dit is het dossier:

Tsjechov

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Brieven over Tsjechov ~ Dimitri Frenkel Frank en Karel van het Reve

Niets heb ik met musicals. Al zullen er tegelijk vele liedjes zijn die ik mooi vind en toevallig wel uit een musical stammen. Maar een theatervorm waarin de acteurs telkens plots het toneelstuk stoppen om in zoet gekweel over te gaan, is me te bedacht. Een kunstmatig geheel, in plaats van kunst.

Neemt niet weg dat het wel interessant kan zijn om een briefwisseling te lezen over de totstandkoming van een musical. In dit geval dan de musical Tsjechov. Al werd mijn belangstelling vooral gewekt omdat de schrijver Dimitri Frenkel Frank in de jaren ’85 en ’86 per brief aan Karel van het Reve om raad vroeg bij de totstandkoming.

Tsjechov was vanzelfsprekend een onmogelijk onderwerp voor een musical — Frenkel Frank zou de eerste zijn om dit toe te geven — maar daarom juist interessant om te doen.

De vragen om advies varieerden nogal; van vragen over de uitspraak van Russische woorden, tot verduidelijkingen van de historische context, en de personages. Van het Reve gaf bovendien aan welke boeken voor Frenkel Frank nuttig waren om te lezen.

Aardigst vond ik de opmerkingen die Karel van het Reve plaatste over schrijven. Zoals zijn oordeel over bloemrijk schrijvende auteurs. Niet de hoeveelheid adjectieven is volgens hem bepalend, maar het feit dat zo veel schrijvers maar éen manier lijken te kennen om het bijvoeglijk naamwoord in te zetten — wat dan zeldzaam saaie zinnen oplevert.

Frenkel Frank schreef vaker brieven dan Van het Reve, en daarbij langer. Uiteindelijk zal zeker twee derde van het boekje uit woorden van hem bestaan. Maar dat is geen straf.

Dimitri Frenkel Frank en Karel van het Reve
Brieven over Tsjechov
Met liedteksten van Robert Long

141 pagina’s
De Prom Bibliofiel, 2000

How Fiction Works ~ James Wood

Dit was een wat ander boek dan ik verwacht had. Waarbij die verwachtingen vooral gebaseerd waren op felle besprekingen in de Amerikaanse media. De Brit James Wood heeft enige naam in de VS. Van criticus voor The New Republic werd hij vorig jaar bespreker bij de New Yorker. Maar meer nog spreekt voor of tegen hem dat hij de romans van veelgeprezen schrijvers als Rushdie, DeLillo, Franzen, of Zadie Smith finaal heeft onderuitgehaald.

Wood zingt dus niet mee in het massale koor van alle critici die deze romans hebben bejubeld. Sterker nog, hij verwijt de genoemde auteurs een hysterisch realisme te produceren, dat hun boeken ongeloofwaardig maakt.

Dus speelt waarschijnlijk ook mee dat hijzelf nu bekritiseerd wordt door mensen van wie hij eerder aangetoond heeft dat ze toondoof zijn.

Tegelijk vertrouw ik Wood, om zijn oordeel. Boeklog gaat zelden over boeken die ik niet uitkrijg, maar onder de romans die ik na een tijd zuchtend terzijde lei, waren nogal wat werken van voornoemde hysterisch realisten; auteurs die ik toch zo geacht word te bewonderen.

Dus wilde ik dit boek heel graag lezen. Zonder te beseffen dat het van alles is, maar geen verzameling vol aanwijzingen wat nu slecht schrijven genoemd kan worden; noch een kritische opsomming welke auteurs zich daaraan bezondigen.

Dit boek wil op zich veel. Zo is het een geschiedenis van de realistische roman, die voor Wood pas bij Flaubert echt begint. Het is leerboek voor schrijvers, over waarop te letten om levendig te schrijven. En het is een persoonlijke ontboezeming van Wood, over wat hij nu goed schrijven acht. De criticus doet ook onbeschroomd belijdenis. Zo hij in iets gelooft, dan toch in de potentiële kracht van de roman.

Tegelijk telt het hele ding hoogstens 25.000 woorden, en is het makkelijk binnen een uurtje uit. Ondanks de liefst 123 genummerde hoofdstukken.

De grote kracht voor mij van How Fiction Works is dat het leest of het zo als lesmateriaal kan dienen voor een cursus creatief schrijven in het wijkcentrum. Iedereen zal het kunnen begrijpen. Er staat geen jargon in. En dus geen vage theorie. Wood weet duidelijk waar hij het over heeft, adstrueert al zijn uitspraken met levendige voorbeelden. Hij kan schrijven bovendien. Met prachtige stijlpersiflages — van bijvoorbeeld Graham Greene — weet hij perfect te laten zien waar het bij schrijvers aan schorten kan.

De zwakte is dat hij me te makkelijk andere vertelelementen negeert dan taal of stijl, het juiste detail, of de waarschijnlijkheid van het verhaal. Over het commerciële realisme van de genrefictie is niets dan kwaads te lezen bij Wood. En daarmee lijkt het ook of hij zich niet voor zoiets als een plot in een roman interesseert.

Blijft daarmee de vraag wat ik overhoud aan het lezen van dit boek…

Allereerst een wens om weer eens wat Bellow te lezen. Die auteur is een held. Van Wood, die hem telkens citeert als voorbeeld van goed en rijk schrijven, en van mij. Zijn oeuvre puilt bij mij de kasten uit. Maar de laatste keer dat ik Bellow probeerde, lukte het me geen moment meer om in het boek te komen.

Ten tweede is het duidelijk geworden dat ik waarschijnlijk meer bevestiging voor mijn ideeën over fictie kan vinden in Wood’s verzamelde kritieken. Wordt misschien dus vervolgd.

En tenslotte heeft Wood iets benoemd dat ik als verschijnsel wel kende, maar nooit eerder van naam zag voorzien. Dat is de ironie van de auteur, die er voor zorgt dat een op zich slechts inleidend tekstje alvast voorzien wordt van de stem van het personage dat later pas aan bod komt. Wood is nogal verliefd op deze stijlgreep.

Hij illustreert deze ‘vrije indirecte stijl’ onder meer met een voorbeeld uit het verhaal ‘Rothschild’s Fiddle’ van Tsjechov.

The town was small, worse than a village, and in it lived almost none than old people, who died so rarely it was even annoying.

Voor wie anders dan voor de doodkistenmaker is het vervelend dat de mensen maar niet dood gaan? En over deze kistenmaker gaat het verhaal vervolgens dan ook.

** Terzijde, ik heb voor bovenstaande passage ook de Nederlandse vertaling van Charles B. Timmer opgezocht, van ‘De viool van Rothschild’, uit Verhalen IV.

Het was een klein stadje, nog onaanzienlijker dan een dorp en er woonden vrijwel uitsluitend oude mensen, die in zo’n langzaam tempo dood gingen dat het zelfs tergend was.

En ineens lijkt het Nederlands een zeldzaam onhandige en botte taal, vergeleken met het Engels. Nu ja, Tsjechov’s verhalen krijgen op het moment ook een nieuwe vertaling hier.

James Wood, How Fiction Works
194 pagina’s
Jonathan Cape, 2008