Dorrestijns vogelgids ~ Hans Dorrestijn

Wat leuk om eens een vogelboek te lezen van iemand die bekent veel soorten gewoon niet van elkaar te kunnen onderscheiden.

En wat goed dat als een vogeltje opnieuw genoemd wordt er gewoon weer het bijbehorende fotootje in de marge staat afgedrukt. Zodat terugbladeren niet nodig is. Dorrestijn houdt vooral van de keep, dus staat die keep er tal van keren in. Al scoort de appelvink misschien nog hoger, omdat het zo ontstellend lang duurde voor hij die vogel eens zag. Dat werd een obsessie.

Hoofdpersoon in de boeken van Hans Dorrestijn is altijd Hans Dorrestijn zelf, maar dan op z’n treurigst en onhandigst getekend. Zelfs in deze alfabetische gids over vogels gaat het met name over de auteur. De meeste vogelnamen geven vooral aanleiding over weer een scène uit zijn leven te vertellen.

Maar, daar kan ik niet rouwig om zijn. Gemeten aan de keren dat ik hardop lachen moest, is dit een grappig boek.

Wel valt me de overlap op met oudere verhalen uit zijn oeuvre. Volgens mij staat in de bundel Gênante vertoningen een net iets anders verhaal over een proefinterview en de nutteloze aanschaf van een bed. Bijvoorbeeld.

Hoogtepunten in dit boek voor mij waren de reisverslagen. Dorrestijn sloot zich enkele malen aan bij een gezelschap om in een ver Europees buitenland vogels te gaan spotten. En de namen van die beestjes die hij zag, worden ook wel genoemd. Maar belangrijker zijn de mensen in zijn gezelschap.

Goed, helemaal kan ik zijn obsessie niet navoelen om per se al die verschillende soorten vogels zelf te willen hebben gezien. Maar dat Dorrestijn die passie heeft, komt wel over.

Hans Dorrestijn, Dorrestijns vogelgids
272 pagina’s
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, 2007

Vreemde eilandbewoner ~ D. Hillenius

Mooi aan de boeken van Hillenius vind ik de afwisseling in zijn werk. De vreemde eilandbewoner is weer gewoon een biologieboek. Een monografie is het, waarin uitgelegd wordt hoe evolutie werkt, door te tonen wat er telkens weer in isolement, op een eiland, met diersoorten gebeuren kan.

Zo kunnen trage reuzen, of vogels die niet kunnen vliegen, er langer blijven bestaan, dan in gebieden waar ze wel om voedsel concurreren met kwiekere dieren.

Het was ook dit eilanddenken dat het boek speciaal maakte voor mij. Want, wat heb ik verder al niet over evolutie gelezen. Maar juist die invalshoek, met de vraag hoe dieren en planten zich over de aarde verspreiden, was nieuw voor mij. Zelfs al worstelden de biologen in de jaren zestig nog met de vraag hoe het toch zat met het gelijktijdig voorkomen van soorten op zo verschillende plekken.

Hillenius zelf vindt wel iets spreken voor de Pangea-theorie van Wegener. Van geologen hoort hij dan alleen weer dat dit idee toch wat achterhaald zou zijn. Maar als de continenten niet ooit éen geheel waren, dan moeten er dus landbruggen zijn geweest. En omdat de meeste biologen maar in éen soort specialiseren, vinden ze allemaal weer andere landbruggen noodzakelijk dan collega’s.

Nuttigst aan dit boek voor mij was Hillenius’ meer theoretische verhandeling over de verspreiding van soorten. Ofwel, zijn uitleg dat er in een kerngebied van een soort altijd de meeste verschillen kunnen voorkomen tussen de families. Terwijl aan de randen van het verspreidingsgebied alle beesten op elkaar lijken, omdat ze genetisch zo veel met elkaar gemeen hebben.

Zoiets is dan weer verhelderend bij de recente ontdekking dat alle mensen met blauwe ogen familie van elkaar zijn, en er nogal veel van in Scandinavië wonen.

D. Hillenius, De vreemde eilandbewoner
207 pagina’s
De Arbeiderspers 1976, oorspronkelijk 1967

Klein kanoetenboekje ~ Koos van Zomeren

Een bloemlezing uit eerder gepubliceerd werk, dat is het Klein kanoetenboekje. Opgenomen werden onder meer reportages, en wat korte columns uit Van Zomeren’s dagelijkse rubriek op de voorkant van NRC-Handelsblad.

