Pelgrim zonder God ~ Herman Vuijsje

Zintuiglijk schrijven, wat bedoel ik daar mee? En waarom zijn sommige boeken eigenlijk mislukt als het de schrijver niet lukt om zijn zintuiglijke waarnemingen in woorden te vatten?

Dit boek reikt mij perfect materiaal aan om dat nu eens te illustreren.

Eerder deze zomer verweet ik Bill Bryson een fout te hebben gemaakt een reisboek te schrijven over een tocht die hij per auto aflegde. Want, auto’s zijn domme sterielblikken doosjes die de wereld grotendeels buitensluiten.

Afgaand op dit boek had Herman Vuijsje de tocht van Santiago de Compostela in Spanje naar Amsterdam ook per auto af kunnen leggen, in plaats van lopend. Zoals in werkelijkheid gebeurde. Zo weinig weet hij in dit boek over te brengen van hoe het is om te voet door de wereld te gaan.

Ja, dat hij onderweg tien kilo afviel, krijgt de lezer te horen als een soort eindconclusie. En dat het wandelen met een staf niet goed wil. Maar als Vuijsje niet lopen kan van de pijn in zijn voet, wordt daarover ook niet meer meegedeeld dan dat hij pijn in zijn voet had.

Hoe ’n klein lichaamsdeel ook, er kan van alles misgaan met een voet. Ik ben helaas ervaringsdeskundige. Dat Vuijsje maar vijf dagen nodig had om te herstellen, doet vermoeden dat zijn blaren misschien opspeelden, of dat een teennagel ingescheurd of afgevallen was. Misschien ook had een te lange nagel zich even tot bloederigens toe in het vlees van de teen ernaast geboord.

Dat gebeurt gauw, bij wie niet gewoon is heuvelaf te lopen.

Nu hoeft Vuijsje van mij zijn blessures heus niet in alle gore details uit te serveren. Maar waar het mij op dit boeklog om gaat, is schrijven. En bij goed schrijven gaat het er nu net om op het juiste moment de meest tekenende details te geven, om de lezer te sturen.

Dus, is dit wel een goed boek voor wie meer wil weten om wat mensen motiveert de Camino te lopen. Of als boek over de plaats van religie in de maatschappij van 1989. Desnoods biedt het nog inzicht in de plaatsen die Vuijsje onderweg aandeed.

Maar over hoe het is om zo lang zo ver te lopen, leert het mij veel te weinig. En dat kleurt mijn waardering over het schrijftalent en het waarnemingsvermogen van Herman Vuijsje. Al kan opgemerkt worden dat zijn kwaliteiten misschien elders liggen.

Dan nog.

Herman Vuijsje, Pelgrim zonder God
272 pagina’s
Uitgeverij Contact © 2002, oorspronkelijk 1990


Walk in the Woods ~ Bill Bryson

Door de bossen wandelen voor meerdere dagen is vooral bewegen. Te zien valt er meestal niet veel, er staan altijd bomen voor het uitzicht. Het is jij en dat pad, en weinig meer.

Dus, toen ik aan A Walk in the Woods begon was dat om twee redenen. Ik had eerder dit jaar genoten van de humor en de observaties in Bryson’s reisboeken over Groot-Brittannië, en over de VS. Maar vooral wilde ik weten hoe hij de onmogelijke opgave had opgelost om iets zinnigs over het lopen in de bossen te schrijven.

Het antwoord is dat hij wat trucs toepaste.

Ten eerste gaat het grootste gedeelte van dit boek niet over zijn wandeltocht, maar bijvoorbeeld over de natuur in die oude Amerikaanse staten aan de oostkust. En over de matige keuzes die in het natuurbeheer gemaakt zijn. Of over de geschiedenis van de Appalachian Trail, de 2.100 mijl lange wandelroute die hij lopen zou.

En als tweede valt op dat de wandeltochtjes die hij in zijn eentje deed, totaal niet interessant zijn om te lezen.

Gelukkig deed hij de Appalachian Trail met een oude reisgezel. Al vraag ik me bij het schrijven van deze woorden plots af of dat werkelijk zo was. Het schijnt een oud handigheidje te zijn bij schrijvers van toneelstukken om niet éen domme man op te voeren voor het humoristische contrast, maar liever twee. Dan kunnen die ook nog wat met elkaar praten.

Nu zeiden Bryson en zijn maat Katz niet heel veel tegen elkaar. Maar ook de zwijgende scènes zijn goed van die twee veel te zware mannen van middelbare leeftijd. Ga maar eens lopen na vooral een zittend bestaan te hebben geleid. Helemaal als het pad meteen al bergopwaarts gaat, en het vriest.

Desondanks weet Bryson enkele malen, beter dan welke reisschrijver die ik ooit las, over te brengen hoe het is om te lopen, als dat lopen het enige zijn is.

Honderdvijftig pagina’s lang is dit een meesterlijk en vreselijk grappig boek. Helaas telt het er driehonderdvijftig.

