Snelheid
Te fietsen | week 34

Op mijn wekelijkse rondje ligt er tussen twee kerken een stuk van precies vijftien kilometer. En als de wind uit het westen waait — wat de wind in Nederland doorgaans doet — dan lukt het doorgaans wel om dat eind binnen het half uur te fietsen. Wat dan makkelijk te controleren is door de klokken in die kerktorens.

Waarmee mijn snelheid op dat ene stuk dus met regelmaat boven de dertig kilometer per uur ligt, gemiddeld.

Toch ligt mijn gemiddelde over zo’n hele rondrit daar een flink stuk onder. Ik moet tijdens die 66 kilometer ook nog hele einden door een drukke stad fietsen, en hobbel kalm door alle kleine dorpjes onderweg. Er komen verkeerslichten op mijn pad, die me tot soms heel lang stilstaan dwingen. En, belangrijker nog, ik race nooit.

Mijn hartslag blijft te laag om van racen te kunnen spreken. Bovendien stop ik altijd, indien nodig. En al evenmin doe ik moeite om vanuit stilstand of na een bocht zo snel als kan weer op snelheid te komen.

Dat ik die dat stuk van vijftien kilometer soms zo snel rijd, heeft dan ook als simpele reden dat er onderweg vrijwel geen hindernissen te overwinnen zijn. Nergens hoeft te worden gestopt. Goed, ik moet wel bij de Fonejachtbrêge op fietsen, maar dat kost me tegenwoordig geen snelheid meer. En iets verderop moet er éen soms drukke weg worden overgestoken.

De hoge snelheid ontstaat dus vanzelf door de lange stukken rechtuit op die route. Die snelheid is slechts een heel geringe persoonlijke verdienste.

En toch blijkt het makkelijk te zijn om deze wet te vergeten. Elders. Als mijn gemiddelde snelheid wel gedrukt wordt door alle barrières onderweg. Want ook al schreef ik hier eerder al eens dat de gemiddelde snelheid een maat van niets is, ik trek me met regelmaat iets aan van dat domme getal.


[x]#11978 fan donderdag 20 augustus 2015 @ 23:00:00