Op het scherp van de snede ~ Jan Hendrik van den Berg

Waar op boeklog ook al niets meer van komt, is het voornemen om eens een maand enkel boeken te lezen die geschreven werden door de familie Van den Berg. Want weliswaar is dit een enorme familie; het Meertens Instituut zet de naam op 4 in zijn achternamen Top 100 [pdf]. Ik kwam in mijn vooronderzoek bedroevend weinig boektitels tegen die ik lezen wilde.

Daar was nooit een hele maand mee te vullen.

Vrijwel het enige boek dat me wel intrigeerde was de autobiografie van Jan Hendrik van den Berg [1914 — 2012]; die plots bleek te bestaan. Deze Van den Berg was een Nederlandse zenuwarts die daarnaast hobbyde in de filosofie. Zo bedacht hij de Metabletica; dat is ‘de leer van de veranderingen in de perceptie, en opvattingen van de mens’. Hub Zwart, die er een boek over schreef, omschrijft Metabletica dan weer als ‘historische fenomenologie’.

Jan Hendrik van den Berg had een publieke bestseller in de jaren vijftig met die Metabletica. Tegelijk veroorzaakte dit boek verwijdering op zijn eigenlijke werkkring, de universiteit. Collega’s groetten hem zelfs niet eens meer op straat.

Het autobiografische gedeelte van Op het scherp van de snede — er staan ook nog vier lezingen in dit boek — is mede daarom wat vreemd van karakter. De auteur lijkt heel zijn leven naar erkenning te hebben gehunkerd; alsof het voor hem bleef voelen dat hij iets extra’s te bewijzen had.

Zo heeft de auteur al zijn academische graden en huldeblijken op de titelpagina vermeld.

Van den Berg stamde uit een relatief eenvoudig milieu in Deventer, en ging in die stad naar de HBS — dat was wel het hoogste wat iemand van zijn stand aankon, zo dacht men toen — terwijl hij dolgraag naar de universiteit had gewild. Alleen liet indertijd de universiteit enkel degenen toe die naar het Gymnasium waren geweest. Dus moest hij na de HBS jarenlang ploeteren om via allerlei leraarsakten alsnog toegang af te dwingen.

Dit gebeurde dan meestal ook nog via onbetaalde betrekkingen. Hij bleef in leven door bijlessen wiskunde te geven.

Dus wordt in de eerste helft van de autobiografie de universiteit bijkans tot een heilig instituut gemaakt. Alle professoren die er werkten, en waar Van den Berg contact mee had, hoe kort en onbeduidend ook, worden genoemd en daarbij eerbiedig aangeduid met hun titel.

Alleen is er vervolgens dus die grote terugslag in zijn leven — toen hij eindelijk zelf hoogleraar was, waar hij zo streberig voor gewerkt had — dat zijn collega’s hem van de ene dag op de andere niet meer zagen staan. Om zijn ideeën nog wel.

Kwam daar later nog de democratiseringsgolf bij in het onderwijs, die van Jan Hendrik van den Berg ineens een wel erg ouderwetse rechtse man maakte.

Wat toen bovendien niet meehielp was dat hij les was gaan geven in Zuid-Afrika, en de apartheid daar niet zonder meer afkeurde — want er zaten ook goede kanten aan het gescheiden leven van zeer verschillende bevolkingsgroepen, volgens hem. Ook die ideeën stonden haaks op de tijdsgeest.

Mij ging het bij deze autobiografie er vooral om te zien hoe Jan Hendrik van den Berg tot zijn Metabletica gekomen is. Niet dat die leer me nu vreselijk interesseert. Ik heb alleen wel als wetenschapshistoricus moeten aanvaarden dat het nut hebben kan om kennis te nemen van de meest dubieuze theorieën. De aanhangers daarvan kunnen namelijk best vragen stellen waar de reguliere wetenschap tot dan wat makkelijk aan voorbij is gegaan.

Van den Berg werd in zijn leven eens getroffen door een overeenkomst waar een ander hem op wees. De ontdekking van de bloedsomloop, en dan vooral de betekenis van het hart daarin, door William Harvey in de zeventiende eeuw, zou samen hangen met de Barok. En ontstond de verering van het Heilig Hart in de Katholieke kerk niet in dezelfde periode? Zulke overeenkomsten konden niet helemaal toeval zijn, zo meende Jan Hendrik van den Berg. Waarop hij zijn theorie een kiem kreeg.

Nu zijn er meer mensen bezig geweest met dit verschijnsel.

Want, zulke parallellen komen veel vaker voor in de geschiedenis. Harry Mulisch heeft daar nog een dik boek over geschreven — dat volgens Jan Hendrik van den Berg duidelijk aan zijn Metabletica ontleend was. Van den Berg moest in zijn autobiografie ook even kwijt hoe het hem stak dat Mulisch daar nooit over heeft willen corresponderen.

Dat de Metabletica als leer verder voor mij oninteressant is, heeft verschillende oorzaken. Ten eerste poogde Van den Berg daarmee de rol van het toeval uit te schakelen. Daar is hij niet uniek in. Wij mensen kunnen slecht met de rol van toeval of willekeur omgaan. Alleen gaat het ontkennen van dat toeval dan zo makkelijk over in de notie dat er iets moet zijn dat…

Of de ontkenning van het toeval leidt al gauw tot waarom-vragen, waar al evenmin een zinnig antwoord op mogelijk is.

Komt daar bij dat Jan Hendrik van den Berg’s ideeën in een filosofische traditie staan, die voor mij een doodlopende steeg gebleken is in de intellectuele geschiedenis. Hij was van de fenomenologie. En Heidegger was zijn held daarbij.

Van den Berg wijdt in de autobiografie ook meer woorden aan zijn kortstondige en eenmalige ontmoeting met Martin Heidegger dan aan elk van zijn vier kinderen, of aan zijn tweede vrouw.

En goed, dan mag ik misschien Heidegger niet elke keer simpelweg afdoen als een zeer foute Nazi, zoals elders op boeklog gebeurd is. Hoewel hij dat wel degelijk was. Er zit in diens fenomenologie alleen eenzelfde fundamentele fout als in bijvoorbeeld alle monotheïstische religie. Die leren zijn te zelfzuchtig antropocentrisch. En dat schiet voor een beter begrip niet op.

Jan Hendrik van den Berg, Op het scherp van de snede
Memoires van een gewraakt schrijver

Aangevuld met vier essays over hedendaagse cultuur
Jacques De Visscher & Hub Zwart (ed.)
260 pagina’s
Pelckmans, 2013