Bill Bryson, A Walk in the Woods
350 pagina’s
Black Swan Books © oorspronkelijk 1997


Mein Jahr in der Niemandsbucht ~ Peter Handke

De boeken van Peter Handke vervullen me met raadsels.

Het ene moment kan hij de allerbeste schrijver denkbaar lijken, die een hypnotiserend proza schrijft, dat tot almaar doorlezen dwingt. Zelfs al gebeurt er doorgaans weinig in zijn boeken.



En op een ander moment staar ik naar dezelfde woorden, zonder dat ze me ook maar iets doen. Begin ik na een bladzijde al aan andere zaken te denken. Heeft het lezen van zijn werk geen enkel nut of doel.

Vandaar dat ik deze grote roman opnam in mijn leesprojectencyclus. Vele jaren was de vertaling al in mijn bezit. Nooit was ik tot binnen in het boek gekomen.

Wel las ditmaal ik Mein Jahr in der Niemandsbucht, zoals de roman heet in het Duits, en werd de vertaling alleen gebruikt in plaats van een woordenboek; om na te gaan of ik bij cruciale passages precies begrepen had wat er stond.

En ditmaal liet de roman me wel toe.

Verder ging me in de loop van de weken dat ik er mee aan was steeds meer intrigeren dat de oer-versie van het boek meer dan duizend pagina’s leestekst telde. Om te controleren of de paperback wel alle woorden bood, werd daarom ook een eerste druk het huis binnengehaald; waarin de pagina’s opvallend veel wit rond de tekst bleken te hebben.

Deze uitvoering las uiteindelijk ook het prettigst.

Maar vind ik dit nu uiteindelijk ook Handke’s meesterwerk? De grote roman van de Oostenrijkse schrijver, het toppunt van zijn kunnen? En dan is mijn antwoord toch dat de grote lengte van dit boek met een probleem komt.

Mein Jahr in der Niemandsbucht is de roman over een catharsis, van een schrijver die in Frankrijk woont. In het kernhoofdstuk van het boek, dat op zich al de lengte van een roman heeft, wordt duidelijk hoe deze man zichzelf opnieuw uitvond. Dit lukte hem door al zijn ballast aan aantekeningen en plannen te vernietigen, en onder meer door te wandelen rond de kleine en rustige plaats waar hij dan woont; die als was het een baai in de Seine-heuvels ligt.

Die man in zijn eentje bleek me niet te vervelen, omdat hij vaak genoeg afdaalt in het verleden, en er genoeg duidelijk wordt over een plots afgebroken relatie, en een kind, om te blijven intrigeren.

Handke vond het alleen nodig om een kwart van de roman ook te vullen met de verhalen van vrienden. Die het allemaal al net zo moeilijk hadden gehad, en meestal dan ergens op een reis het pad naar verbetering hadden ingezet.

Speculeren naar het waarom van deze toevoegingen lijkt me meer iets voor studentjes literatuurwetenschap met tijd te veel; en lust om zich in spiegelingen en andere literaire trucs te verdiepen. Hoogstens denk ik dat Handke vreesde dat hij zonder die buitenstaanders in het verhaal te betrekken een roman zou maken die hij al eens eerder schreef.

Mein Jahr in der Niemandsbucht vertelt nu het verhaal van die man en dat wandelen een aantal malen, waarbij de verschillende versies elkaar niet in de weg zitten. Ik begrijp wel waarom recensenten die verhalen van zijn vrienden vervolgens ook weer gelijkstellen aan pogingen van Handke om hetzelfde verhaal net weer anders te vertellen.

Tezamen is dit boek een poging geworden, volgens mij, om iets over de aard van schrijven te onderzoeken. Schrijven is nu eenmaal ordenen, en vormgeven, en weglaten, en iets benadrukken, en de activiteit komt soms met de eis om een onderwerp eens helemaal van de andere kant benaderen om het te kunnen begrijpen.

Bovendien is de hoofdpersoon van het boek ook daadwerkelijk een auteur, die genoeg succes met zijn boeken heeft geoogst om het eens een jaar zonder werken te doen.

Maar uiteindelijk doet dit er voor mij niet zo heel erg toe. Als leeservaring heeft Mein Jahr in der Niemandsbucht me veel geboden; zelfs al kon Handke zijn hypnose niet het hele boek lang volhouden. Ik kwam telkens meteen de roman in, zonder dat die een plot had dat hielp om de spanning vast te houden. En ook: zonder dat er zinnetjes of gedachten in het verhaal stonden die de leesroes ineens doorbraken, omdat ze aangetekend moesten worden.

[ wordt morgen vervolgd ]

Peter Handke, Mein Jahr in der Niemandsbucht
Ein Märchen aus den neuen Zeiten

1069 pagina’s
Suhrkamp, 1994
 
Peter Handke, Mein Jahr in der Niemandsbucht
Ein Märchen aus den neuen Zeiten
631 pagina’s
Suhrkamp taschenbuch 3084, oorspronkelijk 1994
 
Peter Handke, Mijn jaar in de Niemandsbaai
Een sprookje uit de moderne tijden
672 pagina’s
de Prom, 1998
vertaling door Hans Hom van Mein Jahr in der Niemandsbucht, 1994

Nooit meer slapen ~ Willem Frederik Hermans

Optimistisch beschreef ik eerder Nooit meer slapen als een voor mij een eeuwig houdbare Hermans. Omdat dit oordeel op weinig meer gebaseerd was dan de grote indruk die het boek maakte in mijn tienertijd. Toen ik nog zo veel jonger was dan de hoofdpersoon, de 25-jarige Alfred Issendorf.