Centraal daarin staan steeds trekvogels; en dan in het bijzonder de vogels die in het Nederlandse waddengebied zo goed konden foerageren, op doorreis naar Afrika, of om aan te sterken voor een winterverblijf hier.

Tegelijk gaat het over vogels als de kanoet, door in detail het onderzoek te behandelen dat hen betreft. En zo dus zijdelings ook om de onderzoekers die dit doen. Plus, de geschiedenis van hun studie.

Van Zomeren ontmoette de bioloog Theunis Piersma in 1980 in Mauretanië; in een leeg Waddengebied waar verder alleen vogels te bekennen waren. En dit boek had ‘Terug tot Theunis Piersma’ kunnen heten. Van Zomeren zoekt hem ook later telkens opnieuw even op.

En zie, daarmee blijkt de waarde van zo’n bloemlezing van werk dat geschreven werd over een langere tijd. Alleen al door telkens even vast te leggen hoe het er dan voor staat, met de natuur, worden ontwikkelingen duidelijk. En die zijn, over een kleine vijfentwintig jaar genomen, niet al te positief.

Wat me daarbij vooral zal bijblijven, is het dilemma van een wetenschapper die ziet dat het ecosysteem waarin hij onderzoek doet, aangetast wordt door menselijke handelen. Daar zou hij het liefst actie tegen willen voeren, ware het niet dat wetenschap zo niet werkt. Observeren hoe een vogelsoort functioneert in een omgeving waar minder voedsel te vinden is, levert tenslotte ook kennis op. Zelfs al sterft het onderwerp van onderzoek ondertussen af. Maar tegelijkertijd laten de beroepsactivisten, zoals de Waddenvereniging, het schromelijk afweten, ondanks dat het omwoelen van de zeebodem door schelpenvissers zo veel schade brengt…

Koos van Zomeren, Klein kanoetenboekje
95 pagina’s
KNNV Uitgeverij, 2003

Leeuwerik ~ Ton Lemaire

Eén van de boeken op het lijstje met alles wat ik nodig moet herlezen, is van Ton Lemaire. Dit heet Over de waarde van kulturen; een inleiding in de kultuurfilosofie. En waarschijnlijk omdat er ooit tentamen over moest worden afgelegd, ben ik er alles van vergeten.

Van wat Lemaire uitbracht sinds dat magnum opus uit 1976 is me evenmin veel bijgebleven. Ik herinner me vaag zaken als paddestoelen, indianen, en iets over wandelen. Teksten die misschien natuurkennis brachten, maar waar ook telkens een zweem van magisch denken om leek te hangen. Al is dit een strikt subjectieve en waarschijnlijk vertekende herinnering.

Dus werd het boek De leeuwerik eens bekeken. Een uitgave die vervolgens meer een voorstudie bleek te zijn dan een losstaande titel. Lemaire zou enkele jaren later Op vleugels van de ziel; vogels in voorstelling en verbeelding uitgeven. En dit hele boek is daarin opgenomen.

De veldleeuwerik is een aardig vogeltje, zo leert Lemaire dan. Het zingt heel fraai, en doet dit bovendien op spectaculaire wijze. In de vlucht. Terwijl het beestje zich verticaal omhoog of omlaag beweegt.

Door die zang is het vogeltje in talrijke gedichten vereeuwigd; onder meer omdat het diertje zo leuk als metafoor kon dienen om de schoonheid van de ochtendstond te benadrukken. En Lemaire citeert vervolgens nogal wat van deze gedichten. Waaruit dan blijkt dat vooral de Britten altijd nogal gecharmeerd zijn geweest van de lark, of skylark.

In Frankrijk was leeuwerikenpastei lang een gewaardeerde lekkernij, schrijft Lemaire ook nog ergens terloops. Waarbij ik een recept wel had gewaardeerd. Want, hoeveel van die prutsvogeltjes moesten er in een pastei, en wat werd er gebruikt aan vulling om body aan het maal mee te geven?

Maar Lemaire vond het interessanter om gedichten te blijven citeren.

Ton Lemaire, De leeuwerik
Cultuurgeschiedenis van een lyrische vogel

123 pagina’s
Ambo, 2004

Genius of Birds ~ Jennifer Ackerman

Dit boek, over hoe geniaal sommige vogels zijn, gaat eigenlijk over de menselijke intelligentie. En over onze vindingrijkheid. Wat minder vreemd is dan het misschien lijkt. Menselijke intelligentie blijft de enige maat ons bekend om de kwaliteiten van een niet-mens mee te beoordelen. Of het daarbij nu om computers gaat, of om beesten.

Weet de mensheid alleen nog altijd niet zo veel over wat intelligentie precies is.

