Man die Maigret niet was ~ Patrick Marnham

Simenon meende eind jaren dertig een kanshebber te zijn voor de Nobelprijs voor literatuur. En zijn omgeving sprak dit niet tegen. Tal van toonaangevende Franse literati hadden zich uiterst lovend uitgelaten over zijn romans. Daarin leefden de mensen tenminste; anders dan bij andere auteurs.

Alleen veranderde Georges Simenon toen van uitgever. Hij verliet het literaire bastion Galimard voor een uitgever die wel werk maakte van de verkoop van zijn boeken. Prompt verkocht hij vele malen beter dan voorheen. Alleen was het toen wel gedaan met de kans om Nobel-laureaat te worden, aldus de biograaf Patrick Marnham.

Ik schrijf deze anekdote hier op, terwijl die misschien niet meer dan een roddel is, omdat het gegeven me tot een standpunt dwingt. Tal van Simenons heb ik gelezen in mijn leven. Heel goed ook is me duidelijk waarom mensen hem lezen en telkens herlezen. Maar ik heb daarbij ooit gedacht een Nobelprijs-waardig auteur te lezen? Ondanks de kwaliteiten die zijn boeken wel degelijk hadden?

Simenon smeerde wat hij had aan gezoute boter wel ontiegelijk dun uit, dat zou mijn eerste bezwaar al zijn.

Hij schreef zijn boeken snel, in hoogstens een paar weken. Zonder doorhalen dan ook nog; naar verluid. En dat kan omdat hij enkele vaste schema’s klaar had liggen om zijn verhalen in te gieten. Zelfs zijn taal is karig; Simenon beperkte zich zelfs tot een vast idioom van misschien tweeduizend woorden.

Marnham gaat in de biografie overigens nauwelijks in op de boeken afzonderlijk. Dat ware ook onmogelijk geweest. Georges Simenon schreef onbehoorlijk veel. Zelfs voor hij aan Maigret begon, had hij al hondertweeëntwintig pulpromans geschreven. Om los te komen, en het vak te doorgronden. Die pulp kwam ook uit onder een pseudoniem; Georges Sim.

In 1937 meldde hij driehonderdnegenenveertig romans te hebben geschreven. Hij was toen 34 jaar oud.

Ook aan autobiografie is er onbehoorlijk veel. Er zijn eenentwintig boekdelen met memoires, die hij dicteerde aan het einde van zijn leven. En daarin noemde hij eerdere zelfportretten zoals Je me Souviens (1940), Pedigree (1943), en Quand j’etais vieux (1963) ‘vaak onnauwkeurig’.

Patrick Marnham was het met deze biografie dan ook vaak te doen om wat mythes te ontkrachten die zijn onderwerp zelf de wereld in had geholpen. Dat Maigret aan Simenon verscheen, op een winterdag in Delfzijl bijvoorbeeld? Een mooi verhaal. Alleen had Simenon op dat moment al romans geschreven waar een Maigret-achtige speurder in voorkwam.

Maar als iemand in zijn leven vooral geschreven heeft, en dit zo veel boeken opleverde dat die hoogstens in heel algemene termen te behandelen zijn, dan blijft er verder weinig over om een portret aan op te hangen.

Marnham besteedde bijna een derde van het boek aan de jeugd van Georges Simenon, in Luik. Waaraan vooral interessant was dat deze op zijn vijftiende, zestiende de journalistiek in rolde. En al gauw rechtbankverslaggever werd.

Bovendien heeft hij als extraneus college gelopen aan de universiteit in vakken criminologie.

Dus de opschepperij van Simenon later dat Maigret geheel en al uit zijn fantasie ontsproten was, blijkt bluf te zijn geweest, volgens de biograaf. Ook eenmaal in Parijs aangeland — dé plaats om carrière te maken voor Luikse jongens — heeft Simenon de werkwijze van de politie daar kunnen bestuderen; hij had vrije toegang tot een van de bureaus.

En dat is dan misschien het aardigste element aan deze biografie. Dat Marnham de werkwijze van Simenon voor een deel heeft kunnen ontleden. Waardoor duidelijk wordt hoe dicht diens romans soms op de actualiteit waren geschreven; zodat de auteur nog op moest passen ook geen smaad te bedrijven.

Patrick Marnham, De man die Maigret niet was
De biografie van Georges Simenon

405 pagina’s
De Arbeiderspers, 1992
vertaling door Tinke Davids van: The Man Who Wasn’t Maigret, 1992