Memoires van een hulpsinterklaas i

Een snor zal ik nooit dragen. Dat hoeft ook niet. Ik ben geen politieagent, militair of macho.

Snorren kriebelen. Helemaal voor wie een volle snor draagt, en geen stiff-upperlip heeft. Dat weet ik uit eigen ervaring. Mijn lippen bewegen als ik praat, en ik heb jarenlang als hulpsinterklaas een volle witte plaksnor meegetorst.

Elk jaar rond deze tijd gaan mijn gedachten terug naar mijn eerste optreden als Sint, ergens midden jaren tachtig. Toen ik nog nietsvermoedend voor de schminkspiegel zitten ging, om in een paar minuten eeuwen ouder te worden gemaakt door de grimeur van dienst. Gelukkig was zij zo vriendelijk om uit te leggen wat ze deed. Bestaande lijnen zou ze versterken, ook al ontbraken die dan nog in mijn afgetrainde tienergezicht. De wallen onder mijn ogen vergroot, mijn rimpels verdiept.


illustratie uit:
Paulus de hulpsinterklaas

En ach, het hielp allemaal niet. Pas met het opplakken van de overdreven grote wenkbrauwen en de stijve witte knevel werd ik een beetje die heilige ander.

Het was volkomen toeval dat ik daar zat. Want, het heerste. De moeder van een studievriend zat in een of ander bestuur van openbare scholen, en was in paniek geraakt over het grote tekort aan hulpsinterklazen dat jaar. Daarom werden die overal vandaan gerecruteerd. Zelfs ik was al geschikt hulpsintmateriaal.

Daarom zat ik op een willekeurige decemberochtend, zo maar in een jurk verkleed als bisschop in een of ander Opeltje, om mij met een paar volkomen vreemde mensen op weg te spoeden naar een basisschool waarop ik ook al niemand kende.

Tijd voor regie-aanwijzingen was er nauwelijks geweest. Het enige dat me verteld was om niet zo verend te lopen als ik blijkbaar was gewoon te doen. De Sint is natuurlijk een statige man op leeftijd, en niet zo’n atleet als ik toen nog.

Maar ach, regie-aanwijzingen waren ook niet nodig. De eerste kindjes die me zagen, keken me zo angstig bewonderend aan, en mijn komst veroorzaakte zoveel blije commotie dat ik als vanzelf in mijn rol viel. De juffen hadden goed voorbereidend werk gedaan. Het bezoek ging voorbij als in een roes; mijn debuut als hulpsinterklaas was een mirakel.

Toch was ik heel blij dat het erop zat. Die snor kriebelde te erg. Ook al omdat krabben slecht gaat met witte handschoenen aan. En ik had een enorm droge mond gekregen van alle gepraat.

Was iemand zo vriendelijk om me veel te hete koffie te geven, die ik ook nog door een rietje tot mij nemen moest.

Dus, eenmaal terug op de hulpsinterklazenfabriek was ik blij uit het kostuum verlost te kunnen worden. Alleen bleek daar enige paniek te zijn uitgebroken. Het toch al smalle bestand aan sinterklazen was door de griep nog verder uitgedund. Wilde ik er alsjeblieft maar meteen opnieuw op uit, naar een andere school om de kindjes daar een plezier te doen?

Bleek ik onverwacht gevoelig voor dat verzoek, ondanks de dorst en de jeuk. Waarschijnlijk omdat de dringende vraag kwam van een tenger blond meisje, dat alwel tot piet geschminckt was, maar haar pruik nog niet had opgezet. Ze keek er zo zenuwachtig ernstig bij, maar ze zag er belachelijk uit; met die nog inwitte rand vel bij de haargrens, boven al dat kunstmatige bruin.

Iets later kreeg datzelfde meisje een paniekaanval, toen haar prille rijvaardigheid niet opgewassen bleek tegen de overvolle wegen, de natte sneeuw en hagel, en de vreemde auto waarin ze rijden moest. De verzamelde stress van dat ene uur werd d’r even te veel. Na wat machteloos gevloek, en te veel toeterende auto’s achter ons, begon ze stil schokkend te huilen. En ik zat daar maar stom voorin naast haar geklemd. In al het witgoed dat per se niet vies mocht worden.

De andere piet achterin kon niet auto rijden, en we waren al zo laat. Dus kroop Sint na een onhandige poging om de chauffeuse te troosten uit arren moede zelf maar achter het stuur. Trouwens wel na eerst, onder grote belangstelling van het voortsukkelende verkeer, midden op straat zijn rode tabbert te hebben uitgetrokken. Die belemmerde mij zeer in mijn normale beweging. Er zijn nog andere redenen dat bisschoppen plechtig schrijden.

Was het nog een geluk dat die auto een lelijke eend was, anders hadden mijn rokken me nog deerlijk in de weg gezeten om bij de versnellingspook te kunnen.

Bij het invoegen in de verkeersstroom, keek ik dan wel weer hinderlijk tegen mijn baard aan steeds.

[wordt vervolgd]


[x]#1579 fan maandag 5 december 2005 @ 17:27:12


© eamelje.net 2001-2019. Alle rechten voorbehouden