden zijn.

Die redenering volgens zou ik dus vervrouwelijkt moeten zijn, ondertussen, omdat deze herlezing me betrekkelijk weinig zei.

Eerder denk ik dat het gebral en het harde nihilisme van Céline bij een tijd hoorde, toen een stevige machotoon nodig was om überhaupt gehoord te worden tussen de andere sterke mannen. En die toon durven nu alleen de grootste rednecks in de VS nog straffeloos aan te slaan.

Louis-Ferdinand Céline, Reis naar het einde van de nacht
383 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot 1989, oorspronkelijk 1969
Vertaling door E.Y. Kummer van Voyage au bout de la nuit, 1932

Buch der Unruhe ~ Fernando Pessoa

Herlezen kan een boek ook stuk maken, voor altijd. Als plots onbegrijpelijk wordt waarom het bij de eerste kennismaking wel goed leek, terwijl de gebreken nu toch overduidelijk zichtbaar zijn.

Bij Pessoa’s Livro do Desassossego geldt dan wel dat ik als lezer niet de enige ben die invloed heeft op hoe er naar het boek gekeken wordt.

Dit boek verscheen pas een kleine veertig jaar na de dood van de auteur. Postuum. Samenstelling vond plaats door anderen bovendien. Uit een verzameling schetsen en uitgewerkte teksten die Fernando Pessoa heeft nagelaten in een kist. Daardoor hebben de Portugese tekstwetenschappers die de losse tekstdelen wogen grote invloed op de inhoud van het boek — er zijn sinds 1982 dan ook verschillende versies verschenen. En dan piesen de vertalers er nog een keer overheen. Elk van de zes versies die ik heb van dit boek verschilt van inhoud, en zelfs in de volgorde waarin de inhoud wordt gepresenteerd.

De Duitse vertaling door Georg Rudolf zal éen van de eerste bewerkingen zijn geweest van dit Boek der rusteloosheid in een andere taal. En dat leverde niet mijn meest favoriete versie op van de zes. Om de inhoud dan.

Had Pessoa zelf nog gelegenheid gehad om zijn Boek der rusteloosheid samen te stellen, dan had de inhoud er nog weer anders uit gezien. Aanzienlijk korter waarschijnlijk. Er waren niet zo veel compleet uitgewerkte teksten waarover hij besloten had dat die er zeker in hoorden te staan.

Mijn persoonlijke versie zou waarschijnlijk ook niet heel dik zijn. Al staan er wonderbaarlijk mooie regels in alle versies van dit boek.

Het gaat alleen zo zeer om het evenwicht in dit fragiele werk. Klopt de balans niet in het totaal van het boek, en de angstige hulpboekhouder Bernardo Soares, die niet dorst te leven, en toch telkens aan het woord is, wordt een psychiatrisch geval. Deugt de samenstelling wel, dan is dit boek een melancholisch meesterwerkje, dat roezig maakt bij het lezen.

Al kan het best zijn dat ik dit boek overschat, omdat ik het op het perfecte moment kennen leerde; op de drempel van de volwassenheid, toen nog zo heel weinig zeker leek.

Mijn favoriete uitgaven samengesteld door iemand anders blijven dat Nederlandse deeltje privé-domein uit 1990, vertaald door Harrie Lemmens, en de Engelse versie van Alfred Mac Adam. Er zit een ritme in deze boeken, van versnellingen en vertragingen.

Deze Duitse interpretatie van het Boek der rusteloosheid leek me samengesteld door iemand die niet bijzonder goed lezen kan. En vanzelfsprekend ligt dit aan de aard van het boek. Met al zijn losse fragmenten.

Want zou een auteur zevenentwintig versies van het cruciale hoofdstuk 16 achter hebben gelaten, van een onvoltooide maar geniale roman, dan zouden tekstwetenschappers niet alle zevenentwintig pogingen achter elkaar hebben gezet in een postume romanuitgave.

Das Buch der Unruhe werd voor mij verpest doordat de vertaler juist veel van de meest verstilde passages achter elkaar plaatste. Dat heeft een nogal deprimerend effect. Tientallen pagina’s lang legt de ongelukkige hulpboekhouder Bernardo Soares daardoor uit dat hij enkel leeft in zijn hoofd. Dat dromen voor hem even werkelijk is als leven; nee werkelijker nog. En daarmee wordt de verteller van het boek een zeur.

Niet dat de overige passages in deze uitgave wel van een enorme dynamiek zijn. Maar juist dit boek verlangt dus ritme, en een subtiele afwisseling van toon.

Hoe nauw dit steekt bleek overigens al eerder, toen ik de uitgebreide Nederlandse vertaling uit 2006 ook al bijna onleesbaar achtte. Omdat die eveneens te veel minieme tekstvarianten achter elkaar had opgenomen; door het onnozele uitgangspunt wellicht dat elk van Pessoa’s woorden even heilig zou zijn.

Toch trof mij deze maal bij het lezen, dat overigens bijna acht maanden in beslag nam:

Weshalb schreibe ich eigentlich, wenn ich nicht besser schreibe? Doch was würde aus mir werden, wenn ich nicht schreibe, was ich zu schreiben vermag, so sehr ich dabei auch hinter mir selber zurückbleibe? Ich bin ein strebsamer Plebejer, weil ich Pläne zu verwirklichen versuche; ich wage es nicht zu schweigen, wie einer, der sich vor einem finsteren Zimmer fürchtet. Ich bin wie diejenigen, die die Ordensverleihung mehr schätzen als die Anstrengung und dem Ruhm im Pelz genießen.

[190]
scheiding

Man bringt mir den Glauben wie ein verschnürtes Bündel auf einem fremden Tablett. Man möchte, dass ich ihn annehmen, aber nicht öffnen soll. Man bringt mir die Wissenschaft wie ein Messer auf einem Teller, mit welchem ich die Blätter eines Buches mit weißen Seiten aufschneiden werde. Man bringt mir den Zweifel wie Staub in einer Schachtel; doch wozu bringt man mir die Schachtel, wenn in ihr nur Staub ist?

[478]
scheiding

Schreiben heißt vergessen. Die Literatur ist die angenehmste Art und Weise, das Leben zo ignorieren. Die Musik wiegt ein, die visuellen Künste belieben, die lebendigen Künste (wie Tanz oder Theaterspielen) unterhalten. Die erste jedoch entfernt sich vom Leben, weil sie aus ihn ein Traum macht; die zweiten hingegen enfernen sie nicht vom Leben — die einen, weil sie sichtbare und mithin vitale Formeln verwenden, andere, weil sie vom menschlichen Leben selber leben.

Das ist nicht der Fall der Literatur. Sie simuliert das Leben. Ein Roman ist die Geschichte dessen, was niemals gewesen ist, und ein Drama ist ein Roman ohne Erzählkunst. Ein Gedicht ist der Ausdruck von Ideen oder GeFühlen in einer Sprache, die niemand verwendet, denn niemand spricht sich in Versen aus.

[505]
scheiding
Fernando Pessoa, Das Buch der Unruhe
des Hilfbuchhalters Bernardo Soares

302 pagina’s
Fischer 1998, oorspronkelijk 1987
vertaling van Livro do Desassossego, 1982