Inmiddels ben ik wat ouder. Heb ik bovendien aan den lijve ondervonden dat het wetenschappelijke bedrijf de trekken kan hebben die Hermans zo sardonisch beschrijft in deze roman.

Dus luidt mijn oordeel nu: een roman die leesbaar blijft voor een publiek met een zo verschillende levenservaring is inderdaad een houdbaar boek. En daarmee geslaagd.

Toch viel me behoorlijk tegen wat ik onthouden had van een tekst die ooit zo veel indruk leek te hebben gemaakt.

Weliswaar klopte de constatering dat het grootste deel van de roman draait om een nutteloze zoektocht naar meteorietinslagen op de toendra in Finnmark. Maar deze expeditie vangt pas aan op een derde van het boek.

Wel was mijn herinnering correct dat Alfred zich op een gegeven moment nogal verwondde, van het herstel ongetwijfeld koortsig werd, en het laatste stuk van de onderzoeksexpeditie iets van een blijvende ijldroom heeft.

Hij loopt dan verkeerd, en is ineens helemaal op zijn knullige zelf aangewezen.

Het boek ging alleen nog ruim twintig pagina’s verder dan waar het in mijn gedachten stopte.

Dus zal ik indertijd vooral Alfred’s zwerftocht als hoofdzaak hebben gezien van dit boek. Met alle ontberingen daarbij die een slecht voorbereide wandelaar treffen. Misschien was er zelfs minachting bij mij als jong lezertje voor iemand die weken met een zware rugzak moest gaan sjouwen, en die inspanning nog geen tel geoefend had.

Maar bij herlezing ging het me eigenlijk nauwelijks om die tocht. Ik zuchtte vooral om de kwetsbare positie van Alfred Issendorf. Die als promovendus iets mocht gaan uitzoeken wat zijn promotor bedacht had — een vraagstelling waar hijzelf niets mee gehad zal hebben.

Dat het Alfred vervolgens niet lukt om luchtfoto’s te krijgen van het gebied waar hij op onderzoek gaat, vanwege onmin tussen twee Noorse onderzoekers, is ook weer al te tekenend.

Aardig in de roman vond ik nu vooral de vele terzijdes. Zoals in de gesprekken van de vier onderzoekers onderling, als ze eenmaal op pad zijn. En zoals Hermans’ uithaal naar de Nederlandse literatuurkritiek. Zo is Alfred’s moeder een der grootste essayisten in het land. Dertig boeken per maand bespreekt ze. Van buitenlandse auteurs. Zij het dat ze al die romans en bundels nooit leest, maar slechts handig samenvat wat er in buitenlandse literatuurrubrieken over geschreven wordt.

Is dit daarmee éen van de beste Nederlandse romans ooit, zoals telkens in lijstjes terugkomt?

Die status maakt toch niet heel optimistisch over het niveau van de Vaderlandsche literatuur. Nooit meer slapen werkte nog, als reisboek bijvoorbeeld, en omdat ik herken waar Hermans commentaren in de tekst verwerkte. Tegelijk lijkt me de reputatie vooral bepaald te zijn doordat de roman zo lang een topper was op de verplichte boekenlijsten in het middelbaar onderwijs — om de toegankelijkheid vooral.

Er zaten toch wat weinig kanten aan het boek om het een persoonlijke favoriet te noemen. De roman is wat rechtlijnig.

Willem Frederik Hermans, Nooit meer slapen
265 pagina’s
De Bezige Bij 1993, oorspronkelijk 1966

Songlines ~ Bruce Chatwin

Hij zal haast hebben gekregen vanwege zijn ziekten. Bruce Chatwin [1940 — 1989]. Misschien voelde hij zijn einde naderen. Er waren nu eenmaal al vrij duidelijke waarschuwingen geweest. En altijd moest dat boek nog worden geschreven waarmee hij had willen debuteren:

Hét verhaal over de mens als nomade. Die eeuwige wandelaar. Begin jaren zeventig had dat er al zullen zijn.

Maar in The Songlines luke het al evenmin om de theorieën die hij zo zeer als waarheid voelde ongemerkt in het lopende verhaal te mengen. Terwijl Chatwin nu juist met die reden een tijd in Australië doorbracht, om daar met leden van de oorspronkelijke en zo nomadische bevolking te praten; de mensen met de oudste herinneringen op aarde.

Halverwege het boek, in hoofdstuk 30 van de 39, begon Chatwin de hoofdstukken ineens af te sluiten met bladzijden vol aantekeningen. Decennia aan losse citaten van anderen staan er dan in het boek, uit zijn moleskines, afgewisseld met eigen waarnemingen, en zo af en toe een provocerende tussenconclusie.

