Hoe komt het dat ik nog leef ~ Rudolf Bakker

Net als het leven van Rudolf Bakker [1929] interessant wordt in dit boek houdt het op. In 1958 trad hij tot de redactie toe van de Haagsche Post — dan een zieltogend tijdschrift dat net voor weinig is opgekocht door G.B.J. Hiltermann en zijn vrouw Sylvia Brandts Buys. Dan pas raakt Bakker ‘van essentiële zorgen vrij’.

Tot dit moment verliep het moeizaam, dat leven.

En toch leverden al die moeilijkheden geen vervelend of larmoyant boek op — hoewel het mij bijna onmogelijk is om uit te leggen waarom de tekst me zo boeien kon. Hoe komt het dat ik nog leef bevat vooral jeugdherinneringen. En die heeft iedereen. Zelfs dat Rudolf Bakker als wel opgevoed jongetje tussen ruwer volk terecht kwam op de lagere school, en daar onder leed, is door zo veel anderen al eens beschreven. Schrijvers doen nu eenmaal graag of ze gevoeliger zijn dan wie ook.

Exotisch is hoogstens dat Bakker opgroeide in Zeeuws-Vlaanderen. En dat lijkt me geen regio die vaak bezongen is in de Nederlandse literatuur. Bovendien werd er nogal gevochten tijdens het begin en einde van de Tweede Wereldoorlog; waar Bakker als jongen meer van mee kreeg dan hij in het boek kwijt wil.

Maakte Rudolf Bakker later met enige moeite de middelbare school af, en verdeed hij vervolgens jaren aan een verkeerde studie. Het notariaat. Waarschijnlijk omdat zijn vader al actief was in dat vak.

In het slothoofdstuk geeft Bakker aan van vijftig jaar afstand terug te hebben gekeken op toen. En misschien ook, denk ik dan, vanuit het veilige besef dat het allemaal nog goed zou komen.

De journalist noemde me toen ‘zondagskind’. Ik schrok, maar begreep dat zijn reactie me niet mocht verbazen. Wat hij gehoord en gezien had leidde niet tot de conclusie dat rampspoed en smart mijn deel waren geweest. Toch werd mijn leven minder door banaal geluk dan door banale weemoed getekend. Wanneer scènes uit mijn jeugd me te binnen schieten is dat het eerste wat ik me realiseer: de weemoed om zoveel gemist geluk. En de eenzaamheid die mijn trouwste vriendin werd, al hoef niemand dat te weten. [210]

En wellicht zit in bovenstaande opmerking dan toch de kern van dit boek. En heeft Hoe komt het dat ik nog leef iets extra’s omdat de schrijver geweigerd heeft om de levensangst te verdoezelen die hem zolang kwelde — en zo velen kwellen kan tijdens hun jeugd.

Groots en meeslepend was het allemaal niet wat hij meemaakte, maar duidelijk is ook dat het uit hemzelf nooit groots en meeslepend zou worden.

Rudolf Bakker, Hoe komt het dat ik nog leef
Jeugdherinneringen

211 pagina’s
De Arbeiderspers, 1998
privé-domein nr. 224