Big Sleep ~ Raymond Chandler

Na het lezen van The Raymond Chandler Papers meende ik toch tenminste éen van Chandler’s romans te moeten herlezen. Niet dat de ‘hard boiled detective’ als genre nu nog enige aantrekkingskracht op mij uitoefent. Maar gewoon, om als ervaren lezer nog eens te bekijken, wat ik als tiener in serie gelezen had. En ook omdat ik Chandler in staat achtte meer aan een boek mee te geven dan een spannend verhaal, en wat cynische oneliners.

En dan moet gezegd dat The Big Sleep geen niemendalletje is. Waar ik wel wat over viel, was dat de roman een met beschrijvingen aangekleed filmscript leek. Vrijwel alle scènes in het boek spelen zich op éen tempo af — in real time — het tempo dat acteurs in een film aanhouden.

Chandler scheen zich voor het plot gebaseerd te hebben op klassieke dramateksten, waardoor in dit boek weinig lijkt op wat het is, en de ontknoping ook echt met een verrassing komt. En dat was wel een pré. Toen die gehandicapte oud-generaal detective Philip Marlowe inhuurde omdat diens oudste dochter wat probleempjes had, was weliswaar al duidelijk dat beide van zijn dochters zo hun moeilijkheden kenden. Maar zo veel?

Grootste nadeel bleek uiteindelijk toch het in mijn ogen gezapige tempo van het boek, gecombineerd met de vele omwegen die de hoofdpersoon moest bewandelen om zijn doel te bereiken. In die zin is een boek dat in 1939 in de eerste plaats bedoeld was ter ontspanning toch wel degelijk gewoon al zeventig jaar oud.

Mij viel de hoofdpersoon dan weer erg mee. Philip Marlowe. De stoïcijn. Dat prototype voor al die stoere zwijgzame privé-detectives na hem. Chandler gaf hem vaak goede teksten mee. En zulks houdt een boek ondanks alle nadelen levend.

Raymond Chandler, The Big Sleep
272 pagina’s
Penguin Books 1988, oorspronkelijk 1939

Man die niet vroeg waarom ~ Peter Haining (sam.)

Altijd als ik een boek probeer te lezen en dat niet lukt, is de vraag waarom. Helemaal als zo’n boek tot een genre behoort dat me vroeger wel wist te pakken.

En dan blijkt een probleem met fictie bijvoorbeeld te zijn dat de schrijvers daarvan me te zelden iets vertellen dat ik nog niet wist. Dat maakt het logischer om liever non-fictie te lezen; want zakelijke teksten leveren gauw eens verrassende feitjes op. Ook als de auteur verder niet schrijven kan, en er geen genot is te beleven aan de gebruikte taal.

De man die niet vroeg waarom biedt bovendien fictie van een speciaal soort. In deze bundel zijn griezelverhalen bijeengegaard, uit de Britse en Amerikaanse traditie. Horror dan ook nog die meestal niet verzameld werd in de gecanoniseerde boeken van de veelal zeer bekende auteurs.

En bang bleek ik daar toch niet meer van te kunnen worden.

Sterker nog, zo’n bundel met genre-fictie blijkt dan vrij onbarmhartig het mechaniekje te tonen waarop vrijwel elk van dit soort verhalen draait. De ontknoping komt altijd in de laatste paragrafen. Daarbij gaat er gauw eens iemand dood.

Het boek opent met een verhaal dat Winston Churchill schreef, toen deze nog een eenvoudig journalist was. En dat verhaal, over een man die van een boot valt, eindigt met een haai die aan komt zwemmen.

Ooit was het blijkbaar dus nog geen cliché dat een haaienvin onheil aankondigt.

Slechts van het verhaal van Robert Graves was ik blij het te hebben leren kennen. ‘Stof tot stof’ heet dat, in deze vertaling. En het voornaamste verschil met de andere twintig verhalen in de bundel kwam door het enorme verteltempo dat Graves onderhield. Zijn verhaal las als de samenvatting van een roman.

Vrijwel alle andere verhalen waren aangelengde anekdotes. Waarbij de meeste tekst er niet toe deed, en hoogstens diende om de ontknoping aan het einde tot een verrassing te maken. Alleen was die dus nooit een verrassing, omdat de vertelling het anders niet tot deze verzameling had gebracht.

Maar ooit vrat ik dus griezelverhalen. Aan het begin van mijn carrière en ontwikkeling als lezer. Toen ik de constructie nog niet kon doorzien achter zo veel van deze vertellingen.