Ik zie dit dus als een paniekoplossing van een auteur in tijdsnood. Anderen noemen het boek door deze kunstgreep postmodernistisch, of zelfs een postmodernistisch meesterwerk.

Maar het enige wat telt, is de vraag of deze aanpak werkt. En wat mij betreft is het antwoord dan ja. Al maken die losse aantekeningen het boek nog gecomprimeerder dan het al was. Er wordt soms ineens wel heel veel aan nieuwe informatie gegeven steeds. Waartussen de lezer dan nog zelf de verbanden mag aanbrengen.

Terwijl Chatwin in de lopende tekst toch al minimalistisch is.

En de aanpak werkt voor mij omdat Chatwin’s theorieën niet vreemder zijn dan gebruikelijk, als het gaat om de oorsprong van de mensheid. Bruce Chatwin wist zeker dat de eerste hominiden nomaden waren — niet gebonden aan éen plek — en hij zag zelfs de uitvinding van taal als het logische uitvloeisel van een zingend eeuwig in beweging zijn.

Zongen de oer-Australiërs zich niet door hun landschap? Trokken zij niet langs zichtlijnen die allemaal een eigen ritme hadden?

En zo bezien riep hij bij me de vraag op wat het dan uitmaakt dat bijvoorbeeld de resten van zo veel Neanderthalers in grotten worden gevonden; dat ze een vaste verblijfplaats leken te hebben — wat niet gebeurde toen ik over hun uitsterven las.

Chatwin wordt tegenwoordig een romanticus genoemd. Die in boeken als The Songlines hele volken als wijzer en grootser presenteerde dan ze in werkelijkheid zijn.

Waarover ik dan denk: ieder boek is een spiegel, die allereerst weerkaatst wat daarin kijkt.

De schrijver bewoog zich door een land dat door anderen weleens ‘casual racistisch’ is genoemd; omdat witte Australiërs zich zo makkelijk laatdunkend uitlaten over de oorspronkelijke inwoners van het continent, of over gekleurde immigranten.

Ik zag weinig gekleurds in de weergave van dergelijke confrontaties in het boek. Die staan er eerder droog en zakelijk.

Voor The Songlines in zijn geheel geldt dan wel: voor mij biedt de vooral tweede helft met al die fragmenten reden om nog eens naar dit boek terug te keren. De aantekeningen daar bevatten te veel dat even iets aan mijn eigen denken raakte. Zoals Chatwin’s theorette dat wellicht een archetypische verhaallijn onder een idee dit voor velen dan logisch maakt.

scheiding

I once made the experiment of slotting the career of a modern hero, Che Guevara, on to the structure of the Beowulf epic. The result was, with a bit of tinkering here and there, that both heroes are seen to perform the same set of exploits in the same sequence: the leavetaking; the voyage across the sea; the defeat of the Monster (Grendel-Batista); the defeat of the Monster’s mother (‘The water-hag, the Bay of Pigs). Both heroes receive their reward: a wife, fame, treasure (in Guevara’s case a Cuban wife and the Directorship of the National Bank of Cuba), and so forth. Both end up dying in a distant country: Beowul killed by the Scaly Worm, Guevara by the dictator of Bolivia.

As a man, Guevara, for all his charm, strikes me as a ruthless and unpleasant personality. As a Hero, he never put a foot wrong — and the world chose to see him as a Hero.

[ wordt vervolgd ]

Bruce Chatwin, The Songlines
304 pages
Vintage Classics, New edition 1998, oorspronkelijk 1987

Wanderlust ~ Rebecca Solnit

Eerst werd er gewandeld, en daarna pas begon de mensheid met denken. Aan fossielen van de eerste homoniden is af te lezen dat die al veel vroeger tweebenig waren dan voor er noemenswaardig grote hersenen ontstonden.

En dit is dan zo’n feitje dat gemakkelijk genegeerd kan worden. Behalve dan dat mijn lijf op zijn kantoorstoel me er zo vaak aan herinnert eigenlijk beweging te verlangen — geëvolueerd als het is uit een lopende savannebewoner met een behoorlijk uithoudingsvermogen.

Rebecca Solnit zag het nog groter, en schreef een hele geschiedenis van het wandelen; zo dat niet een hele filosofie werd van het op twee benen in beweging zijn. Want het verbaasde haar dat zo’n overzicht nog niet bestond — al heeft zij dan weer weinig aandacht voor het gegeven dat lopen zo lang voor ons mensen een relatief snelle en zekere manier van voortbewegen was; gerekend naar de alternatieven.

In haar boek Wanderlust staat de persoonlijke beleving voorop van dat op twee benen in beweging zijn — en de weerslag op de cultuur van dat gegeven.

Of iemand nu in zijn of haar eentje wandelt, of dat er een menigte aan gelijkgestemden wordt opgezocht om gezamenlijk een groot protest te tonen.

Solnit was lang demonstrant van beroep. Danwel uit roeping.

