dit is het dossier:

William Fotheringham

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Put Me Back On My Bike ~ William Fotheringham

Betere sportbiografieën dan deze zullen er niet veel zijn. Simpelweg omdat Put Me Back On My Bike de hele sport in perspectief plaatst die de hoofdpersoon beoefende. Dat de Britse renner Tom Simpson stierf tijdens een wielerkoers, op de flanken van de Mont Ventoux, was abnormaal. Maar een groot deel van de excessen die tot zijn dood leidden, waren dat absoluut niet. In het métier.

Toch blijft er zelfs na zo’n klassiek sportboek als dit wat onvrede achter bij mij, als lezer. Waarom is moeilijk aan te geven. Misschien omdat zelfs de beste biografieën beschrijvingen door buitenstaanders blijven; donuts zijn van een heel rijk deeg, maar met een duidelijk gat in het midden.

Dat ik zo jong al De renner las, van Tim Krabbé, blijkt zo langzamerhand dus eerder een vloek dan een zegen. Met een van de beste wielerboeken beginnen, maakt al gauw dat al wat daar op volgt minder lijkt.

Tom Simpson [1937 – 1967] is natuurlijk ook mede door zijn dood een legende geworden. Want vergeleken met de echt groten in de sport heeft hij niet veel gewonnen. Hij was eens wereldkampioen, er waren wat eerste plaatsen in klassiekers. Hij won Parijs-Nice eens — maar dat presteerde het broertje van Louison Bobet net zo goed.

Ook telt mee dat Simpson een exoot was indertijd. Omdat hij als Brit successen oogstte in een sport die gedomineerd werd door renners uit een beperkt tal landen, waar Groot-Brittannië toen zeker niet bijhoorde. Pas nu, 45 jaar later, is het niet vreemd als een Britse renner een wielerkoers wint.

Biograaf William Fotheringham bracht de bekende Angelsaksische afkeer van doping mee bij het schrijven van dit boek. Zelfs al gaat die afkeer nooit veel verder dan dat stimulerende middelen tegen de Fair Play ingaan van de sport. En dat toch een zeldzaam raar argument blijft bij het beschrijven van de wielersport; die op zo veel manieren meer niet eerlijk is. Omdat deze sport allereerst een beroep is, met een duidelijke eigen mores. Wie zich niet aan deze regels houdt zal nooit een wedstrijd winnen; die heeft iedereen voor altijd tegen.

Maar Fotheringham laat ook zien hoe merkwaardig het eigenlijk was dat de toprenners zo op doping vertrouwden. Niemand houdt nog echt een sjoege van voedingsleer, dus at vrijwel iedereen naar de huidige inzichten volkomen idioot.

En dan was er het simpele gegeven dat wielrenners tijdens de koers maar vier bidons, ofwel twee liter, met vocht kregen. Twee van deze drinkbussen namen ze mee van bij de start. Twee werden er onderweg aangereikt. Terwijl een beetje renner op warme dagen vele malen meer nodig heeft om de verliezen aan te vullen.

Dus leerden de profs elkaar dat het goed was om zo weinig mogelijk moest drinken tijdens de koers. Terwijl dat gedrag nu net hun prestaties geweldig negatief beïnvloedde.

Soms gedoogde de wedstrijddirectie op heel warme dagen dat de knechten van de toprenners tussendoor even de cafés afschuimden om drankjes. Toen Simpson stierf, was dat ook met een grote hoeveelheid alcohol in zijn bloed. Een van zijn knechten had bij een raid een flesje cognac buitgemaakt, en dat werd dankbaar geledigd.

Nadat een eerste versie van Put Me Back On My Bike verscheen, kwam er nogal wat verontwaardiging los over wat Fotheringham had beschreven. Dat hij de renners toch ook had geportretteerd als stakkers die grotendeels maar wat deden, leek niet echt te zijn opgevallen. Bovendien was een groot deel van Simpson’s carrière het gebruik van doping totaal legaal — de bestrijding kwam pas op gang vanaf het midden van de jaren zestig.

Ook werd pas na verschijning van de eerste druk bekend dat Simpson al eens eerder een bijna vergelijkbare inzinking had doorgemaakt als die op de Mont Ventoux. Tijdens de Ronde van Spanje van 1967, die toen nog voor de Tour werd verreden, had hij zich al bijna doodgereden op een helling, in de hitte. Uitgeput door de inspanningen van een meerdaagse wedstrijd. Voortgedreven door de pepmiddelen die hij als doping gebruikte. Gestuwd door zijn wilskracht bovendien.

Geen sporter had nu nog zo snel weer van start mogen gaan in een andere wedstrijd.

Put Me Back On MY Bike deed tenslotte nog iets anders. Ik merkte bij het lezen een vooroordeel te hebben gehad tegen Tom Simpson. Niet om zijn dopinggebruik, maar omdat hij zo dom was geweest om te sterven tijdens de beoefening van zijn sport. Alleen dat al leverde een weerstand op om me in deze sporter te willen verdiepen. Fotheringham wist alleen heel aannemelijk te maken wat Simpson voor man was. En hoe diens gedrevenheid om iets in de sport te bereiken zich zowel voor als tegen hem heeft gekeerd.

