Losse opmerkingen ~ Ludwig Wittgenstein

In mijn boekenkasten staan vele boeken die daar wel nooit meer uit zullen komen. Titels die ooit betekenis hadden, maar horen bij andere tijden, en inmiddels vergeten interesses. Zo bezit ik een aardig stapeltje met boeken van en over Ludwig Wittgenstein [1889 – 1951]. Maar over hem, en zijn werk, ben ik al enige tijd uitgedacht.

Zijn Tractatus Logico-Philosophicus was een poging om te kijken of en hoe de gewone taal in te zetten is om ware uitspraken te doen, zoals in de logica lukt dankzij de daarin gebruikte wiskundige notatie. Maar Wittgenstein vond zijn eigen boek uiteindelijk niet geslaagd. Daarom deed hij veel later nog eens een poging, in Philosophical Investigations | Philosophische Untersuchungen. Dat is weliswaar aardig om de conclusies die Wittgenstein trekt over hoe juist de taal de filosofen weghoudt van begrip. Alleen heb ik nooit van dat inzicht opgekeken.

En hoewel beide boeken aforistische kwaliteiten hebben, volstaat het voor mij wel te weten dat ik er ooit belangstelling voor had. Herlezen hoeft niet.

Alleen was er nog dit zwerfboek, dat niet op de plank bij Wittgenstein stond. En waarvan ik me afvraag of ik het ooit eerder las. Misschien ben ik eerder wel nooit verder gekomen dan de inleiding van Patricia de Martelaere.

Wittgensteins filosofie is een filosofie van de mislukking [het onvermogen om definitieve waarheid noch enig andere vorm van houvast te vinden] mét de suggestie dat zij precies hierdoor de ‘ware’ filosofie is geworden. [19]

Er kleeft aan Wittgenstein inderdaad iets dat tot interessantdoenerij leidt bij sommigen. Een lot dat hij trouwens met menige andere filosoof deelt. Spaar me alleen voor al deze uitleggers, de vrienden, en andere blinde adepten.

Misschien daarom ook hoef ik verder niets meer met dat oeuvre

Enfin, ik las Losse opmerkingen als een bundel aforismen, met vaag die kennis van al dat andere werk in mijn achterhoofd. En dan kon ik het wel met de conclusie eens zijn dat dit boek nooit was uitgegeven ware het van een onbekende auteur geweest. Er nog van afgezien dat de inhoud bijeengeschraapt werd uit kladjes.

Maar toch stond er zo nu en dan wel een memorabele uitspraak in:

De gedachte is reeds vermoeid en kan niet meer gebruikt worden. [Een soortgelijke opmerking betreffende muzikale gedachten hoorde ik eens van Labor]. Zoals zilverpapier dat eenmaal verkreukeld is, nooit meer helemaal glad gemaakt kan worden. Bijna al mijn gedachten zijn al een beetje verkreukeld. [1931]

undefined

Esperanto. Het gevoel van walging, wanneer we een bedacht woord met bedachte afleidingslettergrepen uitspreken. Het woord is koud, heeft geen associaties en speelt toch ‘taal’. Een tekensysteem dat alleen in schrift bestaat, zou ons niet zo doen walgen. [1946]

undefined

Wat de lezer ook kan, laat dat aan de lezer over [1948]

undefined
Ludwig Wittgenstein, Losse opmerkingen
Een keuze uit de nalatenschap
door George Henrik von Wright
met medewerking van Heikki Nyman

148 pagina’s
De Balie, 1992
inleiding Patricia de Martelaere
vertaling Willem de Ruiter en Wim Stange

Ludwig Wittgenstein ~ Bert Keizer

Ik was veel nieuwsgieriger naar Bert Keizer dan naar Ludwig Wittgenstein bij het lezen van dit boek. Met de laatste had ik mijn eigen strijd al eens gestreden. Twintig jaar geleden inmiddels. Veel lust om al dat nog eens op te halen, was er niet.

