Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek ~ Jan Blokker

Ooit had ik meerdere krantenabonnementen. Minstens drie. Ook weleens vier. Tot me bleek begin deze eeuw dat mijn verzameling aan RSS-feeds meer nuttig leesmateriaal opleverde dan al die kranten samen.

Toch heb ik nog behoorlijk lang aan éen krantenabonnement vastgehouden. En terugkijkend op het waarom was dat niet anders dan om de gewoonte. Ergens aan het eind van de middag, tussen het werk en de avondmaaltijd, hoorde een krant. Uitgespreid op tafel. Maar toen bleek ik ook heel goed zonder te kunnen.

Net zo meen ik dat de achteruitgang in het tal krantenabonnementen in Nederland mede deze oorzaak kan hebben. Vaste gewoonten krijgen in deze tijd minder makkelijk vorm. Werk en vrije tijd lopen voor velen door elkaar heen. Dat alleen al. De mensen met de vaste dagindelingen sterven uit.

Ofwel, wie een beschouwing over de Nederlandse krantenwereld van het moment publiceert waar ik in geloven kan, moet daarin op zijn minst culturele veranderingen meewegen. Naast alle technologische veranderingen.

Maar, opvallend genoeg gaan mediacommentatoren altijd het liefst bovenop hun onderwerp zitten. Vanwaar ze ontwikkelingen nauwelijks in perspectief kunnen zien.

Zelfs Jan Blokker [1927 – 2010] — die op zijn minst van enig hobbyisme in de geschiedschrijving mag worden verdacht — kwam in zijn laatste beschouwing over de Nederlandse krantenwereld niet veel verder dan over de eigenschappen van de journalistiek te schrijven. Alsof journalisten in een vacuüm opereren. Alsof kranten en tijdschriften niet ook producten zijn.

Dat de bundel Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek daarom niet helemaal tegen viel, kwam door iets anders. Blokker haalt er ook prettig herinneringen in op, aan hoe hij begon in het vak.

Het valt alleen op dat Jan Blokker de wijsheid niet besefte van de definitie die hij gaf aan het begin van het boek:

Journalistiek is zoals bekend de bezigheid die zich toelegt op het vergaren en verspreiden van wetenswaardigheden uit de samenleving, ter wille van een publiek dat noch de lust of de tijd, noch de aanleg heeft om het allemaal zelf uit te zoeken. [9]

Wat de media aanbieden, is namelijk niet gelijk te stellen aan wat het publiek verlangt. Aanbod wordt allereerst afgenomen omdat dit er is, en men er bekend mee is dat het bestaat.

De gemiddelde Nederlander keek in 2012 drie uur en zestien minuten televisie per dag, zo heet het dan. Maar de cijferaars van de Stichting Kijkonderzoek hebben niet vastgelegd hoeveel minuten daarvan bewust gekeken werd. En hoe vaak de televisie aanging simpelweg omdat het ding er is.

Alleen ligt bijvoorbeeld de gemiddelde leeftijd van de kijkertjes naar Sesamstraat boven de vijftig — door alle bejaarden in Nederland die de hele dag hun televisie op dezelfde zender laten staan.

Kranten hadden heel lang allerlei monopolies. Waarvan het monopolie op advertentieruimte nog wel het meest lucratieve was.

Bovendien hadden, en hebben, de meeste mensen maar éen krant. Dat dekte de behoefte. Kranten hadden dus ooit ook een monopolie op aandacht.

Maar dat dagbladjournalisten zich daarnaast van alles zijn gaan verbeelden — zoals dat zij de vierde macht zijn in een democratie – staat en stond op zich los van het product waarvoor zij werkten.

Of, zoals ik onlangs mijn gewone weblog citeerde:

the main thing to realize about the history of newspapers is that The New York Times didn’t become important because it had great content. That may be the way The New York Times remembers it, but it’s not true. The reason The New York Times became important is because they controlled the printing presses and the unions; it was the means of distribution that mattered. Given that success, they obviously moved on to what they thought was important–investigative journalism.

It was the monopoly that created the journalism, not the journalism that created the monopoly.

‘We Just Don’t Know: An Interview with Jonathan Glick’

Als internet iets leert, dan wel dat de aandacht die iets krijgt, compleet losstaat van de inhoud. Laat staan van zo’n bijkomend verschijnsel als de kwaliteit van die inhoud.

Want, wat is kwaliteit in de journalistiek? Zelfs Blokker komt niet verder dan de oude riedel dat de kranten in Nederland voor de jaren zestig elk een zuil vertegenwoordigden, en daarna pas echt probeerden het publiek objectief te bedienen.

En met wat gebeurde dat?

Stel dat kranten volgeschreven zouden worden volgens het principe: we brengen alleen wat tijdloos goed is — waar de mensen over vijf jaar ook nog belangstelling voor zouden hebben.

De kranten zouden ineens akelig dun worden. Misschien niet eens uitkomen sommige dagen.

Dus is tijdloze inhoud al geen kwaliteit van wat dagbladen brengen.

Elders op boeklog werd al eens uitgebreid behandeld wat het wel is wat de nieuwsmedia dan brengen. Opvallend vaak zijn dat door journalisten bedachte conflicten en problemen, die nog lopen — en zo het publiek dan nieuwsgierig maken naar hoe het verder gaat. Waarmee telkens een behoefte aan ‘nieuws’ gecreëerd wordt, aldus C. John Sommerville.

Sommerville vindt het dan ook geen probleem dat de nieuwsmedia hun vaste publiek kleiner zien worden. Ik ben ergens nog journalist genoeg om het jammer te vinden dat zo infrastructuur en een afzetmarkt voor mijn werk verdwijnt. Mocht ik nog eens een achtergrondartikel willen schrijven.

Ik houd de stelling staande dat als ik werkelijk wil weten hoe iets zit in Nederland of de EU dat geen medium mij dat leert. Dat die wens me verplicht om zelf een artikel op te stellen.

Maar, aan informatie zal er nooit meer gebrek zijn — door internet. Of er betaalde krachten nodig blijven om een breed publiek wegwijs te maken in die overvloed, bijvoorbeeld door het beste daaruit te vertalen, dat lijkt me wel. Of kranten en TV-journaals daarbij het beste medium blijven, lijkt me daarentegen twijfelachtig.

Jan Blokker, Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek
170 pagina’s
Bert Bakker, 2010

Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.