On Suicide ~ Émile Durkheim

Voor fictie ligt de grens voor mij gevoelsmatig ergens in de buurt van 1930. Vrijwel alle boeken die voordien verschenen, eisen een duidelijke vertaalslag; daar is waarschijnlijk niet zonder meer leesgenot aan te beleven. Schrijvers hadden tot dan bijvoorbeeld nogal wat meer woorden nodig dan hun latere collega’s. Al zijn er altijd uitzonderingen.

Maar bij non-fictie is er voor mij niet zo’n duidelijke cesuur in de tijd. In nogal wat vakgebieden wordt nog steeds volslagen onzin gepubliceerd, en geëerbiedigd. En slechts zelden komt het in de eigen tijd al tot een ontmaskering dan.

Oude non-fictie lezen, is daarmee al gauw wetenschapsgeschiedenis bedrijven. En in zo’n inspanning moet je als lezer net zin hebben.

Toch las ik Durkheim’s Le suicide, uit 1897 — terwijl de bezwaren tegen dat boek me vooraf al bekend waren. De auteur had namelijk te stellige conclusies getrokken uit een te beperkte hoeveelheid statistisch materiaal. Hij had daarom onder meer niet mogen concluderen dat protestanten makkelijker zelfmoord plegen dan katholieken — omdat de moederkerk zijn kudde tot grotere sociale controle zou dwingen, terwijl dat protestantisme los zand was.

Émile Durkheim [1858 — 1917] wordt tegenwoordig gezien als een vader van de sociologie en de antropologie. Weliswaar was hij ook filosoof, Durkheim probeerde tegelijk uit of er methoden te vinden waren die bewijzen konden wat hij vermoedde.

In dit boek worden daarom dus nogal wat statistieken ingezet. Die hij ontleend had aan het werk van anderen — zonder dit cijfermateriaal even behoedzaam te gebruiken als de oorspronkelijke onderzoekers hadden gedaan. Wat tegenwoordig niet meer zo kan, onder wetenschappers tenminste. Mijn voorbehoud tegenover cijfers als bewijsmateriaal is ook automatisch enorm, als me niet verteld wordt hoe die gegevens werden verkregen.

En daarnaast was Durkheim van het indelen en rubriceren. Zo maakte hij in het boek onderscheid tussen vier typen zelfmoord:

  • Egoïstische suicide: zoals gepleegd door een individu dat meent buiten de normale gemeenschap te staan;
  • Altruïstische suicide: waarin het individu zijn of haar leven eindigt voor het grotere goed van de samenleving. Volgens Durkheim kwam dit haast niet voor. Ik leef evenwel in een tijd van zelfmoordterroristen — nog steeds geen heel grote groep mensen, alleen wel éen die nogal wat media-aandacht weet te creëeren;
  • Amnestische suicide: gepleegd vanuit permanente teleurstelling, en het onvermogen een plaats te vinden in de maatschappij;
  • Fatalistische suicide: waarin iemand liever dood gaat dan te moeten voortgaan onder de omstandigheden waarin hij of zij moet leven;

Een probleem bij het lezen van dit boek was dat veel van wat Durkheim zaaide door navolgers inmiddels opgekweekt is en verbeterd werd. Wat dan weer de blik op zo’n oertekst vertroebelt. Mij moest door anderen verteld worden wat er nieuw en goed was aan deze studie. Ik vond de auteur vooral erg lang van stof, en ook gauw merkwaardig zeker van zijn zaak. Zijn sociologie was nog wel erg een dochter van de filosofie, waarin waarheden over de werkelijkheid geprojecteerd worden.

Durkheim was alleen ook éen van de eersten die oordeelde dat zelfmoord niet alleen per se de zelfmoordenaar verweten moest worden. Niemand leeft in zijn eentje ergens in complete autarchie. Dus kan het een probleem voor individuen worden als hun samenleving verandert op een manier die hen raakt — bijvoorbeeld omdat de betekenis van religie afneemt.

En een moeilijkheid om de grootsheid van zulke ideeën te beoordelen lijkt me alleen al dat de gedachte volstrekt logisch lijkt eenmaal die gedacht is. Maar ooit bestond zo’n waarheid dus nog niet.

Émile Durkheim, On Suicide
480 pagina’s
Penguin Classics, 2006
vertaling van Le suicide, 1897