weverbergh ’30 – ’70 ~ Julien Weverbergh

Er is niet veel voor nodig om je een buitenstaander te voelen in de eigen taal. Oude mensen kunnen het over werelden hebben die jij nooit kende. Jongeren kunnen over interesses praten die jou volkomen ontgaan zijn. Twitter kan ontploffen over een futiele actualiteit.

Vlamingen kunnen schrijven over hoe het was bij hen.

En dus is Julien Weverbergh niets kwalijk te nemen, maar dan ontbrak me toch net wat context om het tweede deel van zijn memoires naar waarde te schatten. In weverbergh ’30 – ’70 staan alleen al te veel namen die me niets zeiden — waar dat bij een vergelijkbaar boek van een Nederlandse uitgever iets anders was geweest. Het is wat weinig om alleen de anekdotes over bijvoorbeeld Luis Paul Boon of Jeroen Brouwers te kunnen plaatsen. Nieuwsgierigheid is soms een merkwaardig moeilijk actief te krijgen beestje.

Stond daar overigens genoeg tegenover.

Want, sommige zaken zijn wel universeel. Niet alleen Weverbergh keerde zich in de jaren zestig via een tijdschrift tegen de status quo. Dat gebeurde overal, en dat gebeurt nog; al hoeven teksten in het internettijdperk niet meer gestencild te worden. En is het literair tijdschrift misschien zelfs al overbodig sinds de couranten ook literaire polemieken gingen publiceren in de culturele supplementen.

Dat stencilen gebeurde bij Weverbergh om ideeën over literatuur in de wereld te brengen. Die ik aantrekkelijke ideeën vond.

Zo tekende hij in 1961 aan:

Het handvol echte schrijvers vertelt overigens aan de lopende band alleen maar dingen waaraan de meeste universiteitsprofessoren en academici zich maar érg hard kunnen ergeren – moesten zij ook kunnen lezen zoals ik denk dat er gelezen moet worden: dit is lezen achter de woorden. Je moet lijfelijk lezen – of helemaal niet. Literatuur moet je drinken, het is een narcoticum. Daarom dat aan onze universiteiten zo weinig blijvende en belangrijke dingen worden gezegd in verband met de letterkunde. Alleen schrijvers kunnen over andere schrijvers schrijven, beroepscompilatoren kunnen dat niet. […] [66-67]

Aan pure autobiografie staat er relatief weinig in weverbergh ’30 – ’70. Het boek biedt vooral inzicht in enkele decennia van het Vlaamse literaire wereldje, opgetekend door een hartstochtelijk deelnemer.

Staan in zijn memoires ook zijn ideeën nog over de uitgeverij, het vak waarin hij tot 1990 werkte.

Want boeken uitgeven, is de kunst niet, zo staat er dan. Een boek verkopen. Dat is pas wat.

Van mij had Weverbergh nog meer mogen schrijven over de veranderingen die hij meemaakte in het uitgeven. Van hoe het maken van een boek ooit handwerk was, wat veranderde door de automatisering, en van hoe die digitalisering dan weer invloed had op de schaalgrootte in de sector. De uitgeverijen die overleefden werden almaar groter, of gingen op in concerns. Zo ook zijn werkgever.

Hij vermeldt deze ontwikkelingen wel. Natuurlijk. Maar hij besteedde vooral aandacht aan problemen die hij had als uitgever om de krentenwegers op het hoofdkantoor uit te leggen dat niet alles te begroten is.

Dus was ik blij met een badinerend terzijde af en toe:

[…] literaire uitgevers kunnen geen teksten uit hun auteurs ranselen, van langetermijnplanning en van een echt uitgeefbeleid is dan ook in deze sector nauwelijks sprake. [191]

Want hierbij gaat het alweer om een opmerking met een universele geldigheid, die dus voor mij is te plaatsen.

Blijft er alleen staan wat Jeroen Brouwers ooit publiekelijk aan Julien Weverbergh verweten heeft. Fijn dat Weverbergh begin jaren zestig de grootste polemist van Vlaanderen was, en hij daar de hele literatuur de maat nam — met goede argumenten bovendien. Als uitgever bracht Weverbergh alleen dezelfde troep uit die hij ooit zo finaal kraakte.

Brouwers verliet toen de uitgeverij, Manteau, waar hij als redacteur gewerkt had; zelfs nog even onder Weverbergh ook.

En is die hypocrisie nu met goede argumenten weerlegt in dit boek? Expliciet? Dat lijkt me toch niet. Hoogstens zijn met de beschrijving van uitgeverij Manteau als economisch zwak, voorthobbelend van gelukje naar gelukje, verzachtende omstandigheden aangevoerd.

Julien Weverbergh, weverbergh ’30 – ’70
Herinneringen van een letterkundig omnivoor

352 pagina’s
De Arbeiderspers, 2005
privé-domein nr. 260