Het aardigst vond ik Wanderlust in de soms wat speculatieve terzijdes. Zoals dat Rebecca Solnit de vele revoluties in Frankrijk wijt aan het gegeven dat er in Parijs zo prettig in een menigte gedemonstreerd kan worden, vanwege de brede boulevards.

In de Britse en Amerikaanse salons was wandelen dan soms weer de enige manier om je aan een gezelschap te kunnen onttrekken. Omdat de gewoonte eiste dat je binnen altijd bij elkaar zat.

Minder geslaagd is het compleet ontbreken van informatie uit andere culturen dan de Anglosaksische. Dat er in het Duits een tijdsaanduiding bestaat als ‘Wanderjahre’ wordt er in anderhalve pagina doorgejast — en daarbij niet eens uitgelegd.

Als het niet om Amerikanen of Britten gaat, blijft dit boek hangen in de gekende clichés. Petrarca mag Mont Ventoux weer eens op. Rousseau ging ook weleens te voet.

Toch heb ik me wel degelijk met Wanderlust vermaakt.

Goed is het boek bijvoorbeeld waar het de zorgen toont van de auteur. De gouden jaren van het wandelen liggen al even achter ons, schrijft ze. Die eindigden met de opkomst van de auto als belangrijkste vervoermiddel — waardoor afstand los kwam te staan van de inspanning om er te komen. Amerikanen nemen de auto nog als ze een avondje naar de buren gaan, zo meldde Bill Bryson — maar dat is minder vreemd in het besef dat overheden vaak ook helemaal geen infrastructuur meer aanleggen voor andere manieren om ergens te komen dan gemotoriseerd.

En zijn er wel trottoirs, met degelijke verlichting ’s nachts, is bijna overal in de wereld een probleem dat vrouwen zich dan niet te voet buiten durven te wagen.

Rebecca Solnit, Wanderlust
A History of Walking
326 pagina’s
Verso 2002, oorspronkelijk 2001

Herontdekking van het lichaam ~ Bregje Hofstede

Er zijn heel wat manieren om de mensheid op te delen in de groepen wij en zij. En een voor mij nogal belangrijk onderscheid is de vraag of die ander in zijn of haar puberteit voor de eigen lol aan sport heeft gedaan, of op een andere manier intensief heeft bewogen.

Want ik was een fanatiek atleet. En deze gewoonte brengt me voor altijd in éen kamp onder: de groep die niet begrijpen kan hoe raar sommige van al die andere mensen in hun lichaam lijken te zitten. Tal van vanzelfsprekendheden missen daar, waar ik niet eens over hoef na te denken; variërend van ideeën over wat een inspanning is, tot de behoefte aan beweging. En sex met iemand die niet in d’r lichaam woont, blijft een gedoe.

Geef ik ook grif toe mijn lijf de afgelopen decennia met grote regelmaat veronachtzaamd te hebben.

In essaybundel De herontdekking van het lichaam schrijft Bregje Hofstede [1988] over de constatering dat zij haar lichaam, en de signalen die dit gaf, een tijd schromelijk verwaarloosd heeft. Bij haar leidde de drukte in haar hoofd over het debuteren met een roman, onder meer, tot slecht slapen, en een jagend hart, met als uiteindelijke gevolg een burn-out.

Wandelen hielp daar uiteindelijk tegen. Net als yoga.

En in haar essays probeert ze te verklaren waarom het eerst mis ging; en daarmee wat er anders moest voor het weer goed kon komen.

Helaas zocht Bregje Hofstede er voor om andere schrijvers als autoriteit aan te roepen bij het nadenken over hoe het verschil tussen lichaam en geest kon ontstaan, cultureel. En ik weet niet of er wel helderheid over een onderwerp als dit te krijgen is bij boekenvolk. Jarenlang stil kunnen zitten om aan een tekst te schaven, staat nogal haaks op actief leven.

Zelfs al is niet elke auteur dan een Rudy Kousbroek of een Midas Dekkers: voor wie de frustratie van de gymles vroeger ooit nog eens ammunitie opleverde om een boek tégen sport te schrijven.

Toegegeven, mijn standaardprobleem met vrijwel alle boeken is dat het zo weinig schrijvers lukt om goed over te brengen wat het betekent om een lichaam te hebben dat functioneert. Van haast elk boek over fietsen weet je van tevoren dat dit nooit over dat fietsen als beweging zelve gaat. Dat dit juist zo vanzelfsprekende aspect altijd wordt genegeerd.

Punt is ook dat ik van mijn clangenoten, die voor hun lol gesport hebben, in deze evenmin iets verwacht. Want voor wie probleemloos heeft kunnen bewegen, is moeiteloze beweging gewoon; en nu net een wat haperend lichaam eng. Dus wordt door hen niet op vanzelfsprekendheden gereflecteerd.

Van iemand uit die andere groep, die zo raar in hun lichaam wonen, kan daarentegen gehoopt worden dat die wel iets nieuws op weten te merken over dat lijf. Omdat zij nog hebben af te bakenen wat normaal zou zijn. Die kijken misschien nog. En ontdekken daarbij mogelijk iets.