Dus interesseerde me niet zo zeer wat Wittgenstein beweerd heeft, en wat daarin verschoof, maar hoe Keizer dit ervaren had. Wittgenstein heeft namelijk een groot vermogen om zijn lezers te bedwelmen met zinnen die begrijpelijk lijken, en dat toch net niet zijn.

Maar Ludwig Wittgenstein bleek in de eerste plaats een introductie in het leven en het werk van de man, plus een bespreking te bevatten van onder meer zijn twee belangrijkste boeken. Daarbij stelde Keizer zich nogal bescheiden op, omdat hij geen vakfilosoof is. Dat had hij van mij niet hoeven doen. Dit is een heel prettig boek — een nieuwsgierig makende introductie.

En hoewel ik veel van de bronnen gelezen heb die Keizer gebruikte — zoals de biografie door Ray Monk — beschreef hij Wittgenstein’s leven toch zo dat ook mij regelmatig iets nieuws verteld werd.

Of anders werd me wel iets in herinnering gebracht. Zoals de geschiedenis met de Tractatus Logico-Philosophicus, die in 1929 nog eens moest dienen om Wittgenstein een graad te verlenen.

Wittgenstein moest daarbij ook nog mondeling examen doen, bij Russell en Moore. Aan wie hij al eens had gezegd dat hij wel begreep dat zij niets van boek snapten.

Moore schreef naderhand:

Het is mijn persoonlijke opinie dat mijnheer Wittgensteins these een geniaal werk is, maar, afgezien daarvan, het is zeker op het niveau dat vereist wordt voor de graad van Doctor of Philosophy aan de universiteit van Cambridge. [72]

In het voorwoord van dit boek noemt Bert Keizer het denken een activiteit die moeilijker is dan gedacht. En uiteindelijk lijkt hij Wittgenstein vooral te waarderen als iemand die een hoop denken obscuur heeft gemaakt, door te wijzen op de onvolmaaktheden van taal. Wat als gedachte geformuleerd kan worden, is lang niet altijd wat.

Filosofie zoals Wittgenstein die bedrijft levert in zekere zin niets op. Maar ze leert ons wel een hoop af.

  • onze neiging om te generaliseren: hoe zit het eigenlijk? Zeg niet ‘alle taal is beschrijven of bevelen of vragen of aankondigen’, maar koester de verschillen. Kijk hier eens, en daar, en daar, en dit dan?
  • betekenis is geen spook dat zich in geluid hult. Begrippen, alle begrippen, hebben wortels in het dagelijkse doen en laten van ons mensen.

[…]

  • filosofie kan niets afdwingen op het toontje van: zo moet het zitten (de Tractatus), Filosofie kan slechts vaststellen: zo ligt het nu eenmaal. [125]

Bij het werk van denkers als Wittgenstein heb ik dan het probleem dat hun ideeën er niet waren voordat zij ze formuleerden. Later lijkt alles zo veel meer vanzelfsprekend. Als kennis er eenmaal is, kan met een Reader’s Digest-samenvatting worden volstaan. Bert Keizer lukte het in dit boek toch ook om te wijzen op het onbekende van het gebied dat Wittgenstein betrad, en waar hij daardoor in het begin te ver ging.

Ook dat maakt dit boek de moeite.

Bert Keizer, Ludwig Wittgenstein
Taal, de dwalende gids

158 pagina’s
SUN, 2000

Man Who Knew Too Much ~ David Leavitt

Stel nu eens dat Alan Turing die appel met strychnine niet had gegeten om zelfmoord te plegen. Stel dat hij gehoopt had om net als Sneeuwwitje enkel in slaap te vallen door de foute vrucht. Om dan nog eens wakker te worden gekust door een prins.

Met deze gedachte beëindigt David Leavitt zijn portret van Turing. Waarbij hij daar aan toevoegt het vreemd te vinden dat eerdere biografen deze theorie nooit geopperd hebben. Had Alan Turing niet welhaast een obsessie gehad voor de Walt Disney-versie van Sneeuwwitje, en een liedje uit deze tekenfilm?

