Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf ~ Joris van Casteren

De belangrijkste vraag wordt nooit gesteld in deze bundel met schrijversinterviews. Waarom kozen de auteurs ervoor om lange fictiewerken te gaan schrijven?

Want iedereen met genoeg verhalende kracht om meerdere romans uitgegeven te krijgen kan zo veel andere dingen doen met dat taalgevoel. Of met de bewezen zelfdiscipline om langdurige verplichtingen succesvol af te ronden.

Maar voor Joris van Casteren sprak het blijkbaar vanzelf dat schrijvers romans schrijven. Zelfs als daar helemaal niemand meer op te wachten zit.

Blijkbaar zit onze cultuur zo in elkaar.

In de bundel Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf komen auteurs aan het woord die het na een soms veelbelovende start uiteindelijk niet maakten. Hun boeken verkochten niet, of niet meer. De uitgeverij weigerde een volgend manuscript. Andere uitgeverijen waagden zich al evenmin meer aan hun werk.

Voor een aantal was dit teken om iets nuttigers te gaan doen met hun leven. Eén werd postbode. Anderen gingen goudgeld verdienen in een wereld die al evenzeer aan elkaar hangt van schijn. Zoals de marketing. Zoals de spiritualiteit.

Weer anderen blijven doorschrijven. Aangevend niet anders te kunnen. Hopend op een late of postume doorbraak. Is de literatuur niet een kunst waarin boeken plots herontdekt kunnen worden? Reputaties veranderen.

Van de geïnterviewde schrijvers bleek ik er opvallend veel van naam te kennen; zeker als ze nog iets in de jaren zeventig en tachtig hadden gepubliceerd. Wat niet heel vreemd is. Ooit las ik alles.

En van sommigen, zoals Peter Andriesse, Ben Borgart, en Anton Quintana staan, of stonden, er zelfs boeken in mijn kast. Die romans achtte ik dus ooit de moeite waard om te bezitten. Dat maakte het alleen al aardig om te zien wat ze op het moment van het interview, rond 2005, aan het doen waren.

Anton Quintana was zelfs mijn lievelingsschrijver toen ik een jaar of tien was. En voor hij boeken ging schrijven met thema’s die mij te zweverig werden.

En alleen de geschiedenis van Quintana ook, die eigenlijk Kuyten heet, zal me bijblijven. Omdat die intrigeert. Omdat die afwijkt van het stramien in het boek. En omdat ik die niet geloofd zou hebben als iemand het gegeven had gebruikt om daar een roman over te schrijven.

Want ooit waren er twee broers. Een tweeling. De oudste met een klein geboortedefect aan zijn gezicht, en de jongste helemaal mooi en gaaf.

De jongste, André, ging het helemaal maken in de letteren. Leek het. Een tijd.

De oudste, Anton, scharrelde wat en reisde. En toen ook hij begon te schrijven verzocht zijn broer hem om dat onder hun moeder’s naam te doen. Quintana. Bovendien mocht hij geen romans uitbrengen.

Maar Anton Quintana schreef wel romans, die hij evenwel kinderboeken noemde. En die ik eenmaal volwassen nog altijd zeer leesbaar vond.

Het grootste publieke succes oogstte Quintana evenwel als scenarist voor een aantal TV-series in de jaren zeventig. Terwijl zijn broer toen al een tijd aan zijn neergang bezig was. Hooggeschreven in de jaren zestig wist André de verwachtingen niet waar te maken; waarop de critici zich tegen hem keerden.

Verder bood deze bundel geen opvallend nieuwe inzichten in de aard of de onzekerheden van schrijvers. Dit ligt overigens niet aan Van Casteren. Dat komt mede door mijn boeklog. Want ze hebben allemaal contact met me opgenomen in de loop der jaren via deze site. De dorpsgenieën. De aandachteisers. De miskenden. De gebutste ego’s. De geklutste ego’s. De gekwetste ego’s. De beterweters, en de zekerweters. De dronkaards en de grofbekken.

Nooit ligt er ook maar iets aan hen.

Joris van Casteren, Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf
Portretten van vergeten schrijvers

200 pagina’s
Prometheus, 2006