Jammer genoeg kwam Bregje Hofstede zo ver niet in haar boek.

Enfin, het is waarschijnlijk ook vreemd om van éen auteur te verlangen dat haar ineens wel lukt, wat vrijwel niemand kan.

De herontdekking van het lichaam was me kortom lang niet lichamelijk genoeg als boek. Ondanks de titel. Wellicht dat de schrijver vond dat ze al openhartig genoeg was geweest door het over haar burn-out te hebben — psychische problemen komen in deze samenleving nog altijd een stigma. Waren er ook die andere problemen nog voor haar, om als vrouw te presteren in een mannenwereld, gekoppeld daarbij aan de zelfopgelegde druk van haar generatie om fouten allereerst bij zichzelf te zoeken.

In elk geval zette ze mij hoogstens aan om eens hardop na te denken over vanzelfsprekendheden — en hoe die voor eenieder anders kunnen liggen.

Bregje Hofstede, De herontdekking van het lichaam
Over de burn-out

96 pagina’s
Uitgeverij Cossee, 2016

Klimmen naar kruishoogte ~ Tosca Niterink

Eén van de luttelste zekerheden in mijn bestaan is dat ik nooit meer een wandelreis zal maken. Wandelen werd mijn manier niet om me door de wereld te verplaatsen. De snelheid ligt te laag, wat de dagafstanden te zeer beperkt. Mijn voeten gaan te makkelijk kapot. En rugzakken zijn marteltuigen.

Het enige voordeel van een wandelvakantie boven een fietsvakantie lijkt me dat een wandelaar een stuk makkelijker de tocht kan onderbreken door in een bus te stappen, of een taxi.

Toegegeven, op mijn fietsreizen heb ik meer dan eens een lift gebietst. Alleen was dat altijd als ik al gedwongen was om te wandelen, omdat fietsen niet ging. Drie dagen voortploeteren op een blubberige leemweg in het midden van niets dwingt als vanzelf nederigheid af over de eigen mogelijkheden. Daaruit dan ontsnappen was ook nooit een nederlaag; veel meer een herkansing. Het pak kaarten werd opnieuw geschut voor een nieuw potje. En goed ja, daar was dan dankbaar aanvaarde hulp van een ander voor nodig.

Zelfs over dat wandelen lezen, doe ik amper. Drie uitgaven kwamen er slechts op boeklog langs tot nu toe, van Bill Bryson, Rebecca Solnit, en Herman Vuijsje. Omdat het er bij dat te-voet-gaan misschien nog wel meer bij fietsreizen om gaat dat mij duidelijk moet worden hoe het was om ergens te lopen, en schrijvers juist in dat aspect snel tekort schieten. Vuijsje zeker. Vuijsje vooral.

Daarmee werd Klimmen naar kruishoogte van Tosca Niterink pas het vierde wandelboek op boeklog. En grote kans dat ik deze uitgave het hoogst waardeer van al. Dat komt dan door de verfrissende openhartigheid waarmee ze schrijft. En domweg gewoon omdat Tosca Niterink waarnemen kan.

Bovendien spreekt dat wandelen ook voor haar niet vanzelf, waardoor er wel éen en ander over op te merken viel. Wat voor een boek werkelijk meteen alles al scheelt.

Deze uitgave staat kortom vol met kleine observaties, die tegelijk oneindig veel kunnen vertellen.

In Spanje wil het kraanwater nogal eens variëren. Soms zit er zoveel chloor in dat je het idee hebt dat ze het badpak van een wedstrijdzwemster in je veldfles hebben leegggeknepen.

Droegen zulke formuleringen nog aan de observaties bij.

Tosca Niterink liep met ‘haar vaste dans- en wandelpartner’ Anita Janssen in tien weken tijd 1200 kilometer naar Santiago de Compostella. Daartoe namen ze het niet zo vaak gelopen pad vanuit Granada. Al ging deze route halverwege samen met een populairder pelgrimspad.

Dus heeft Klimmen naar kruishoogte twee gezichten. Er is een beginstuk waarin beide vrouwen de wereld voor zich alleen hebben, en daarbij met regelmaat verdwalen. En daarop volgt een deel waarin dat wandelen ineens een bijna sociaal gebeuren wordt, dat ook vele anderen heeft aangetrokken. Waaronder dan schijnbaar geen enkel normaal mens voorkomt.

En met zulke typstra’s moet dan ook weleens een collectieve slaapzaal met stapelbedden worden gedeeld, als het niet mee zit. Dat daarop collectief gesnurk zal opklinken wordt daarbij een zekerheid, om nog te zwijgen van de stank van wandelschoenen, zweetsokken, en al wat Spaans voedsel nog eens oplevert aan ruften.