En dan mag de intelligentie van niet-mensen niet zonder meer zo heten.

Biologen schijnen liever over de cognitieve eigenschappen van vogels te spreken. Want hen intelligentie toedichten, vermenselijkt de beesten te zeer. En antropomorfisering blijft een enorm taboe in deze wetenschap.

Scheelde het vast bij het lezen van The Genius of Birds dat ik de mens niet automatisch de kroon der schepping vind. Noch dat ik aan de mensheid mentale of fysieke capaciteiten toedicht die geen beest zou kunnen hebben.

Al heb ik mijzelf daarmee vast ook een hoop verbazing ontzegd.

Blijkt alleen dat er geen supervogel bestaat, die werkelijk alles kan. Het toppunt van intelligentie onder hen, een kraaiensoort uit Nieuw Caledonië die uitblinkt in het gebruik van gereedschappen, kan bijvoorbeeld amper vliegen. Dus moest Jennifer Ackerman in het hoofdstuk over navigatie een heel andere vogel kiezen om dit onderwerp toe te lichten. Dan gaat het verhaal ineens over de duif, met zijn werkelijk minieme hersentjes, die daarmee niettemin fabuleuze staaltjes van plaatsbepaling toont.

En misschien was het omdat elk hoofdstuk over een ander soort vogel gaat, dat de pure dierenverhalen me niet eens zo zeer interesseerden. Mij intrigeerde veel meer hoe de onderzoeken worden opgezet om te bepalen hoe het met de kwaliteiten van een vogel zit.

Want hun anatomie alleen al is bijvoorbeeld anders dan die van zoogdieren — doordat het dinosaurussen zijn. Directe vergelijkingen tussen de hersenen zijn daardoor onmogelijk; behalve dan dat er altijd in parallellen kan worden gedacht. De grootte van een brein ten opzichte van het lichaam zegt altijd wel iets.

Kwam in het hoofdstuk over vocale virtuositeit trouwens de eeuwige vraag terug hoe wij mensen ooit tot taal gekomen zijn. Waarbij éen theorette er toch vanuit gaat dat de eigenschappen van vogelenzang daarbij een rol spelen:

A new theory by Shigeru Miyagawa and his colleagues suggests that human language arose from a kind of fusing of the melodic components of birdsong and the more utilitarian, content-rich types of communication used by other primates. […] In Miyagawa’s view, human language has two layers: a ‘lexical layer’, where the conre content of the sentence resides, akin to the waggle dance of honeybees or a primate’s calls; and an ‘expression’ layer that’s more mutable and more closely resembles melodious birdsong. […]

“Yes, human language is unique,” says Miyagawa, “but its two components have antecedents in the animal world. […][182]

En de evolutie leert ook dat de natuur zich enkel verder ontwikkelen kan op bouwstenen al in een organisme aanwezig.

Dus las ik The Genius of Birds waarschijnlijk anders dan de meesten zullen doen. Al wat er in dit boek rechtstreeks over vogels ging, bleef voor mij net te veel plakken op het niveau van de anekdote. Bewijsjes werden gezocht van topprestaties. Nooit gaat het boek over zeldzaam domme vogels bijvoorbeeld; die desondanks al millennia weten te overleven.

Het hoofdstuk over overlevingskunst gaat juist over de huismus; omdat dit beestje inmiddels succesvol op alle continenten leeft; na introductie daar door de mens, ondanks dat het dier oorspronkelijk slechts in Europa en Azië voor kwam.

En als Jennifer Ackerman de eigenschappen benoemt waarom de huismus de best verspreide vogel in de wereld kon worden, vraag ik me juist allereerst af die dan ook voor mensen zouden gelden.

  • A taste for novelty
  • A pinch of the innovative
  • A dash of daring
  • And, perhaps, a penchant for hanging out in mixed gangs
[294]

Ofwel, veel interessanter dan de vogelverhalen was het voor mij om te lezen hoe het wetenschappelijk onderzoek naar vogels wordt opgezet. Dat tastende zoeken, is interessant. En daardoor soms ook: wat zo’n onderzoek laat zien over waar bij ons de oordelen en vooroordelen zitten.

Jennifer Ackerman, The Genius of Birds
405 pagina’s
Corsair, 2016

Bird Sense ~ Tim Birkhead

Tamelijk briljant boek. Waarop ik dan toch éen vrij principieel kritiekpunt moet geven. Tim Birkhead schrijft geen tel over hoe het voor vogels moet zijn om te vliegen — nu net de meest unieke kwaliteit van deze dieren zo lijkt me, en daarmee het interessantst.

