Blommen voor Blom ii

Gedachten over mijn ervaringen met de pols, naar aanleiding van de winst van polshoogspringer Rens Blom op het WK

Ik herinner mij het loden gewicht van de gladhouten polsstok op mijn schouder. En dat ik ooit dacht dat het een eer was om het ding te mogen dragen. Terwijl het een gesleep was. Een pols die niet gebruikt wordt om over een sloot te springen, is vooral onhandig groot en zwaar.
    Hoe lang zou die stok geweest zijn? Bij dat schoolvriendje stond de polsstok rechtop tegen het huis aan als niemand hem nodig had, leunend tegen een regenpijp. Een meter of vier?

Ik herinner het zorgvuldig plaatsen van de pols, in de sloot. En dan het kijken of er nog wel beweging in te krijgen was. Of het ding wel over zijn dode punt heen wilde zo meteen, als het erom ging.

Ik herinner me hoe ik altijd met mijn benen rechts van de pols over de slootjes sprong, zonder daar ooit moeite mee te hebben gehad. Maar dit gold niet voor iedereen. Het Fries heeft zelfs een werkwoord voor het polsspringen met de stok tussen de benen. ‘Kultsjebrekke’ heet dat, voor het lulbrekendgewijs de sloot over gaan.

Ik herinner me vele natsprongen, maar geen van mijn.

Ik herinner me blauwe modder. Stinksloten. Maar ik ben het doel kwijt waarom we in het land waren. Eieren zocht niemand van ons.

Ik herinner me vele natte voeten. De kletspoot. En hoe sokken sneller droog werden als je ze een paar keer uitsloeg tegen een muur.

Ik herinner me ook hoe de training in het polshoogspringen begon als vroeger het slootjespringen. Hoe het ook daar de opdracht was om langs een niet buigende stok met twee benen naar voren een eind weg te zien te komen. Maar dit was dan in een zandbak, en daarmee werd het regulier verspringen. Bovendien landde ik ineens achterstevoren.

Ik herinner me hoe moeilijk het was om met enige snelheid te komen aanlopen, de pols dan op het juiste moment te laten zakken en in de afzetbak te plaatsen, en dan ook nog eens te moeten springen.
    Ook die eerste handeling wordt weleens kernachtig beschreven. Hardlopend proberen te neuken met een stijve van vier meter is het.

Ik herinner me hoe het voelde om gelanceerd te worden. En hoe eenvoudig het was om toch al snel redelijk hoog te springen. Hoog, vergeleken met de gewone hoogspringers dan. Met de polshoogspecialisten was geen vergelijking mogelijk.
    Later mochten ook vrouwen aan wedstrijden polshoog meedoen. En doordat zij het in het begin toch moeilijk bleken te hebben om over de vier meter te komen, stelden mijn bescheiden prestaties met terugwerkende kracht nog wel iets voor.

Maar ik herinner me vooral hoe het polshoogspringen me deed realiseren een lichaam te hebben. Een lichaam dat ongeschikt was om over een hooggelegen lat te vliegen, omdat het niet meer dan een krampachtig fladderen kon. De opluchting weer heel op de mat geland te zijn, was groter dan de trots een hoogte te hebben bedwongen.

Tuurlijk, bij het polsspringen over de sloot was er ook angst. De wens om niet af te willen gaan tegenover de anderen, en de vrees wat mijn moeder zou zeggen als ik thuiskwam met natte en stinkende kleren. Polshoogspringen confronteerde me met een veel fundamenteler en diepliggender faalangst. Omdat elke mislukking een harde val zou veroorzaken, en mijn angst daarbij de kans op mislukking vergrootte. Ik gaf de discipline daarom redelijk snel op.

Toen wist ik nog niet eens dat er regelmatig doden zijn gevallen bij het polshoogspringen. Vooral bij trainingen en wedstrijden op accomodaties als waar ik trainde, met een relatief kleine stugge valmat.

Daarom is mijn bewondering voor de polshoogspringers immens, helemaal als het makkelijk lijkt wat ze doen.


[x]#1359 fan dinsdag 16 augustus 2005 @ 23:57:55


© eamelje.net 2001-2019. Alle rechten voorbehouden