Man Who Would Be King ~ Rudyard Kipling

Het enige dat ik met zekerheid over Rudyard Kipling wist, is dat hij de jongste Nobelprijswinnaar voor literatuur ooit was. Deze bekroning werd hem al verleend op zijn tweeënveertigste. In de begintijd van de prijs. Toen de Zweedse meters nog niet helemaal geijkt waren.

Al mijn andere opinies waren gebaseerd op tweedehands informatie. Walt Disney verfilmde zijn beste kinderverhalen nog eens, en maakte daar Kitsch van, zoals te doen gebruikelijk — al blijven de liedjes uit Jungle Book leuk. En latere intellectuelen, zoals George Orwell, verweten Kipling allereerst het Britse imperialisme te vergoelijken. Waardoor alles wat hij geschreven had zonder meer fout was.

Dus vreesde ik met deze bundel iets voorgezet te krijgen dat inmiddels onleesbaar zou zijn geworden.

En toen was toch er wat anders met de verhalen die gebloemleesd zijn in The Man Who Would Be King. De meeste deden me in toon en vertelling meer aan oude avonturenboekjes denken, dan aan andere literatuur van rond de vorige eeuwwisseling. Rudyard Kipling was veel meer Edgar Rice Burroughs van de Tarzan-boekjes, dan Marcel Proust van de meanderende volzin.

‘The Man Who Would Be King’ [1888] dat zijn titel gaf aan het hele boek is zelfs een voorbeeld van efficiënt schrijven.

Heel dit verhaal is een raamvertelling — die tot ons komt via wat een ietwat verlopen man die met pauzes van soms jaren over zijn leven kwijt wil aan een journalist.

Deze man ging met een vriend de bergen van Afghanistan in, naar het gebied Kafiristan. Er vanuit gaand dat hij de twee miljoen inwoners daar redelijk makkelijk zou kunnen onderwerpen door superieure westerse technologie mee te nemen. Een dozijn of wat precisiegeweren zijn dat dan, en de bijbehorende munitie.

Bovendien had zijn tijd in het Britse leger hem de vaardigheid gegeven om mensen op te leiden met deze massavernietigingswapens om te gaan.

Kafiristan is wonderlijk genoeg bewoond door blanke mensen, met geel haar. Een afleidingsmanoeuvre van de schrijver is dat, zo lijkt me. Weliswaar woonden in alle Britse kolonies vooral mensen met zwart haar. Mensen met geel haar kunnen onderling ook burgeroorlogjes voeren, van stam tegen stam. En daar is door een goed bewapende buitenstaander goed van te profiteren door strategisch partij te kiezen, en vervolgens enkel te dreigen zijn superieure vuurkracht in te zetten.

Dus schetste Kipling in 1888 al in kort bestek helder wat de problemen zijn waarop kolonisatoren zullen stuiten. Ja, het is mogelijk om in korte tijd met heel weinig mankracht de macht te krijgen over een grote massa volk. En nee, daarmee zij niet gezegd dat die macht voor eeuwig is. Of dat het volk altijd onder de indruk blijven zal van alleen dat dozijn of wat precisiegeweren.

Met de man die koning zou worden, ging het dan ook mis. Alleen verraadt de titel van het verhaal dat al.

Rudyard Kipling, The Man Who Would Be King
and Other Stories

352 pagina’s
Oxford Paperbacks, 2008