Mens als duurloper ~ Jan Knippenberg

Niet de schrijver, of de lezer, maar de omstandigheden maken allereerst het boek. Had De mens als duurloper over een andere uithoudingsproef gegaan — solozeilen, een voetbalcompetitie, bergbeklimmen — denk ik niet dat het me heel erg had aangesproken.

Inmiddels las ik het tweemaal. De eerste keer toen ik nog een actief hardloper was. En nu. Omdat mijn herinneringen vervagen aan hoe het was om te hardlopen. Ik droom er zelfs nooit meer over. Als ik in mijn dromen onderweg ben is dat altijd op de fiets; en dan altijd moet het naar Denemarken of Berlijn, in éen dag.

In De mens als duurloper probeerde Jan Knippenberg [1948 – 1995] twee dingen aan te tonen. Eén daarvan is niet anders dan wat de titel aangeeft. Evolutie heeft de mens namelijk gemaakt tot wat die is; een efficiënte duurmachine, die heel goed lang kan hardlopen op een sukkeltempo.

Gelukkig ging hij daarbij niet in op de vele theorettes, die het hardlopen gebruiken om nog meer te verklaren. Zoals dat wij kunnen zweten.

Knippenberg gebruikte als bewijs allereerst de gewoonten van dicht bij de natuur staande volken, voor wie lopen een spel kan zijn, waarin ze ongelooflijke afstanden kunnen afleggen.

Het tweede doel dat hij had, staat dan eigenlijk haaks op het eerste. Deed Knippenberg eerst moeite om aan te tonen hoe normaal het hardlopen was, in de menselijke geschiedenis. Vervolgde hij met portretten van enkele ultralopers, om daarbij te laten zien hoe uitzonderlijk deze mensen zijn.

Herlezing deed me betrekkelijk weinig, daar waar het boek ooit als een loopbijbel gold; ook voor mij.

In plaats daarvan werd ik steeds nieuwsgieriger naar de auteur, van wie in het boek enkele dagboekaantekeningen zijn opgenomen, die het helaas zonder uitleg moeten doen. Knippenberg liep ooit 1000 mijl vanuit Hoek van Holland naar Zweden. Knippenberg liep ooit de 400 kilometer rond het IJsselmeer. En later nog een keer. Een uithoudingsproef die ik eenmaal op de fiets heb gedaan, en waarvan me vooral is bijgebleven hoe weinig me is bijgebleven. Eenmaal goed in beweging wordt men de beweging, en krimpt het waarnemingsvermogen in.

Knippenberg noemt dit verschijnsel anders, en is er vanzelfsprekend juichend over.

De beheersing van het lichaam in fysiek en psychologisch opzicht, met andere woorden, de bewustwording van techniek door oefening en louter oefening, is in de zen-opvatting van zo’n belang dat daaruit vanzelf de prestatie voortkomt. Als er al iets wijst op de afgeleide zen-euforie is het de herhaling, het ritme van de voeten van de lange-afstandloper, de cadans, die uiteindelijk leidt tot een zekere vorm van trance – vroeger second wind genoemd — en te verklaren door de stofwisselingsprocessen die zich bij een geoefend loper voordoen. Er zijn aanwijzingen dat deze toestand zich op zo’n 75 procent van de maximale inspanning voordoet. Dan levert het lopen niet die schokkende beelden van door eerzucht verkrampte ledematen en grimassende gezichten. De marathon heeft niets met zen te maken, althans voor deze groep van joggers en trimmers niet. De marathon is voor degenen die goed voorbereid en getraind zijn. […]

Hij liep ook met regelmaat over het strand naar Castricum, om les te geven, toen hij op Texel woonde. Wat toch een zestig kilometer zal zijn.

Graag had ik meer gelezen over dat, wat voor hem blijkbaar vanzelf sprak.

Lopen blijft tenslotte, voor ons, een zelfzuchtig genoegen. Dat Knippenberg zijn verslaving probeerde te rationaliseren, is éen ding. Maar dat hij zichzelf daarbij toch grotendeels buitenspel hield, doet nu afbreuk aan wat dit boek te bieden heeft.

Jan Knippenberg, De mens als duurloper
246 pagina’s
Prometheus 2008, oorspronkelijk 1987