Mijnheer Leavitt is dus een romanticus. Ik herinner me van Sneeuwwitje vooral dat bewerking van de gebroeders Grimm een kleuterversie bracht van de werkelijke vertelling — in het oerverhaal wordt de vrouw niet meer wakker, maar ligt ze in coma. En een voorbij reizende prins verkracht haar in d’r kist, en maakt haar zwanger daarbij. Pas na de uiteindelijke geboorte veranderde er vervolgens iets.

Het leven van Alan Turing was al voor de fatale appel verneukt. Hij was homoseksueel in een tijd en een land waar dit verboden was. Werd door éen van zijn minnaars bestolen. Meldde dit argeloos bij de politie. Waarop Turing uiteindelijk veroordeeld werd tot castratie met vrouwelijke hormonen. Die hem ook nog eens dik maakte. Waar hij zijn hele leven een slanke hardloper was geweest.

Turing werd pas de afgelopen jaarwisseling, 59 jaar na zijn dood, een koninklijk pardon verleend. De veroordeling om homoseksualiteit heette daarbij:

a sentence we would now consider unjust and discriminatory and which has now been repealed.

En ik was aanvankelijk blij met deze postume correctie; hoe laat die ook kwam. Om het vervolgens toch eens te zijn met critici die stelden dat iedereen die veroordeeld en bestraft was indertijd, vanwege de grote onnozelheid om een biologisch gegeven strafbaar te maken, pardon had horen te krijgen. En niet alleen de man waarvoor door velen campagne was gevoerd. Die een oorlogsheld was geweest; omdat hij de geheime codes van de Nazi’s had helpen te kraken.

Mijn fascinatie voor de ideeën van Alan Turing [1912 — 1954] dateert al van heel lang terug. Daardoor was opvallend goed in te schatten waarop David Leavitt de accenten had gelegd in zijn biografie — afgezien van de homoseksualiteit die in al Leavitt’s werk aanwezig is.

Wonderlijk genoeg is over het leven van Turing ook niet zo heel veel bekend. De best ontsloten periode is nog de tijd in Bletchley Park, toen Turing zo geniaal de oorlogsinspanning van de geallieerden diende. En zelfs dat is een tijd van staatsgeheimen — openheid daarover kwam pas na het einde van de Koude Oorlog.

Dus zet Leavitt vooral in op de wetenschappelijke artikelen die Alan Turing schreef, en die hem tot éen van de vaders van de computer maakten. En de biograaf doet dit uitermate grondig. Onder meer door de lezer de dienst te leveren om uit te leggen welk probleem Turing aanvankelijk eigenlijk probeerde op te lossen.

En dat had dan weer te maken met de discussies over de grondslagen van de wiskunde, zoals die gevoerd werden in de eerste helft van de twintigste eeuw.

Grootste verrassing aan deze biografie — mede omdat ik het eigenlijke levensverhaal al zo goed kende — was daarom voor mij dat Alan Turing bijvoorbeeld nog met Ludwig Wittgenstein gediscussieerd heeft over logica. En dat deze gedachtewisselingen zijn opgetekend.

Daarnaast was er het titbit dat er nog even een verloving speelde, tijdens de oorlog, maar dat Turing zijn fiancée eerlijk verteld had meer van de mannen te zijn.

Leavitt doet dit persoonlijke gegeven haast achteloos af. Terwijl ik nu ineens zeer benieuwd ben naar wat deze vrouw te zeggen zou hebben gehad over Turing. Te veel aan die man is nog altijd legende. Hij was het stereotype verstrooide geleerde; en daar kwamen verhalen van. Hield hij zijn broek niet op met een stuk touw? Had hij niet een fiets waarop niemand anders rijden kon — omdat bij elke andere berijder de ketting er meteen af zou lopen?

