dit is het dossier:

Samuel Beckett

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Grote zaal ~ Jacoba van Velde

Toen deze roman werd uitgekozen voor de jaarlijkse campagne ‘Nederland leest’ klonk er een luid geklaag. Want welk nut had het om van juist dit boek uit 1953 honderdduizenden exemplaren gratis uit te delen via de openbare bibliotheken?

Een klein meesterwerkje, en éen van de meest vertaalde en populaire boeken in het buitenland uit de Nederlandse literatuur, werd door deze klagers achteloos afgedaan als een bagatel. De titel werd bij voorbaat afgewezen omdat een roman over een oude vrouw in een tehuis vroeger nooit wat zijn kon. Voor de hedendaagse lezer.

Hadden tijdgenoten dit werk toen niet vooral gelezen als een aanklacht tegen de schrijnende armoede onder ouderen? En waren we daar inmiddels niet al lang van af?

Mede om die brouhaha in de media, en toch ook een beetje wel om de verwachte inhoud, duurde het enige jaren voordat ik er toe kwam om De grote zaal te lezen. Maar zelf lezen levert uiteindelijk de enige waarheid op over een roman. Voor even.

En toen bleek dit boek er éen te zijn met twee vertelstemmen. Die van de moeder, Trui van der Veen, een weduwe die enkele dagen na een attaque verward bijkomt in een rusthuis, op een zaaltje met vijf andere oude vrouwen. En die van de dochter, Helena; een vrouw die normaliter in Parijs woont, en die moest overkomen om zich over haar moeder te bekommeren.

Alleen is die oude vrouw beter af in dat rusthuis.

Dat levert dan weer het probleem op dat haar inkomen niet volstaat om het verblijf daar te bekostigen. Haar pensioentje van honderd gulden is onvoldoende. De sociale dienst zal moeten bijspringen, want de dochter, die daar anders voor zou worden aangeslagen, heeft geen vast of geregeld inkomen, en haar partner al evenmin.

En daarmee werd deze roman er dus ook éen over een ouder-kind relatie — omdat in die verhouding op een gegeven moment, als alles normaal verloopt, iets omklapt. Zij die hun hele leven kind leken te blijven in het gezelschap van hun ouders, moeten dan ineens gaan verzorgen. Terwijl er daarnaast dat eigen leven ook nog is.

Kan er nog van alles spelen tussen moeder en kind ook, zoals in deze roman; waarin de moeder haar leven als brave huisvrouw gesleten heeft, wat haar daarom wrokkig wantrouwig maakte over de eigenzinnige keuzes van dochterlief.

En dan zal het te simpel zijn om dochter Helana gelijk te stellen aan de schrijver Jacoba van Velde. Die, ondanks dat ze bijvoorbeeld Beckett’s toneelwerk in Nederland introduceerde, toch ook perioden van armoede gekend zal hebben in den vreemde. En voor wie de dood van haar eigen moeder in een rusthuis wel degelijk een aanleiding schijnt te zijn geweest om dit boek te schrijven.

Duidelijk aan de tekst is dat Jacoba van Velde de machteloosheid heeft doorleefd die iedereen overvalt als een naast familielid op een zaaltje in een instelling ergens ligt te lijden.

Mede door de onopgesmukte, directe stijl, van die twee dwingende verstelstemmen, viel deze roman zeker niet tegen. Hoogstens riekt het einde naar Schmaltz. En dan niet eens omdat een boek als dit wel eindigen moet met de dood. Nee, veeleer doordat eindelijk het besef rijpt bij de oude Trui dat het leven een eenzaam avontuur is, waar we allemaal doorheen struikelen — wat in het boek dan weer gespiegeld wordt in de verhalen van de medebewoners van dat tehuis.

Jacoba van Velde, De grote zaal
Met geïllustreerde, biografische schets door Onno Blom

125 pagina’s
Stichting CPNB, 2010

Omroepers van oproer ~ Piet Gerbrandy

Jammer van de poëzierecensies, dacht ik na afloop van dit boek. Want, hoe gaat dat. Piet Gerbrandy verzamelde in deze bundel een aantal zeer interessante essays over waar literatuur volgens hem voor moet staan. Maar die werden aangevuld met kritieken die hij in dezelfde periode aan een dichter of poëziebundel had gewijd. En daarvan interesseerden de meeste me niet.

Dat lag dan altijd aan de besproken dichters. Kon Gerbrandy nog zo zijn best hebben gedaan.

Of misschien begreep ik niet goed dat de recensies slechts pauzenummers waren tussen de hoofdoptredens.

