Omroepers van oproer ~ Piet Gerbrandy

► door: A.IJ. van den Berg

Jammer van de poëzierecensies, dacht ik na afloop van dit boek. Want, hoe gaat dat. Piet Gerbrandy verzamelde in deze bundel een aantal zeer interessante essays over waar literatuur volgens hem voor moet staan. Maar die werden aangevuld met kritieken die hij in dezelfde periode aan een dichter of poëziebundel had gewijd. En daarvan interesseerden de meeste me niet.

Dat lag dan altijd aan de besproken dichters. Kon Gerbrandy nog zo zijn best hebben gedaan.

Of misschien begreep ik niet goed dat de recensies slechts pauzenummers waren tussen de hoofdoptredens.

Gerbrandy is classicus, oud-leraar, dichter, en criticus, in willekeurige volgorde. In dit boek uit hij zich vooral als cultuurcriticus, die vreest dat de wereld steeds oppervlakkiger wordt, maar denkt dat taal, en daarmee literatuur, en in het bijzonder poëzie, een tegenwicht kunnen bieden. Om te begrijpen hoe, is kennis van de traditie nodig. Dat voor Gerbrandy deze traditie vooral belichaamd wordt door wat overbleef van enkele antieke volken van aan de Middellandse zee, of wat die van voorgangers elders hadden overgenomen, spreekt hierbij voor zich.

Al bevat deze bundel ook zijn vertaling van het onvertaalbare verhaal ‘The Lost Ones’ van Samuel Beckett.

Ik vond geloof ik vooral interessant hoe moeiteloos Gerbrandy in zijn betogen voorbeelden aan de ouden ontleende. Terwijl hij tegelijk ook ziet dat die weleens idealen verkondigden die in hun tijd evenmin opgingen.

En dan zijn natuurlijk al die anderen er ook nog, die de mooiste plannen kunnen dwarsbomen.

[…] zelfs als je erin slaagt na grondige studie een maatschappelijke probleem uitputtend te analyseren, dan nog is de kans groot dat de vermaledijde instituties, de snelle jongens op de departementen, de mannen van de bonusregelingen of de fundamentalistische wereldleiders glimlachend al je argumenten terzijde schuiven. Wie het onderwijs wil hervormen, moet eerst de wereld veranderen — maar daarvoor moet je eerst het onderwijs hervormen. [24]

Misschien blijft er voor wie echt iets te zeggen heeft ook wel niets anders over dan om in afzondering iets moois te maken. Hoewel?

Literatuur, kunst en filosofie zijn vrij — ze hoeven niks, ze mogen alles. Maar juist die vrijheid legt hun de plicht op een tegenwicht te bieden aan alles wat voos, dom, lelijk, of alleen maar leuk is. Ze moeten ons steeds opnieuw leren kijken, denken en spreken. Ze voeren oorlog met het amusement, en hoewel ze het daar nooit van zullen winnen, mogen ze niet versagen. Dat is een kwestie van zelfrespect. De dichter mag lachen en aan het lachen maken, maar hij mag nooit verstrooien, want wie verstrooiing biedt, biedt meer van hetzelfde en is overbodig. [67]

Gerbrandy is streng.

Literatuur die er niet naar streeft maximale kortsluiting in het brein van de lezers te ontketenen is overbodig. Het feit dat er een behoorlijke markt is voor de brave leesclubjes-poëzie die door met name De Arbeiderspers en Van Oorschot wordt geproduceerd, bewijst dat het grote publiek liever in zijn onberispelijke opvattingen wordt bevestigd dan bereid is zich te laten overrompelen door het vreemde en gevaarlijke [75].

En ik vind die strengheid prettig. Hoe hoog en onhaalbaar het ideaal ook zijn mag dat erachter steekt. Omdat die strengheid zo overeenkomt met mijn ideeën over wat romans horen te brengen, maar zo zelden doen. Wat dan weer de voornaamste reden is waarom ik zo weinig romans uitlees na de eerste twintig pagina’s — en dus nalaat op boeklog te vermelden.

Wil je de lezer raken, dan moet je hem onverhoeds treffen op een plek die onbeschermd is. Dat lukt nooit als je op allerlei manieren je aanval aankondigt, bijvoorbeeld door op het omslag, in opdrachten en titels voortdurend duidelijk te maken hoe erg alles is. [254]

Een boek als dit, geschreven door iemand die ooit als docent zijn brood verdiende, kon maar met éen onderwerp eindigen. Gerbrandy’s laatste essay gaat over de verwording van het Nederlandse onderwijs, waar een belachelijk magere middelmaat regel is, omdat alles leuk moet zijn, en uitblinken een vies woord.

Hij hoopt daarbij te overdrijven, maar toch:

Bij gebrek aan kritische intellectuelen, mensen die écht kunnen lezen en nadenken, mensen die breekijzers in de taal kunnen vormen, valt Nederland binnen afzienbare tijd ten prooi aan idioten, fundamentalisten en grootindustriëlen. Vervolgens nemen Chinezen, Indiërs, of Amerikanen hier de tent over, omdat het in hun landen nog wél normaal is om keihard te werken. [301]

En voor het eerst, op vrijwel de laatste pagina van het boek, vind ik dat Gerbrandy doorslaat. Allereerst omdat hij het belang dat buitenstaanders in deze zompige moerasdelta stellen nogal overdrijft, ten tweede omdat al zolang alles in Nederland altijd bij overleg gaat, en er misschien alleen daarom al nauwelijks tolerantie is voor kritische buitenstaanders — hoe geïnformeerd ook.

Maar een mens mag dromen…

Piet Gerbrandy, Omroepers van oproer
Breekijzers in taal

320 pagina’s
Contact, 2006

[x]opgenomen in het dossier: