Kranten ~ Prof. mr. dr. M. Rooij

Geen krantenjournalist die momenteel niet vindt dat dagbladen noodzakelijk zijn. Een democratie kan niet namelijk functioneren zonder kranten, is hun mening. Dat maakt de oplagedaling dus een groot probleem volgens hen. Zelfs al zijn er nu meer media dan ooit die nieuws en duiding brengen.

In de jaren zeventig was de krantenwereld ook in crisis. En het bleek verhelderend te zijn om te lezen hoe Maarten Rooij (1924 – 1984) daar in 1974 over dacht.

Goed. Dat schrijf ik nu. In werkelijkheid viste ik dit boek voor een euro op, uit een kartonnen doos voor een boekhandel. Nieuwsgierig naar hoe er toen over bepaalde zaken werd gedacht. Al leek me niet dat er veel nieuws in zou staan, voor mij.

Dat bleek niet helemaal waar, en dit boek was op een aantal punten ook aanzienlijk beter dan verwacht. Zo behandelde Rooij in Kranten onder meer de geschiedenis van de krant in Nederland in een breder perspectief dan tegenwoordig gebruikelijk is. Hij nam de economische ontwikkelingen mee, en maatschappelijke omstandigheden, zoals de rol van de pers in de verschillende zuilen.

Interessant werd dit boek vooral in de passages over de Tweede Wereldoorlog, en later; als Rooij uit eigen ervaring kon schrijven. Nieuw voor mij waren sommige details over de perszuivering, of over de rol die de Nederlandsche Bank speelde bij de verdeling van het schaarse krantenpapier.

Ik vond ook eens bewijs dat de kranten in Nederland stiekem een kartel vormen, op advertentiegebied. Rooij behandelde opvallend terloops dat er afspraken werden vastgelegd in ‘Regelen voor het Advertentiewezen’.

Verder was nieuw dat de kranten tot ver in de jaren zeventig door de overheid gecompenseerd werden voor het verlies aan advertentie-inkomsten, nadat de TV-reclame werd ingevoerd in 1967. Weliswaar leek me het gecompenseerde bedrag bescheiden — dertig miljoen gulden in een jaar als hoogste, voor alle kranten samen — maar het principe is interessant.

Terwijl het principe toch is dat kranten bedrijven zijn, die het op eigen kracht moeten kunnen redden. Meer dan generieke maatregelen om de bedrijfstak zijn werk te kunnen laten doen, moet de overheid daar niet tegenover stellen. Op de een-na-laatste pagina van de lopende tekst, schreef Rooij:

De conclusie uit deze beschouwingen moet zijn, dat in onze maatschappij een krant een onderneming is en een onderneming moet zijn, op een vrije lezersmarkt met haar journalistieke kwaliteit naar de gunst van het publiek dingend. Dat laatste betekent dat zij blootstaat aan een marktrisico, dat in het ongunstigste geval tot staking van de uitgave zal moeten leiden; geen enkel persorgaan heeft een gegarandeerd recht op voortbestaan; zij zal haar voortbestaan in de eerste plaats zelf moeten trachten te verzekeren. [227]

Nu is het dubieus om de argumenten van iemand uit 1974 te gebruiken, om een probleem uit 2010 te bekritiseren; gezien het zo radicaal veranderde medialandschap. En toch lijkt het me niet dat Rooij de krant heilig verklaarde.

Ook hij wijst op de belangrijke waakhondfunctie van de pers. En zijn conclusie is dan dat alleen grote krantenondernemingen op dat moment de kwaliteit kunnen leveren om de prestaties van de overheid onbevangen te analyseren, en zo nodig te bekritiseren.

Radio en televisie halen bij lange na het niveau niet van kranten en opiniebladen, in deze voorlichtende functie. Hun lage kwaliteit komt door de grote versnippering over de omroepen van talent, en mankracht.

En daarmee lijkt me dat Rooij al in 1974 vastlegde wat de criteria zijn om te bepalen of het erg is dat er steeds minder kranten uitkomen. Vervullen ze nog wel hun functie? Zijn ze de enige die informatie van dat niveau bieden, of kunnen anderen dat net zo goed, zo niet beter?

Prof. mr. dr. M. Rooij, Kranten
Dagbladpers en maatschappij

237 pagina’s
Wetenschappelijke uitgeverij, 1974