Opvallend genoeg lijkt me zelfs die tweedeling in het boek bij te dragen aan de kwaliteit. Want daardoor wordt het nooit vervelend dat Tosca Niterink die observaties uit het eerste deel zo over henzelf laat gaan. Kan ze hun avonturen nog zo luchtig hebben opgeschreven. Misschien is de spanningsboog in Klimmen naar kruishoogte zelfs wel gered doordat de schrijver op het moment dat het lopen geen inspanning meer vroeg, en daarmee iets automatisch zal hebben gekregen, kon gaan schrijven over de hebbelijkheden van wie zij zoal ontmoetten onderweg.

Zijlijntje in dit boek is hoe de pelgrimsroutes profijt opleveren voor de dorpen die gepasseerd worden. Waardoor bijvoorbeeld buurtdorpen eigenmachtig valse gele pijlen op de weg zijn gaan schilderen, om ook eens volk langs te krijgen. Maar waardoor dit boek mij, net als dat van Vuijsje trouwens, met enige claustrofobie opscheepte. Tosca Niterink en Anita Janssen zullen hun reis heus niet in een optocht hebben gelopen. En toch gaf deze uitgave me wel dat onaangename gevoel.

De paradox van welk reisboek ook is: een lezer kan wel verteld worden hoe lang een dagetappe was. Hoe lang de hele trip duurde, valt werkelijk op geen enkele manier over te brengen. Behalve misschien door alle bijbehorende verveling op te roepen. En juist dat zal geen schrijver nastreven.

Tosca Niterink, Klimmen naar kruishoogte
240 pagina’s
Thomas Rap, 2011

Waar een wil is, is geen weg ~ John Jansen van Galen

Van elke vierkante meter in Nederland is het doel bekend. En al werd niet elke morzel grond aangeharkt, alles staat wel ergens beschreven. Waardoor het een vraag kan worden of het nog mogelijk is om te verdwalen in dit land.

De journalist John Jansen van Galen onderzocht deze kwestie in Waar een wil is, is geen weg. Hij is een wandelaar, die ook altijd wel ergens een wandelrubriek had in een krant of tijdschrift, en die meerdere wandelgidsen heeft gepubliceerd.

Dit boek biedt trouwens in stukken en brokjes ook een korte geschiedenis van het wandelen in Nederland vanaf de Tweede Wereldoorlog — van toen er niets mocht, tot en met dit moment, nu er op vrijwel elk strategisch kruispunt paaltjes in de grond zijn geslagen met aanwijzingen voor meer dan éen uitgezette route.

Ik heb genoeg gewandeld in mijn leven om voortaan met reden de voorkeur te geven aan fietsen. Dan kun je tenminste een beetje afstanden afleggen. Dan kost het tenminste geen uur om bij die kerktoren in de verte aan te komen.

Wandelen heeft wel weer als voordeel dat dit niet per se op de wegen en paden hoeft — anders dan fietsen.

Wandelen heeft als nadeel dat er zo weinig te zien valt op de paden waar wandelen het aardigst is; de plekken buiten de bebouwde wereld, zonder ander verkeer in de buurt. In een bos staan er altijd bomen voor het uitzicht.

Maar, als iemand met smaak over zijn of haar geliefde bezigheid schrijft, dan zijn de eigen voorkeuren makkelijk te vergeten. Voor even.

En, er wordt nog altijd verdwaald in Nederland. Vooral in de grote natuurgebieden in de grensregio’s. Jansen van Galen wisselt in zijn boek eigen verhalen over ongewenst avontuurlijke wandelingen af met anekdotes van boswachters — die tegenwoordig steeds vaker hulpverlener moeten spelen voor een verwend publiek. Het is voor sommige landgenoten heel normaal geworden om het alarmnummer 112 te bellen als ze ergens op de hei een blaar op hun hakken hebben gekregen om het vele lopen.

De schrijver zou als hij verdwaald was toch altijd eerst nog de fout bij zichzelf blijven zoeken.

Aardigst aan dit boek vond ik toch de beschrijvingen over de meest riskante wandelingen mogelijk in het land — die in mergelgrotten in Zuid-Limburg, of als er op het Wad gelopen wordt. Waarvan ik dan weer leerde dat er in het wadlopen rekkelijken zijn, en preciezen. Voor sommige wadlopers moet je namelijk altijd met de voeten in contact staan met de bodem, anderen kan het werkelijk niet schelen als je een diepe geul in een rubberbootje oversteekt, of desnoods door te zwemmen.

Mooi tijdsbeeld ving de auteur ook in beschrijvingen van het fenomeen dropping, waarover dezer dagen nogal fundamentele bezwaren bestaan. Een nachtelijke dropping doe je kinderen niet meer aan, zonder dat er een volwassene zwijgend meeloopt om een beetje op te passen; anders dan in mijn jeugd nog usance was.

Ander illustratief teken des tijds: dat er wandelroutes zijn die wel beschreven staan, en niet meer aan belangstellenden worden uitgereikt. Omdat er dan eerder iemand verongelukt is op die route, of dramatisch verdwaald, en nabestaanden daarop de organisatie aansprakelijk hebben gesteld die de route ooit heeft uitgezet. Al speelt dat fenomeen dan weliswaar in verre buitenlanden. De sterkste wandelavonturen die John Jansen van Galen in dit boek vertelt, maakte hij ook helemaal niet in Nederland mee.