Gerbrandy is classicus, oud-leraar, dichter, en criticus, in willekeurige volgorde. In dit boek uit hij zich vooral als cultuurcriticus, die vreest dat de wereld steeds oppervlakkiger wordt, maar denkt dat taal, en daarmee literatuur, en in het bijzonder poëzie, een tegenwicht kunnen bieden. Om te begrijpen hoe, is kennis van de traditie nodig. Dat voor Gerbrandy deze traditie vooral belichaamd wordt door wat overbleef van enkele antieke volken van aan de Middellandse zee, of wat die van voorgangers elders hadden overgenomen, spreekt hierbij voor zich.

Al bevat deze bundel ook zijn vertaling van het onvertaalbare verhaal ‘The Lost Ones’ van Samuel Beckett.

Ik vond geloof ik vooral interessant hoe moeiteloos Gerbrandy in zijn betogen voorbeelden aan de ouden ontleende. Terwijl hij tegelijk ook ziet dat die weleens idealen verkondigden die in hun tijd evenmin opgingen.

En dan zijn natuurlijk al die anderen er ook nog, die de mooiste plannen kunnen dwarsbomen.

[…] zelfs als je erin slaagt na grondige studie een maatschappelijke probleem uitputtend te analyseren, dan nog is de kans groot dat de vermaledijde instituties, de snelle jongens op de departementen, de mannen van de bonusregelingen of de fundamentalistische wereldleiders glimlachend al je argumenten terzijde schuiven. Wie het onderwijs wil hervormen, moet eerst de wereld veranderen — maar daarvoor moet je eerst het onderwijs hervormen. [24]

Misschien blijft er voor wie echt iets te zeggen heeft ook wel niets anders over dan om in afzondering iets moois te maken. Hoewel?

Literatuur, kunst en filosofie zijn vrij — ze hoeven niks, ze mogen alles. Maar juist die vrijheid legt hun de plicht op een tegenwicht te bieden aan alles wat voos, dom, lelijk, of alleen maar leuk is. Ze moeten ons steeds opnieuw leren kijken, denken en spreken. Ze voeren oorlog met het amusement, en hoewel ze het daar nooit van zullen winnen, mogen ze niet versagen. Dat is een kwestie van zelfrespect. De dichter mag lachen en aan het lachen maken, maar hij mag nooit verstrooien, want wie verstrooiing biedt, biedt meer van hetzelfde en is overbodig. [67]

Gerbrandy is streng.

Literatuur die er niet naar streeft maximale kortsluiting in het brein van de lezers te ontketenen is overbodig. Het feit dat er een behoorlijke markt is voor de brave leesclubjes-poëzie die door met name De Arbeiderspers en Van Oorschot wordt geproduceerd, bewijst dat het grote publiek liever in zijn onberispelijke opvattingen wordt bevestigd dan bereid is zich te laten overrompelen door het vreemde en gevaarlijke [75].

En ik vind die strengheid prettig. Hoe hoog en onhaalbaar het ideaal ook zijn mag dat erachter steekt. Omdat die strengheid zo overeenkomt met mijn ideeën over wat romans horen te brengen, maar zo zelden doen. Wat dan weer de voornaamste reden is waarom ik zo weinig romans uitlees na de eerste twintig pagina’s — en dus nalaat op boeklog te vermelden.

Wil je de lezer raken, dan moet je hem onverhoeds treffen op een plek die onbeschermd is. Dat lukt nooit als je op allerlei manieren je aanval aankondigt, bijvoorbeeld door op het omslag, in opdrachten en titels voortdurend duidelijk te maken hoe erg alles is. [254]

Een boek als dit, geschreven door iemand die ooit als docent zijn brood verdiende, kon maar met éen onderwerp eindigen. Gerbrandy’s laatste essay gaat over de verwording van het Nederlandse onderwijs, waar een belachelijk magere middelmaat regel is, omdat alles leuk moet zijn, en uitblinken een vies woord.

Hij hoopt daarbij te overdrijven, maar toch:

Bij gebrek aan kritische intellectuelen, mensen die écht kunnen lezen en nadenken, mensen die breekijzers in de taal kunnen vormen, valt Nederland binnen afzienbare tijd ten prooi aan idioten, fundamentalisten en grootindustriëlen. Vervolgens nemen Chinezen, Indiërs, of Amerikanen hier de tent over, omdat het in hun landen nog wél normaal is om keihard te werken. [301]

En voor het eerst, op vrijwel de laatste pagina van het boek, vind ik dat Gerbrandy doorslaat. Allereerst omdat hij het belang dat buitenstaanders in deze zompige moerasdelta stellen nogal overdrijft, ten tweede omdat al zolang alles in Nederland altijd bij overleg gaat, en er misschien alleen daarom al nauwelijks tolerantie is voor kritische buitenstaanders — hoe geïnformeerd ook.

Maar een mens mag dromen…

Piet Gerbrandy, Omroepers van oproer
Breekijzers in taal

320 pagina’s
Contact, 2006