dit is het dossier:

Menno Wigman

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Gesticht ~ Menno Wigman

Menno Wigman bleef lang stil als dichter, nadat hij in 2006 het dunne actieboekje had geschreven bij de landelijke Gedichtendag. Maar vroeg in 2012 haalde hij weer het nieuws. Zo is hij Stadsdichter geworden van Amsterdam. En er kwam een nieuwe bundel uit met de titel: Mijn naam is legioen.1

De beschouwingen daarover en interviews daarbij intrigeerden. Daarop werd het ook interessant om te kijken wat er ondertussen dan van hem aan proza was verschenen.

En éen van die twee boeken is Het gesticht, dat losjes opgezet werd als een geïllustreerd dagboek over Wigman’s verblijf op de terreinen van het gesticht in Den Dolder, als ‘writer in residence’. Hij was daar drie maanden. Dus heeft het boek drie hoofdstukken.

Tegelijk heeft Wigman het over zo veel meer dan zijn dagelijkse waarnemingen daar in dat reservaat. Hoe pregnant ook die in hun terloopsheid kunnen zijn.

Toen ik hier op de eerste dag wegwijs werd gemaakt door Boudewijn van Grunsven, de zakelijk leider van Het Vijfde Seizoen, bezwoer hij me dat er één plek was waar ik beter niet naartoe kon gaan: het zwembad. Daar zouden zwakzinnigen hun urine verliezen en kreeg je voor je het wist afbraakstoffen van allerlei medicijnen binnen. [64]

Zo schrijft hij interessante pagina’s over de positie van de dichter. Want, als er boeken worden verbrand, zijn daar dan weleens dichtbundels bij? Heeft poëzie wel klauwen?

Wigman vreest dan dat er geen echt gevaarlijke en werkelijk ontregelende dichtregels bestaan. Terwijl hij wel anders had gewild.

Het liefst zou ik gedichten schrijven die zich als een stiletto in het hart van de lezer omdraaien. [71]

In het boek staan verder onder meer enkele gedichten die Wigman graag zelf geschreven zou willen hebben, met een uitleg waarom. Waarbij dat commentaar natuurlijk ook te lezen is als een positiebepaling van hem als dichter — al lijkt die positie me ook duidelijk voor iedereen die eens een gedicht van hem leest.

Wigman citeert met instemming een Frans dichter die klaagt over de vloek van het vrije vers.

Maar mij trof vooral het evenwicht van alle losse elementen, waardoor het boek ver van de navelstaarderij wegbleef, en zelfs in zijn autobiografie over veel universeler zaken gaat dan alleen het bestaan van de dichter Menno Wigman.

[wordt vervolgd]

Menno Wigman, Het gesticht
Drie maanden Den Dolder

104 pagina’s
Prometheus/Bert Bakker, 2007
  1. Overigens staat die zin uit de Bijbel ook in éen van de motto’s in Het gesticht []

Red ons van de dichters ~ Menno Wigman

Ik las een perfecte Wigman. Een boek dat een favoriet had kunnen zijn. Een uitgave om te koesteren, om met regelmaat te herlezen. Of gewoon om even uit de kast te pakken, en dan een willekeurige pagina op te slaan, om even gesterkt te worden door een idee.

Alleen bestaat dit boek niet. Ik had het slechts zelf gecreëerd, door kort op elkaar twee prozaboeken van Menno Wigman te lezen. Waarop in mijn hoofd het ene het andere aanvulde.

In de bundel Red ons van de dichters staan namelijk zeventig pagina’s met dagboekbladen, geschreven over of tijdens een verblijf in Berlijn. Even daarvoor is trouwens nog een essay opgenomen over David Bowie’s periode in dezelfde Großstadt.

En een uitgave waarin dit dagboek naast dat andere zou komen te staan, dat Wigman schreef over zijn verblijf in Den Dolder, en al apart werd uitgegeven, lijkt me een heel krachtig boek op te leveren. Het zou een fraai deeltje privé-domein kunnen zijn bijvoorbeeld. Alleen al om de tegenstelling tussen de schijnbare stilstand van het leven op een geïsoleerd inrichtingsterrein, en de dynamiek van het bestaan in een miljoenenstad.

Of bestaat daar wel zo veel verschil tussen? Voor een dichter? Die misschien wel allereerst in zijn hoofd leeft? En niet zo zeer beschrijft wat hem dagelijks overkomt, als welke ideeën hij opdeed, de welke anekdotes hem te binnenschoten.

Red ons van de dichters is nu vooral een verzamelbundel van ongelijksoortige elementen. Er is een afdeling poëziebesprekingen. Het boek heeft een deel met essays over kunstenaars die in de gevangenis zaten. Zowiezo heeft Wigman toch al een voorkeur voor de duistere romantiek van het fin de siècle. Er is dat dagboek. En de uitgave opent met enkele persoonlijk getinte essays.

Wigman begint dan sterk door over een rampzalig optreden te vertellen waarvoor hij was ingehuurd als dichter. Ga alleen maar eens in een stadsbus aan een willekeurig publiek verzen voordragen. Zonder geluidsinstallatie. Met megafoon.

Hij moest alleen wel. Hoewel Wigman vlot verkoopt, voor een dichter, verdient hij met optredens het grootste deel van zijn inkomen.

Tegelijk komt hij in zijn prozastukken telkens direct of indirect terug op de zinloosheid van het dichtersbestaan. Poëten veroorzaken geen revoluties. Dichten levert geen noemenswaardige inkomsten op. En de gevoeligheid voor taal is in het dagelijkse leven eerder een vloek dan een zegen.

En toch moet ook het volgende gedicht geschreven worden. Zelfs al kan dit tijden duren. Zelfs al kan dat zo veel blootleggen dat Wigman vervolgens liever niet heeft dat iemand het hup op internet zet. Want natuurlijk is er niets belangrijker dan poëzie.

Menno Wigman, Red ons van de dichters
239 pagina’s
Prometheus, 2010

Wereld bij avond ~ Menno Wigman

De dichter Wigman woonde drie maanden als ‘poet in residence’ op het terrein van een psychiatrische inrichting in Den Dolder. Vrijwillig, moet daar dan wel even bij worden gezegd. Al wordt dat verblijf daarmee voor mij wel een nog groter raadsel.

Gekte fascineert hem.

En waanzin komt ook steeds weer terug in de tien gedichten die in deze bundel staan. Maar levert dat iets op dat beklijft?

Wigman schrijft regelmatig goede zinnetjes. Veel van zijn gedichten openen sterk. Maar daarna lukt het hem zelden om mij in spanning door te laten lezen. Oefeningen lees ik. Vingerzettingen, die soms zo soepel lopen dat er een belofte in doorklinkt. Meer nog niet, jammer genoeg.

Zie ook de gedichten die ik citeerde op eamelje.net

Menno Wigman, De wereld bij avond
16 pagina’s
Poetry International Prometheus, 2006