En komt zo’n verandering in leesvoorkeuren dan omdat ik later nog zo veel dystopische SF las, waarin het niet enkel om anekdotes ging, omdat de schrijvers complete angstaanjagende werelden bedachten?

Of heeft de werkelijkheid me inmiddels immuun gemaakt voor verhaaltjes die bedacht werden om mij te laten griezelen? Ik wordt nu namelijk vooral bang van menselijke onverschilligheid en gemakzucht. Van medische professionals bijvoorbeeld die hun handen niet wassen, of hun apparatuur niet schoonhouden, en zo de meest kwetsbare mensen denkbaar met van alles besmetten — terwijl ze toch beter horen te weten.

De arrogantie tegelijk binnen zo’n beroepsgroep…

Peter Haining (sam.), De man die niet vroeg waarom
en twintig andere vreemde verhalen

191 pagina’s
Wereldbibliotheek vereniging, 1974
vertaling van The Lucifer Society, z.j.

 


Raymond Chandler Papers ~ Raymond Chandler

Ik zocht in mijn digitale archief om wie me ooit had aanbevolen The Raymond Chandler Papers te gaan lezen. Maar daarbij viel me iets op. Ik had al eens twee autobiografische boeken van deze auteur uit de bibliotheek gehaald, veertien jaar geleden: Raymond Chandler Speaking namelijk, en The Notebooks of Raymond Chandler. En uit die boeken had ik heel wat citaten overgenomen, die me nu weer waren opgevallen bij het lezen van deze verzameling. Zonder dit te weten.

Doorgaans onthoud ik toch aanmerkelijk beter wat ik las. Zeker als het zo veel indruk maakt.

Enfin. Houd ik aan deze ontdekking in elk geval het inzicht over dat het wellicht loont The Notebooks of Raymond Chandler nog eens te kopen. Tussen Raymond Chandler Speaking en The Raymond Chandler Papers zal er te veel overlap bestaan. Beide citeren ruim uit de brieven van deze Amerikaanse auteur.

Prettig aan deze bloemlezing is daarbij dat de redacteuren zich beperken tot de meest saillante gedeelten. Geen brief lijkt in zijn geheel opgenomen te zijn. Soms is de verantwoording van de samenstellers zelfs langer dan het gepubliceerde citaat.

Raymond Chandler [1888 – 1959] was als mens waarschijnlijk het best uit zijn brieven te leren kennen, zo stelt Tom Hiney in de inleiding. Hij hield niet van interviews, en leefde het grootste gedeelte van zijn leven als een halve kluizenaar, met zijn vrouw als beste vriend.

Wat nieuw voor me leek, maar ik dus ooit geweten moet hebben, was dat Chandler pas laat aan het schrijven toe kwam. Zijn eerste spannende verhaal werd in 1933 gepubliceerd, The Big Sleep, zijn eerste roman, in 1939.

Het is misschien hierom dat hij zich zo prettig illusieloos toont, over ‘de literatuur’, en al die nontalenten die daar duur over doen. Voor Chandler telde maar éen ding. Vakmanschap. Of dit nu in het schrijven was, of in de films, waarvoor hij scenario’s ging schrijven. En goed, dat er dan zo af en toe ook een schrijver of regisseur opstond die meer had, was vooral miraculeus; en niets iets wat als uitgangspunt kon gelden.

Aan het eind van deze bloemlezing klinkt dan ook nogal wat frustratie door dat hij in de VS als een te negeren maker van thrillertjes werd gezien, terwijl de Britten hem wel degelijk als kundig schrijver erkenden. Maar goed, dat laatste gedeelte van het boek is in meer opzichten nogal treurig. Chandler dronk zijn hele leven nogal veel, maar nadat zijn vrouw stierf, raakte hij helemaal uit balans.

In dit boek staan vooral veel brieven uit de periode 1946 – 1954. Dat was een vruchtbare tijd. Chandler had inmiddels naam gemaakt, hij werkte voor Hollywood, dus was er geld, en hij heeft belangstelling volop voor wat er aan boeken verschijnt.

Het is ook vooral dit gedeelte, met al de narrige uitspraken over waar het bij schrijven om gaat, die dit boek tot meer maken dan de verzameling brieven van een al even dode auteur. Veel van de elementaire lessen die Chandler daar biedt, zijn bij menig auteur, van welk genre boeken ook, nog altijd onbekend.

Raymond Chandler, The Raymond Chandler Papers
Selected Letters and Nonfiction¸1909–1959
Edited by Tom Hiney and Frank MacShane

269 pagina’s
Grove Press, 2000