Chirurgie en technologie ~ Theo Wobbes

Zo filosofie nog een plaats heeft in de wetenschap, dan hoogstens als onderdeel van een discipline. Als een nevenactiviteit dus. Want elk terrein heeft baat bij onderzoekers die ook wat afstand durven te nemen van de dagelijkse waan. En de filosofie kan dan technieken aanreiken om de grote vragen die er spelen beter te formuleren.

Dit is geen meninkje van mij, ik parafraseer hierbij slechts beroepsfilosofen als Lolle Nauta.

En het is om zo’n reden dat ik een boek als Chirurgie en technologie wel durfde te proberen. De auteur, Theo Wobbes, werd namelijk eerst chirurg, en daarna pas filosoof. En in de medicijnen spelen vanouds nogal wat ethische zaken. Terwijl er door technologische ontwikkelingen enkel meer van zulke problemen bijkomen.

Zijn daar ook nog de wetten van de economie die nu die van de geneeskunde raken.

Chirurgie en technologie
was helaas geen uitgave die mij verder hielp. Wobbes heeft helaas net de verkeerde filosofen als helden uitgekozen. Husserl en Heidegger, en meer van dat volk. Zijn filosofie moest vooral de leegte opvullen die het verdwijnen van religie als machtsfactor achterliet. Bij hem dus te veel geleuter over ‘de mens’, waar dan een visie op zou ontbreken.

Alleen ware daar nog wel over heen te komen geweest.

Een groter probleem bleek ik te hebben met het gegeven dat Theo Wobbes niet leek te beseffen dat medisch specialisten een tamelijk unieke positie innemen in onze samenleving. Al geef ik toe dat het wellicht een bovenmenselijke afstandelijkheid had gevraagd van de auteur om zijn eigen vak ook eens als buitenstaander te durven te bekijken.

Toch: waartoe dient filosofie anders?

Maar als ik in iemand snijd, is dat een strafbaar misdrijf.

Bij hem is het zijn hoofdberoep. En hij wordt er naar verhouding vorstelijk voor betaald — nadat de samenleving toch al eerst zijn ellenlange opleiding betaald heeft. De maatschappelijke aanbidding voor chirurgen is nogal groot.

En als dank werden vele medisch specialisten onuitstaanbare horken.

Deze uitgave las als enkel voor vakbroeders geschreven; mede door de achteloos gebruikte vaktermen tussendoor. Ook gaf Wobbes me veel te weinig historie van zijn vak. Misschien uit schaamte overigens; artsen hebben het grootste deel van de geschiedenis vooral hun best gedaan om mensen sneller dood te maken.

Dit maakte dat zijn impressies een veel te schoongewassen versie van zijn vak leken te geven.

Tegenover Theo Wobbes’ mededeling dat chirurgen het pas in de twintigste eeuw aandurfden om in een lichaam naar binnen te gaan, kan ik simpelweg tal van anekdotes zetten uit de recente medische geschiedenis waaruit lang zo veel mededogen niet blijkt.

Zo was er onder chirurgen opvallend lang weerstand tegen anesthesie; zij vonden dat hun scalpel bij het snijden zo prettig geleid werd door de pijn en dus reactie van hun patiënt.

En gek genoeg geloof ik dat van die chirurgentrots meteen dat pijn zo nuttig is, terwijl ik me de Wobbes’ chirurgenschaamte zo veel minder goed kan voorstellen.

Wobbes gaat overigens wel degelijk in op de betekenis van dat snijden in een mens. En hij wijdt ook een nuttige passage aan het oneindige vertrouwen dat de patiënt in doktoren stelt, dat deze hem weer wakker zullen laten ontwaken uit de narcose, en dat ze hun best gaan doen hem beter te maken.

Alleen waren ook die nuttige eigen observaties verpakt in wollige van elders geleende filosofenpraat, die helemaal niets verhelderde.

Theo Wobbes, Chirurgie en technologie
Een filosofische essay

160 pagina’s
Damon, 2005