dit is het dossier:

Jan Boesman

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Fiets van Lautrec ~ Jan Boesman

Vrijwel alles is ooit eens bedacht. Wat een geruststellende gedachte mag heten. Want dat betekent dat het ook nog helemaal anders kan.

Wielrennen, als wedstrijdsport, was eind negentiende eeuw onvergelijkbaar anders dan wielrennen nu. Het enige toen populaire onderdeel dat nu nog ongeveer op een vergelijkbare manier verreden wordt, was de sprint — die strijd van twee mannen tegelijk in de baan, die daarbij onderling uitvochten wie de snelste was. Alleen wekt deze discipline nu amper nog de belangstelling op bij het publiek.

En bij veel onderdelen op de baan, en bij wedstrijden op straat, speelde het gangmaken een grote rol. De wielrenner waar het om ging, werd daarbij vooraf gegaan door teamgenoten op een tandem. Die al snel een driepersoonstandem werd. Een vierpersoonstandem. Eén met vijf personen.

Alleen liepen daarmee de personeelskosten te hoog op, en werden de tandems vervangen door zware motoren. En al snel ook kwam het werelduurrecord fietsen met gangmaking boven de honderd kilometer te liggen.

Probleem van die motoren en hun hoge snelheden was wel dat als een wielrenner viel, zijn overlevingskans gering was.

Jan Boesman schildert deze ontwikkeling door in te zoomen op de relatief korte carrières van twee mannen uit Wales. Van wie hij mogelijkerwijs nooit gehoord zou hebben als niet éen van hen, en hun trainer, op een schets kwamen te staan die Toulouse Lautrec had gemaakt voor een reclameposter van een speciaal type ketting. Deze kleine Jimmie Michael, die zo goed in de windschaduw kon rijden, en coach ‘Choppy’ Warburton staan niet toevallig ook op het kaft van het boek.

Toch staat het grootste krachtstuk in De fiets van Lautrec op naam van zijn andere pupil, Arthur Linton. Omdat deze in 1896 de uitputtingsslag Bordeaux-Parijs won, ondanks meerdere valpartijen, en de pech dat hij een deel van het parcours op een damesfiets had af te leggen. Zijn team had niet aan een eigen reservefiets gedacht.

Linton stierf twee maanden na deze winst, aan de tyfus, alleen kleefde er aan diens dood toch ook de geur van bedrog. Want die coach van hem, die Choppy, met zijn geheimzinnige flesjes altijd, had die hem misschien soms net het verkeerde gegeven, en hem zo over een grens gejaagd?

Niet dat men indertijd wakker lag van zoiets triviaals als doping. Er was juist enorme interesse in de effectiviteit van middelen die het uithoudingsvermogen vergroten. Het zou ook nog decennia duren voor de vrije verkoop van stimulantia als opium of cocaïne aan banden werd gelegd. Daar moest eerst nog een Grote Oorlog overheen, met alle misbruik van drugs in de loopgraven daarbij.

Wel speelde de vraag wat nu precies zuivere sport was, die nogal gedomineerd werd door de Engelse visie dat sport enkel iets voor heren was, die zich daar in hun vrije tijd mee bezig hielden, en niet iets voor al de ordinaire types die het waagden tussen de wedstrijden te trainen, nee, zelfs die zelfs geld wilden verdienen met hun inspanningen.

Deze merkwaardige, en gauw eens kunstmatige tegenstelling tussen amateur en professional werd pas in 1992 opgeheven, toen op de Olympische Spelen van Barcelona ineens basketballers uit de Amerikaanse profbond NBA mee mochten doen aan het toernooi. Tennismiljonairs trouwens ook, niet te vergeten.

En toch is het idee blijven plakken dat er zoiets bestaat als zuivere sport, en dat andere manieren om sport te bedrijven vies worden daarmee, oneerlijk, nee zelfs schadelijk zijn.

Boesman blinkt in dit boek uit in de reconstructie van de verhalen, en lukt het daarmee aardig om de mannen te schetsen van toen, en hoe zij deden. Minder geslaagd is De fiets van Lautrec als antwoord op de vraag wat normaal was ooit, en waarom dan wel. Die ene graad meer aan abstractie af en toe had dit een werkelijk voortreffelijke uitgave kunnen maken. Niettemin was er een prijs, omdat het als het beste sportboek werd gezien van 2013.

Jan Boesman, De fiets van Lautrec
De eerste dopingaffaire uit de geschiedenis

383 pagina’s
Atlas Contact, 2013

de aanleiding

Vliegende neger & de kleine koningin ~ Jan Boesman

De Ronde van Frankrijk is uitgevonden door een Franse krant, in een concurrentiestrijd met een andere krant. l’Auto — eerst nog l’Auto-Vélo geheten — organiseerde de wedstrijd voor het eerst in 1903. En verkocht die julimaand veel op geel papier gedrukte kranten.

Concurrent Le Vélo had tot dan patent op sterke stukken. Daaronder was de tweestrijd tussen de ‘vliegende neger’ uit Amerikan, Major Taylor, tegen de lokale matador ‘Piou-piou’ Jacquelin.

Deze vochten in Parijs twee veelbesproken wedstrijden uit, op het enige nummer dat er dan toe deed in wielersport. De sprint.

Het is dan 1901, en de wedstrijd wordt, met de bescheidenheid die de wielerpers ook toen al sierde, de wedstrijd van de eeuw genoemd.

Het boek De vliegende neger & de kleine koningin is onder meer het verhaal van deze twee ontmoetingen. Maar, om die begrijpelijk te maken, moest ook het wielermilieu geschetst worden van die tijd. En dus bijvoorbeeld hoeveel er toen nog moest worden bedacht — Taylor noemde zich de uitvinder van de gebogen zit, tot dan toe raceten de heren rechtop gezeten. Wind happend.

Boesman heeft veel aandacht voor de biografie van Major Taylor [1878 – 1932], de tweede zwarte sportman ooit die wereldkampioen zou worden. Een Canadese bokser ging hem voor. Niettemin betekenden titels niets in zijn eigen land, waar hij allereerst tweederangsburger was vanwege zijn huidskleur.

Maar, door die focus op Taylor hangt dit boek uit het lood. Ik begreep het waarom van sommige keuzen domweg niet. Dan worden de belangrijkste Europese sprinters van rond 1900 uitgebreid geïntroduceerd bijvoorbeeld, en dan komen ze in het hele boek niet meer terug, behalve als deelnemers aan wedstrijden waar Boesman het niet over heeft.

En de grote tegenstelling uitspelen tussen de meeste geslaagde publiciteitsstunts van de kranten Le Vélo en l’Auto lukt toch ook niet helemaal.

Dus moest dit boek het van enkele fragmenten hebben. Zoals dat verhaal over de beide wedstrijden tussen Taylor en Jacquelin. En de manieren waarop de tegenstellingen tussen beide atleten eens flink werden aangezet.

Voor mij telt slechts: de Fransman reed groot, Taylor deed het op souplesse.

En dan won de Fransman de eerste kamp met overduidelijk verschil. Waarop een revanche volgde die Taylor even gemakkelijk besliste. Wat er op leek te wijzen dat de organisator het liefste drie wedstrijddagen een uitverkocht huis wilde hebben. En Boesman dus suggereert dat wielrennen altijd een professionele sport is geweest, waarvoor eerder de wetten van het entertainment gelden, dan die van fair play.

Jan Boesman, De vliegende neger & de kleine koningin
Major Taylor en het begin van de Tour de France

315 pagina’s
Uitgeverij L.J. Veen, 2008