Echte filosofie ~ Th.C.W. Oudemans

Zo af en toe lees ik een filosofisch bedoeld boek, en bijna altijd erger ik me daarbij aan de toevallige manier waarop de auteur daarvan de wereld bekijkt.

Alsof er geen harde wetenschap zou bestaan. Alsof er van daaruit geen eisen zijn ontstaan die gelden voor het poneren van kennis.

Dus hebben van alle boeken over filosofie eigenlijk alleen de boeken met kritiek op de filosofie mijn belangstelling nog. Punt is helaas wel dat ook die boeken niet zonder meer deugen. Zo vind ik het bijvoorbeeld een zwaktebod als de auteur het feilen van de filosofie aantoont door in hetzelfde dieventaaltje te blijven orakelen dat nu net bestreden zou moeten worden.

Echte filosofie van Th.C.W. Oudemans bevat wel enkele zinnige conclusies, verwoordt die alleen wat merkwaardig, en komt ook tot een hoogste eigenzinnige conclusie over wat filosofie zou moeten zijn.

Neem alleen de vormgeving van dit boek al.

Op boeklog staat er standaard een witregel tussen de paragrafen tekst. Dit is enkel omdat deze opmaak het best leest van een scherm. Zou ik deze teksten als boek publiceren, dan bleef de layout niet zo gehandhaafd.

Oudemans hanteert in zijn boek wel zo’n opmaak als hier op het scherm. Met opvallend extraatje dat de paragrafen vervolgens inhoudelijk zelden vloeiend op elkaar aansluiten. De lezer wordt zo van associatie naar associatie gedwongen. En al doende dringt wel iets van een betooglijn door, maar vreselijk boeiend kon ik die niet vinden. Het was allemaal nogal gratuit wat er aan echte feiten vermeld werd, voor zover die nog opvielen in de woordendiarree.

Zo doet Oudemans in de eerste delen van dit boek weinig anders dan om in eigen woorden na te vertellen a] welke invloeden de mechanisering van het wereldbeeld, of het verdwijnen van God uit de wetenschap, hadden op de positie van de filosofie, en b] welke ontwikkelingen in de filosofie zelf de status van deze discipline verder uitholden.

Blijft staan dat de auteur in de tweede helft uitlegt dat het wel degelijk mogelijk blijft filosofie te bedrijven. Als maar begrepen wordt waar de onmogelijkheden zitten. Zo is voor Oudemans bijvoorbeeld taal iets dat per definitie ongrijpbaar groter is dan de gebruiker van die taal.

Dankzij de taal is datgene wat afwezig is niet zonder meer weg.
    De actualiteit van de technowereld is doortrokken van dit afwezige dat niet weg is.
    In zekere zin ziet niemand die nadenkend gestemd raakt dit. Maar alleen in de modus van het afscheid, als harde voeging. [280]

Gewauwel als dit riekt vreselijk naar Heidegger, en diens uitleg van Husserl’s fenomenologie. Daar hoefde ik de noot bij het citaat niet eens voor op na te slaan.

Voor de lezer die nu niets begrijpend naar het scherm staart: fenomenologie vindt de subjectieve beleving van de werkelijkheid nogal belangrijk. En helaas levert die benadering vervolgens vooral quasi-diepzinnige toverspreuken op, en ander hol georakel. Eén van de kwalijkste krompraters op dit gebied is Martin Heidegger — die bovendien een Nazi was.

Oudemans is in Heidegger. Eigenlijk had ik wel met die vier woorden kunnen volstaan hier. Want ik ben dat namelijk niet.

En ik begrijp ook werkelijk niets van de idee dat taal meer zou zijn dan het vrij onhandige middel dat mensen gebruiken om kennis of emoties over te brengen aan elkaar — dat taal helemaal op zichzelf nog veel meer te betekenen zou hebben.

Th. C. W. Oudemans, Echte filosofie
317 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 2007