Er is weliswaar een hoofdstuk over de gevoeligheid van sommige vogels voor het magnetisme van de aarde. Wat ze zo helpt bij het vliegen van grote afstanden, bij de trek in de herfst of het voorjaar. Alleen gaat dat hoofdstuk enkel over wat vogels zoal inzetten om in de lucht te navigeren.

Dus wellicht dat de schrijver in zijn Bird Sense wat te zeer heeft vastgehouden aan de klassieke ideeën over zintuigen. Waarvan er dan vijf zijn — zien, horen, voelen, proeven, ruiken — en het gevoelig zijn voor magnetisme al een mysterieus zesde zintuig oplevert.

Bevat dit boek nog een zevende hoofdstuk over emoties. Wat overigens vooral om een vraag draait die alleen onder biologen zal spelen. Vermenselijken we dieren niet te makkelijk, door ze eigenschappen toe te kennen die wij hebben?

Nu heb ik nooit op eigen kracht gevlogen, behalve in mijn dromen, maar ik heb wel veel gezwommen als jongetje. En dat leverde me onder meer de ervaring op dat het nogal moeilijk kan zijn om je te oriënteren onder water, plots bewegend in drie dimensies in plaats van de normale twee. Wat zelfs het probleem kan opleveren dat je soms gewoon niet weet of je naar dieper water aan het zwemmen bent, of naar de oppervlakte.

Zou dat in de lucht anders zijn?

Ook weet ik dat mensen nogal wat meer zintuigen hebben dan die klassieke hierboven genoemde vijf. Evenwicht kan namelijk als zintuig worden beschouwd. Net als dat we over ruimtezin bezitten, een besef dat ons automatisch van alles meedeelt over de omgeving waarin we zijn, en hoe we ons daarin bevinden; dat niet per se alleen gestoeld is op ons zicht. Blinden hebben dit namelijk ook.

Tim Birkhead is een Britse bioloog met een nog ouderwets degelijke opleiding, die onder meer vereiste dat hij tal van dode dieren met een scalpel ontleedde. En dit zou kunnen verklaren waarom hij zo’n vraag negeert over hoe het is om een vogel in de lucht te zijn.

Er zijn niet direct anatomische kenmerken aan te wijzen in dode vogels die daar over zo’n vraag meer vertelt. Waarvan wij weten, denk ik dan.

Daarentegen hebben vogels een stuk van dezelfde evolutie doorgemaakt als wij mensen, waardoor delen van hun bouwplan grote gelijkenissen kunnen vertonen met hoe het bij ons zit.

En de grote waarde van dit boek zit ook in de verkenning van wat er bij die dieren anders is dan bij ons. Want wat maakt nu precies dat de adelaar arendsogen heeft? Hoe kunnen waadvogels peurend met hun snavel een idee krijgen van waar de zo geliefde schelpdieren verborgen zijn onder het zand?

Terugkerende verzuchting daarbij is dat er nogal wat kennis domweg ontbreekt. Niemand leek er ooit in geïnteresseerd te zijn om eens structureel te onderzoeken of vogels wel dezelfde zintuigen hebben als wij — het duurde bijvoorbeeld nogal lang voor er brede erkenning kwam dat er vogels bestaan met een behoorlijke goede reuk. Het was blijkbaar simpeler om te denken dat het onbestaanbaar is dat zulke dieren kunnen ruiken.

Birkhead trof ook nogal wat collega-biologen aan die wel heel nuttige waarnemingen hadden gedaan, en die nooit ergens kwijt hadden gekund, tot hij ineens opdook.

Tekenend is bijvoorbeeld verder dat er nogal wat meer belangstelling ontstond voor het gehoor bij vogels toen bleek dat er soorten waren bij wie uitval zich spontaan kan herstellen. Als bij de mens trilhaartjes in het binnenoor kapot gaan, is dat een blijvende beschadiging die uiteindelijk tot doofheid kan leiden. Sommige vogels zijn in staat om wel nieuwe trilhaartjes aan te maken.

De grootste kwaliteit van deze uitgave is evenwel de soepelheid waarmee Birkhead alle toch redelijk droge informatie behoorlijk interessant wist te maken. Dit is allereerst een heel leesbaar boek. Onder meer doordat hij zo veel veldwerk van anderen, en ook van hemzelf, door de tekst mengde, naast alle pure strikt zakelijke feiten.

Tim Birkhead, Bird Sense
What It Is Like to Be a Bird

288 pagina’s
Bloomsbury, 2013