Mythologie ~ Hugo Koning

Heel vrij zijn wij mensen niet in ons praten en schrijven, zo meen ik al een hele tijd — omdat er tal van ongeschreven regels zijn die nogal dwingend vorm geven aan de inhoud van wat er komt.

Het was bij Karel van het Reve denk ik, dat ik het idee voor het eerst tegenkwam. Wie iets mee wil delen aan een ander, schreef hij, kiest daar automatisch een vertelvorm voor. Een mededeling op zich boeit niet, maar door toe te werken naar een pointe, of andere technieken toe te passen, lukt het meestal wel de belangstelling van die ander te grijpen.

En hoe ik de afgelopen decennia mijn best ook deed, heel veel verder over dit soort kwesties kwam ik nooit. Het verschijnsel was weliswaar door mij gesignaleerd, maar dat was schijnbaar al meer dan verreweg de meesten interesseerde.

Taalkunde bijvoorbeeld blijft doorgaans op het niveau van het enkele woordje hangen. Gaat het over zinnen, dan wordt het onderwerp al grammatica. Echt over de inhoud gaat het nooit. Alleen of zo’n zin klopt of niet, en hoe het kan dat wij dat automatisch weten.

Nu goed, dan was er natuurlijk Wittgenstein en menig ander wijsgeer over taal en de limieten daaraan…

Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen.

Alleen had ik dus ook iets breder moeten kijken nog dan enkel de filosofie, om meer te weten te komen over de wetten van de mededeling. Want daar wees Hugo Koning mij op in het ‘elementaire deeltje’ Mythologie.

Dit boek is namelijk geen verzameling van oude oerverhalen. De schrijver heeft hiervoor onderzocht hoe wetenschappers door de laatste eeuwen heen hebben gekeken naar mythen en de redenen voor hun bestaan. Daardoor wordt in Mythologie vooral wetenschapsgeschiedenis bedreven op een puur systematische manier.

Belangrijkste constatering daarbij luidt dat mythologie nooit een apart vakgebied werd, zoals biologie, maar dat de studie van die oerverhalen altijd vanuit heel verschillende disciplines heeft plaatsgevonden.

En daarmee komt de lezer vervolgens nogal wat verschillende benaderingen tegen van hoe er tegen mythes werd aangekeken — tot en met de postmodernistische en deconstructivistische benaderingen aan toe.

Aardig daarbij is bijvoorbeeld Hugo Koning’s uitleg over hoe de bijbelgeleerden er nog heel lang in geslaagd zijn om het idee te ontkennen dat de Heilige Schrift toch ook vol staat met oerverhalen, die in de kern precies zo bestaan in oudere culturen.

Het zondvloedverhaal lijkt overal voor te komen. Of dat van de held of god die sterft, en daarna toch weer herrijst.

Zelfs de verhalende kunsten in onze tijd volgen nog altijd plotlijnen die hun oorsprong hebben in mythen — al is dat in het aanbod van speelfilms wat duidelijker zichtbaar dan in bijvoorbeeld de romankunst.

Koning heeft ook een opvallende eindconclusie over al die geleerde pogingen om mythen te duiden. Want in de poging om deze oerverhalen en hun betekenis te ontrafelen, zijn volgens hem opvallend genoeg telkens vooral nieuwe mythen geschapen.

Mythologie is zo beschouwd een curieuze wetenschap, de enige waarbij de beschrijving van een object automatisch leidt tot de productie ervan.

Dus was het nuttig om van dit boek kennis te nemen, omdat het duidelijke waarschuwingen biedt over de beperkingen van nogal wat beschouwingen over het nut van vertellen. Op mijn eeuwige zoektocht naar wat de dwingende wetten zijn die mijn taal zoal vormgeven, was dit daarmee ook een nuttig uitstapje; alleen zonder dat daarmee de door mij zo gewenste bestemming dichterbij lijkt te zijn gekomen.

Hugo Koning, Mythologie
160 pagina’s
Amsterdam University Press, 2015