Het Wereldtijdschrift
Deze maand door de DBNL online gezet, onder meer de herinneringen van de diplomaat-schrijver F.C. Terborgh aan Slauerhoff.
Verder, van het echtpaar Romein De erflaters van onze beschaving, in het kader van extra aandacht voor de canon misschien.
Voorts, Carmiggelt’s herinneringen aan Elsschot, met de onthulling:
Boorman en mevrouw Lauwereyssen hebben bestaan en het Wereldtijdschrift is ook uit Elsschots (zaken)leven gegrepen. Maar hij heeft zijn dolle avonturen met de ‘advertentiefuik’ geretoucheerd en tot een verhaal gerangschikt.
‘De grote transactie van honderdduizend exemplaren sloot Boorman niet af – dat deed ik,’ zegt hij. ‘Maar niet bij mevrouw Lauwereyssen, doch bij een moeder-overste, die een groot aantal internaten beheerde.
[x]#2207 fan maandag 6 november 2006 @ 19:27:21
Simon op 6 november 2006 @ 22:52:47
En deze:
‘Maar – zo constateerde Nijhoff – terwijl de genoemde meesters een ernstig en onuitwisbaar wereldbeeld geven, ieder naar zijn trant, geeft Elsschot een wereldbeeld dat hij nauwelijks ‘au sérieux’ schijnt te nemen, dat hij zelfs gevaarlijk schijnt te achten en dat hij terstond weer poogt uit te wissen met een vertoon van humor.
Wat is dat wereldbeeld?
Nijhoff gaf daarop dit antwoord: “De mens – aldus Elsschot – is een individu, een enkeling. Hij is geen deel van een geheel, geen schakel in een keten, geen druppel in een zee, geen mier in een mierenhoop, geen kuddedier. Hij staat alleen en apart, naar lichaam en ziel, als een roofdier in een oerwoud. Dit oerwoud wordt gevormd door de georganiseerde samenleving, de jungle van de jurisdictie, politie, regering, banken, trusts, concerns, maatschappijen, kantoren, – in één woord: door de General Shipbuilding Company, zoals Elsschot de naamloze zakenwereld betitelt. Door dit onverbiddelijke oerwoud slingeren zich de verraderlijke lianen van de godsdienstige en staatkundige tradities, de vooroordelen, de publieke opinies, de onderscheidingen naar stand, vaderland, ras en meer dergelijke onstoffelijke grootmachten. Deze wildernis is de vijandin van de eenzame mens, maar hij kan haar greep niet ontwijken, omdat zij tevens het jachtterrein is waarvan hij moet leven. Wat moet de mens nu doen? Listig zijn, zwak lijken, zich zo onzichtbaar mogelijk maken, desnoods lid worden van een kerk, klerk op een kantoor, hoofd van een gezin, om onder de dekmantel der onschuld zijn slag te kunnen slaan, precies zoals de vos, in het uiterlijk van de onopvallende hond, de boerderij kan naderen en de kippen kan stelen. Ziehier de juiste taktiek. Laat de enkeling vooral geen openlijk verzet plegen of trachten de machten te overmeesteren om zelf meester te worden. Lang voordat hij geldmagnaat, of sultan, of welke grootheid ook zal zijn, is zijn ziel door de machine gegrepen en een nutteloos onderdeel geworden. Macht en geluk zijn onverenigbaar.”‘