Kunst van het alleenzijn ~ Jonathan Franzen

Brengt boeklog een ode aan het lezen?

Soms, maar lang niet altijd. Denk ik. Hoe meer leeservaring ik krijg, des te minder waarde de meeste boeken overhouden. Schrijven is moeilijk. Om nog maar te zwijgen over hoe moeilijk denken is.

Het lijkt me zelfs vrij onzinnig het lezen heilig te willen verklaren, zoals de Amerikaanse auteur Jonathan Franzen een paar keer probeert in deze bundel. Net als dat het vervolgens verkeerd overkomt om snobistisch te zijn over het al dan niet bezitten van een TV. Zoals Franzen doet. Hij heeft er dus geen.

Ik vond het altijd sympathiek aan Franzen, dat hij niet bij Oprah in de show wilde. Of daarvoor nog, dat hij het vreselijk vond dat zijn roman The Corrections verkocht ging worden met het label op de kaft dat het Oprah’s boek van de maand was.

En na hem gelezen te hebben, is die sympathie wat weg. Schrijvers hebben alle recht om te protesteren hoe er met ze gesold wordt. Maar je kunt ook te snobistisch de gevoelige kunstenaar gaan uithangen, die te goed is voor alle platvoerse mediagedoe.

Enfin. Boeken blijven natuurlijk ideale informatiedragers. Ook voor mij. Dat kan ik niet ontkennen.

Maar zo ik me intellectueel ontwikkeld heb, dan is die ontwikkeling onder meer gepaard gegaan met een steeds grotere wens tot controle.

Het gaat me dus wel om de inhoud van boeken, maar nooit om inhoud alleen. Zelfs mijn lievelingsboek interesseert me maar matig als het wordt voorgelezen van CD. Audioboeken beluisteren, kosten alleen al veel te veel tijd. Ik lees tien tot twintig keer sneller. Bovendien biedt een papieren boek me de mogelijkheid om zonodig terug te bladeren, of een hinkstapsprong vooruit te maken als ik even te goed voorspellen kan wat er komen gaat.

Ik lees boeken, omdat ik die dagelijkse kick nodig heb nieuwe verhalen en nog onbekende informatie tot me te nemen. Kon televisie me in dezelfde roes brengen, was ik nu een couch potato. Had ik vrienden en bekenden die me telkens zo wisten te verrassen, was ik uit de kroeg niet weg te slaan. De aanleg tot overmaat en verslaving bestaat. Maar het grote bezwaar tegen bijvoorbeeld TV is dat programmamakers de kijkers dwingen om zich over te geven aan hun verteltempo. Dat tempo ligt mij veel te laag. Bovendien mis ik daarbij de zo gewenste controle.

Die toegenomen drang tot controle gaat dus gepaard met ongeduld, en ook met de wens dat mijn inspanningen iets opleveren. Het leven is te kort voor gebeuzel. Waarom zou ik bijvoorbeeld dan mijn tijd verdoen met vage Franse filosofie, als die vooral vorm is waarin nauwelijks nog inhoud in onderscheiden kan worden?

Ook romankunst zonder enig verband met de werkelijkheid, is zo bezien een nogal leeg kunstje.

Schrijvers moeten verder niets van mij. Al mogen ze me nooit vervelen. En Franzen heeft een paar heel matige essays geschreven voor deze bundel. Ik hoop voor hem dat het aan de vertaling lag dat zijn zinnen soms nogal voortploeteren. Al kan geen vertaling een gebrek aan visie of goede ideeën verhullen. Jonathan Franzen heeft in dit boek ook reportages verzameld, en wat autobiografische stukken, zoals éen over de aftakeling van zijn demente vader. Het geheel was van een te sterk wisselend niveau om er een eenduidig oordeel over te hebben.

Maar het heilig verklaren van het lezen, en alle getreur over hoe de leescultuur verloren gaat, riep dus ergernis op. Hoe makkelijk het misschien ook was geweest om me aan Franzen’s zijde te scharen, en in alle niet-lezers zielig en overtollig leven te zien. Hoe begrijpelijk het misschien ook is dat een romanschrijver schrikt als al die jaren eenzame inspanning vrijwel niets teweegbrengen.

Jonathan Franzen, De kunst van het alleenzijn
309 pagina’s
Prometheus, 2002
vertaling door Paul van den Hout van: How to Be Alone, 2002