John Jansen van Galen, Waar een wil is, is geen weg
Verdwalen in Nederland

192 pagina’s
Atlas Contact, 2012

Ik loop rond Abcoude en neem mee ~ Esther Bakker

Onderweg op de fiets kwam ik eens verschillende groepjes aan wandelaars tegen, die telkens iets opvallends hadden. Z’n groepje was dan geheel identiek gekleed, als droegen ze een uniform, alleen klopte de kleding niet helemaal bij de leeftijd van deze lopers; omdat dit allemaal mensen op leeftijd waren. En je ziet anders zelden mevrouwen met wit haar op de openbare weg in eigenlijk net te korte rokken.

Als dat sportkleding was, gelden daar alleen toch weer andere normen voor.

Het wandelboek Ik loop rond Abcoude en neem mee van Esther Bakker bevestigde mijn vermoeden dat er zulke wandelclubs bestaan, met een eigen kledingcode. Want als puber was zij lid van zo’n groep.

Aandacht voor het georganiseerde lopen in Nederland ontbreekt verder wat in deze kleine geschiedenis van het wandelen, op die ene persoonlijke anekdote na dan. En misschien is dit de tijd er ook niet naar. Eenieder zoekt tegenwoordig op geheel individualistische wijze vermaak. Georganiseerd wandelen, en gegroepeerd lopen al helemaal, hoort bij een verleden van inmiddels lang terug. Van toen de maatschappelijke zuilen nog stevig stonden, en het usance was om lid van de jeugdbond te worden die hoorde bij de eigen politieke kleur of religieuze overtuiging.

Wellicht waren die groepjes wandelaars op leeftijd die ik tegenkwam wel nooit opgehouden met dat zoeken van deze gezamenlijkheid.

Redelijk in het begin van het boek constateert Esther Bakker dat er weliswaar tal van theorieën bestaan over het wandelen, maar dat die er vooral over gaan wat dit wandelen tot stand brengt. Nooit gaan die over de activiteit zelf.

Lopen is altijd een middel en nooit een doel.

Dezelfde conclusie trok ook ik al eens over boeken met een fietsreis als onderwerp — die gaan er nooit over hoe het is om ergens te fietsen. Dus alleen al door zo’n gedeelde en nogal principiële constatering kan een schrijver vervolgens weinig meer fout doen.

Ik loop rond Abcoude en neem mee heeft als skelet het verslag van een 12 kilometer lange wandeling op een grijze zondag in de herfst. Van het treinstation aan de oostkant van Abcou werd de Gein gevolgd, rechtsaf gebogen naar Fort Nigtevecht, waarop een ellenlang vervelend stuk volgde naar het zuiden langs het Amsterdam-Rijnkanaal. En via Baambrugge ging het daarop terug naar het station.

Dat verslag is aangekleed met de persoonlijke loopgeschiedenis van Esther Bakker — die bijvoorbeeld rustig duizenden kilometers vliegt om ergens een in vergelijking minieme afstand te gaan wandelen — plus wat een groot tal schrijvers zoal te zeggen had over dit onderwerp. Op boeklog kwamen een behoorlijk tal van hun titels al eens langs, of anders waren het hun schrijvers wel. 1

Die mengeling aan elementen leverde een prettig boek op. Al zal me daaraan toch het meest de gedeelde ervaring bijblijven. Van die eeuwige blaren altijd, en dan hoe zelfs een stukgelopen voet na een tijdje toch weer bruikbaar wordt, omdat het gevoel er uit verdwijnt. Of dat gapen, als de inspanning er bijna opzit, wat ook ik altijd heb.

De constatering verder, dat wandelaars altijd elkaars uitrusting monsteren, om zo razendsnel een oordeel te kunnen vellen over bijvoorbeeld de ervaring die de ander heeft.

Over de opmerking tenslotte dat er verende lopers zijn, en schuivelaars die aan de bodem geplakt lijken, heb ik nog wel een theorette. Wie veert, zet elke pas nog wat extra met zijn tenen af, zo weet ik als extreem omhoog wippende loper.

Hoe vaak tegemoet komende wandelaars er niet lol in hadden om even mijn verende pas te imiteren…

Geen wandeling is ooit dezelfde, net als niemand om dezelfde reden zal lopen als een ander. Alleen zijn er wel constanten. En het is mooi als een ander die daar ook enkele van heeft opgemerkt. Esther Bakker’s eigen inbreng maakte voor mij dit boek. De vele en soms lange citaten van anderen waren leuk, maar daar las ik dit boek niet om.

Esther Bakker, Ik loop rond Abcoude en neem mee
Een korte geschiedenis van het wandelen

158 pagina’s
Fosfor 2013, oorspronkelijk 2003
  1. zoals:
    Bruce Chatwin, The Songlines
    Willem Frederik Hermans, Nooit meer slapen
    Nescio, Boven het dal
    Rebecca Solnit, Wanderlust
    Paul Theroux, The Happy Isles of Oceania
    Herman Vuijsje, Pelgrim zonder God []