dit is het dossier:

Pieter Geyl

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Ik die zo weinig in mijn verleden leef ~ Pieter Geyl

Voor iemand die zich weleens tooit met het label historicus heb ik toch opvallend weinig klassieke werken gelezen van Nederlandse geschiedkundigen.

Huizinga’s boeken ja. Alleen had ik die al gelezen voor ik de geschiedenisstudie begon.

Voor het belangrijkste werk van Dijksterhuis geldt hetzelfde.

Maar van andere illustere voorgangers ken ik hoogstens de namen. Wat dan waarschijnlijk komt door hun onderwerpkeuze, meer nog dan dat mijn onverschilligheid iets zou zeggen over hun schrijftalent. Geschiedenis was nu eenmaal zo lang politieke geschiedenis, en daarmee de evenementiële geschiedenis van al die onnozele jaartallen, uitgekozen in blind nationalistische trots. Die blik op het verleden heeft me nooit kunnen boeien.

Mijn belangstelling voor de historie richt zich nu eenmaal grotendeels op de vraag: wat was normaal? Aangevuld met de subvraag: en waarom was wat normaal werd geacht toen zo?

En dat macht zelden goed benut wordt, is vanuit die invalshoek bekeken dan ineens een constante; niet de uitzondering die bestudering verdient. Net als dat landsgrenzen een tamelijke recente uitvinding zijn, van amper tweehonderd jaar oud; wat alle nationalisme vervolgens nogal onzinnig doet lijken.

Van de historicus Pieter Geyl [1887 — 1966] wist ik niet veel — al leerde een portret door Henk Wesseling me ooit wel wat meer. En elke student geschiedenis krijgt, zo neem ik aan, Geyl’s klassieke uitspraak mee dat de studie van het verleden een discussie is zonder einde.

Geyl was lang Nederlands’ bekendste historicus in het buitenland — na Huizinga. Wat onder meer kwam omdat hij de polemiek niet schuwde. Daardoor wist hij, in twee discussies voor de BBC radio, de historiografische opvattingen van indertijd befaamde geschiedkundige Arnold Toynbee tamelijk grondig onderuit te halen.

Pieter Geyl kon dit ook doen omdat hij daarvoor jaren in Engeland had gewoond en gewerkt; en daarbij de moeite had genomen de landstaal zo goed als mogelijk te leren spreken.

Deze periode in Londen — eerst als correspondent van NRC, later als bijzonder hoogleraar — komt uitgebreid aan bod in de autobiografie Ik die zo weinig in mijn verleden leef. De naoorlogse triomfen ontbreken in deze uitgave, omdat die loopt tot aan de Duitse bezetting.

Want niet alleen is dit boek een Unvollendete, de tekst leest ook als de eerste versie van een manuscript. Wat deze autobiografie enerzijds bij tijden de spontaniteit geeft van een brief uit het verleden; terwijl Pieter Geyl anderzijds over sommige zaken en affaires nogal wijdlopig is.

Ik die zo weinig in mijn verleden leef
werd geschreven toen Geyl door de Duitsers gegijzeld was. Net als andere opinieleiders bracht hij eerst een periode door in het concentratiekamp Buchenwald, om daarna — met onder meer Simon Vestdijk en Max Kohnstamm — in Sint Michielsgestel gevangen te worden gehouden.

Tijdens het schrijven moest de auteur dus vaak op zijn geheugen vertrouwen; wat dan weleens tekortschoot. In de jaren vijftig heeft hij de tekst evenwel nog eens doorgenomen, en van voetnoten voorzien.

En het is een merkwaardig boek. Omdat de auteur bijvoorbeeld opvallend openhartig is over de problemen thuis. Eerst was daar een vader die aan de morfine verslaafd raakte, en de laatste vijftien jaar van diens leven van inrichting naar inrichting zwierf. Toen deze man zich ophing verweet hij dit lot aan zijn zoon.

Zijn eerste vrouw kende manische en depressieve periodes, waardoor Geyl — naamgrapjes zijn ongepast — zijn vermaak al gauw buiten de deur zocht. Tal van vrouwelijke veroveringen worden in de autobiografie ook onbeschroomd beschreven.

Was er daarnaast nog heel veel universiteitspolitiek. Mede omdat het Pieter Geyl niet vrij stond om te schrijven dat hij het traditionele beeld van de Vaderlandsche Geschiedenis te Oranjegezind achtte.

En dan was er nog zijn geloof in de Groot-Nederlandse gedachte — waarvan hij ook waarnam dat veel van zijn zielsverwanten in deze lang altijd niet maat konden houden, en heel makkelijk richting ‘Blut und Boden’ neigden.

Alleen blijft de belangrijkste vraag na een biografie of autobiografie altijd: ben ik door de levensbeschrijving nieuwsgierig geworden naar het grote werk van de auteur? En dan is mijn antwoord ditmaal toch nee. Vanwege mijn blijvende onverschilligheid over politieke geschiedenis, die ook Geyl bedreef.

Pieter Geyl, Ik die zo weinig in mijn verleden leef
autobiografie 1887 – 1940

Bezorgd en toegelicht door Wim Berkelaar; Leen Dorsman; Pieter van Hees
483 pagina’s
Wereldbibliotheek, 2009

Onder historici ~ H.L. Wesseling

Dit boek heet Onder historici, maar had ook Over historici kunnen heten. Of eerder nog: Voor historici. Elk boek over een beperkt onderwerp lijkt al gauw voor een selecte kring bedoelt. En van een bundel met nogal wat portretten van geschiedkundigen, waarin verder vooral gedachten staan over wat stromingen in de geschiedschrijving, is te verwachten dat hoogstens collega-historici er automatisch iets mee hebben.

Voor zo ver die de opgenomen verhalen al niet kennen.

Want, dat speelde niet zo zeer mee bij de beoordeling van deze bundel, maar wel bij het lezen. Ik ontdekte eerder hoeveel ik inmiddels vergeten ben van mijn geschiedenisstudie, dan dat Wesseling me nieuwe inzichten aanreikte.

Nu ja, zo af en toe was er feitje waarvan ik blij was het eens te leren kennen. Zo heb ik me altijd wat verbaasd over de grote reputatie van de historicus Geyl in Groot-Brittannië. Kom nu eens om zoiets. Van Wesseling leer ik dat Geyl’s status ook nog vrij toevallig tot stand kwam. De BBC zocht een goede partner voor een discussie met Toynbee; een Brits historicus die stelde dat de geschiedenis volgens cycli verloopt. En Geyl wist tijdens de uitzending kalm de denkfouten aan te tonen in die opvatting. Dit was genoeg.

Uiteindelijk genoot ik het meest van het essay over Britse historicus A.J.P. Taylor, en Wesseling’s terzijdes over de sterkten en zwakten in de Britse geschiedschrijving. Als Taylor iets mooi kon zeggen, maar niet helemaal correct, dan koos hij daar eerder voor, dan om iets keurig maar saai te melden. Dat trekje is af te keuren, vanzelfsprekend. Maar ik ben nu eenmaal op zo’n leesleeftijd dat het me nog zelden gaat over het waarheidsgehalte van iemands uitspraken, maar veel meer om de kracht daarvan. En het vermaak daardoor.

H.L. Wesseling, Onder historici
Opstellen over geschiedenis en geschiedschrijving

358 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1995