David Leavitt, The Man Who Knew Too Much
Alan Turing and the Invention of the Computer
319 pagina’s
Phoenix 2007, oorspronkelijk 2006

 


Wittgenstein ~ Willem Frederik Hermans

De eerste editie van Hermans’ boek over Ludwig Wittgenstein kwam uit toen ik mijn eigen strijd nog voerde met deze filosoof. Toch heb ik het indertijd niet gelezen. Zonder dat me duidelijk is precies waarom.

Hermans wijdde in de loop van vele jaren verschillende essays aan Wittgenstein; die eerder veelal los in andere bundels werden gepubliceerd. Hij vertaalde in de jaren zeventig ook de Tractatus logico-philosophicus naar het Nederlands. Zo een literator ooit een popularisator kan zijn, dan heeft Willem Frederik Hermans toch stevig zijn best gedaan om de denkbeelden van Wittgenstein, en de betekenis daarvan, hier te introduceren.

En dat nu is precies de zwakte van deze uiteindelijke verzameling op dit moment. Want, er zijn ondertussen nog zo veel anderen geweest die hetzelfde hebben gedaan, en dan beter. Waarschijnlijk omdat zij wel konden leunen op het werk van voorgangers, waar Hermans zo veel nog in zijn eentje moest uitvinden.

Toentertijd, in 1990, had ik waarschijnlijk enorm veel baat gehad bij het essay ‘Wittgenstein in de mode en Kazimier niet’ uit 1967. Dat beslaat het grootste gedeelte van dit boek, en is onder meer een poging om Wittgenstein te plaatsen in de recente filosofische traditie van dat moment.

Het essay kent bovendien twee delen. Het oorspronkelijke betoog gevolgd wordt door een repliek van Hermans tegen de genoemde professor Kazimier — die het gewaagd had hem aan te vallen; mede omdat de literator geen vakfilosoof was, en zich dus op verboden terrein had begeven. Kazimier noemde Hermans daarbij ‘geoloog’, terwijl deze fysisch geograaf was, dus werd herhaalde hoon zijn deel.

En daarmee was dit boek nog het aardigst als Hermans zijn afkeer toont van wat voor filosofie moet doorgaan. Dat zijn namelijk volgens hem op z’n best persoonlijke waarheden. Daar heeft iemand die een exacte of technische scholing heeft genoten vrijwel niets aan.

Of, zoals hij in een brief uit Machines en emoties schreef:’

Filosofische problemen zijn nutteloos, verwarrend, neerdrukkend en bloeduitzuigend voor wie niet van plan is zelf een filosoof te zijn, door zijn voorgangers te verkrachten of te vermoorden.

Hoogstens heeft de filosofie nut om te tonen hoeveel dwaalwegen de mensheid in de loop der tijd bewandeld heeft. De baat zit dus in de afschrikwekkende werking.

Het kwellende probleem voor velen is dat de exacte wetenschappen zich steeds verder ontwikkelen terwijl daarnaast en daarover de filosofen, iemand als Wittgenstein uitgezonderd, niets zinrijks te zeggen hebben, behalve tegen elkaar en zelfs dat meestal niet. [115]

Deze bundel sluit merkwaardig genoeg af met een essay over Paul Feyerabend. Enkel omdat Hermans daarmee wilde laten zien dat complete idiotie ook na Wittgenstein nog mogelijk is de filosofie.

Ik vond aan het boek jammer dat Hermans relatief weinig ingaat op Wittgenstein’s ideeën — en bijvoorbeeld nalaat om uit te leggen waarom de inhoud van de Tractatus een zo radicale stap voorwaarts was, dat zelfs de auteur daar later op terug is gekomen.

Ludwig Wittgenstein van Bert Keizer biedt dat soort informatie wel, en is in dat opzicht veel beter geschikt als inleiding.

Willem Frederik Hermans, Wittgenstein
282 pagina’s
De Bezige Bij 2002, oorspronkelijk 1990