En elk boek dat er in slaagt de wereld even iets anders te kleuren dan die voorheen was, is een goed boek.

William Fotheringham, Put Me Back On My Bike
In Search of Tom Simpson

254 pagina’s
Yellow Jersey Press, 2007

We Were Young and Carefree ~ Laurent Fignon

Fignon, was dat niet de wielrenner die de Tour de France ooit met 8 seconden verschil verloor?

Nee, zo antwoordde hij zelf altijd daarop ietwat gepikeerd. Hij was de renner die de Tour twee keer heeft gewonnen.

Nous Étions Jeunes et Insouciants is de autobiografie van Laurent Fignon [1960 — 2010]. Het boek verscheen vlak voordat hij stierf aan kanker. En sindsdien komt de uitgave ineens met grote regelmaat terug op lijstjes van wielerboeken die ertoe zouden doen.

Die lijstjes zijn me altijd wat te optimistisch over het gebodene. Zo’n heel goed boek is ook dit niet, als boek. Al vertelt Nous Étions Jeunes et Insouciants heel leuk over wielrennen. Over het koersen dan nog in de laatste jaren van de romantiek. Van voor ploegleider hun teams gingen besturen als waren het robotjes op fietsen. Voordat EPO en andere vormen van werkzame doping hun intrede deden in het peloton.

In Fignon’s tijd vielen de renners die er toe deden tenminste nog zelf aan. Toen wonnen enkel de kopmannen de grote ritten, in plaats van een anonymus uit een vroege vlucht die een kwartier voorsprong had mogen nemen.

Dus las ik een boek dat me nog het best beviel door het jeugdsentiment dat het opriep. De beste jaren van Fignon’s wielercarrière vielen toevallig samen met de tijd dat ik het wielrennen op TV intensiever heb gevolgd dan ooit. Toen hij de Tour de France won in 1983 als 22-jarige debutant — kom daar nu nog eens om — was ik ten diepste bedroefd dat Peter Winnen slechts derde werd uiteindelijk in dat klassement — kom daar nu nog eens om.

Toen Laurent Fignon de Tour in 1984 pakte, onder meer door vijf etappes te winnen, werd ook hij een held.

Maar medio jaren tachtig kwam er aan mijn middelbare schooltijd een einde, en daarmee verdween ook het automatisme om thuis meteen na school naar wielrennen te kijken op televisie. Alles wat er de tweede helft van de jaren tachtig of het begin van de jaren negentig allemaal in de koers gebeurde, beleefde ik mede daarom een stuk minder intens.

Fignon kreeg al snel last van zijn Achillespezen, had een zware operatie nodig, en kwam daarna eigenlijk nooit meer op zijn oude niveau terug. Eén van zijn enkels kon hij nooit meer helemaal buigen. Desondanks won hij daarna onder meer nog tweemaal de klassieker Milaan-San Remo.

En er was die Tour de France van 1989.

Daarover schrijft hij dat hij de laatste beslissende tijdrit — die Greg Lemond de overwinning zou geven — op een ontstoken zitvlak had te rijden. Bovendien houdt hij staande dat het triatlonstuur dat Lemond gebruikte tegen de regels was. Dat stuur gaf Lemond vier steunpunten op de fiets — handen, ellebogen, voeten, kont. Terwijl renners volgens de regels slechts drie steunpunten mochten hebben.

Helemaal heeft hij die nederlaag dus nooit verwerkt. Al zal het ongetwijfeld geweldig irritant zijn geweest dat hij altijd weer aan die ene verloren wedstrijd herinnerd werd, en niemand ooit zijn dominantie herinnerde in die twee eerdere Tours.

Of dat zo makkelijk vergeten is hoe heel Italië tegen hem samenspande om te voorkomen dat hij de Giro van 1984 zou winnen. De televisiehelicopter ging zelfs telkens schuin voor hem hangen, zodat hij de wind van de rotoren hem in de laatste tijdrit onbehoorlijk hinderde.

Nous Étions Jeunes et Insouciants bleek een jongensboek te zijn, waarin een jongen aan andere jongens met plezier vertelt over de sterke stukken die hij beleefde. Ook leuk. Helemaal voor een late namiddag op de bank tijdens weer een saaie Tour-etappe. Alleen wat eenzijdig daardoor. Al is het vanzelfsprekend al heel wat dat een sportman met intelligentie en soms zelfs relativering op zijn loopbaan terug durft te kijken.

Mij viel alleen op dat enkel zijn ploegleider Cyrille Guimard de enige was die ook een volledig portret kreeg in dit boek — en dit was dan nog doordat beiden ruzie kregen en uit elkaar gingen.

Laurent Fignon, We Were Young and Carefree
287 pagina’s
Yellow Jersey Press, 2010
Vertaling door William Fotheringham van Nous Étions Jeunes et Insouciants, 2009