Onbescheiden gedachten over het korte verhaal | 4






Jaarlijks worden in de VS de beste verhalen bekroond met de O Henry Award; een prijs die genoemd is naar een grootmeester in het genre. En elk jaar komt er daarbij een boek uit waarin alle genomineerde verhalen staan. Deze uitgave bracht ook ditmaal Michael Allen, the grumpy old bookman, tot de verzuchting dat de huidige jury’s van de prijs niet begrijpen wie O Henry was, en wat hij deed.
O Henry schreef amusante verhalen, met in elk geval een duidelijk plot, en vaak ook een interessante twist op het eind. Zijn doel was om het lezers ten dienste te zijn. Maar tegenwoordig lijken auteurs alleen nog oog voor hun eigen ikjes te hebben, dat vindt althans Allen. In twee uitgebreide essays heeft hij ook al eens toegelicht waarom volgens hem korte verhalen inmiddels vaak zo vervelend zijn. Ze lijken vooral geschreven te worden met het oogmerk later leuke uitpluispuzzels op te leveren, voor academische werkgroepen.
Leest vooral eens Allen’s officiële geschiedenis van het korte verhaal, en vergelijk die met zijn ware geschiedenis van het genre.
Nu staat Michael Allen niet alleen in zijn grumpiness. Eind september schreef Stephen King een geruchtmakend voorwoord bij het boek The Best American Short Stories 2007, dat door hem samen werd gesteld. Kernstuk uit dat essay is:
What’s not so good is that writers write for whatever audience is left. In too many cases, that audience happens to consist of other writers and would-be writers who are reading the various literary magazines (and The New Yorker, of course, the holy grail of the young fiction writer) not to be entertained but to get an idea of what sells there. And this kind of reading isn’t real reading, the kind where you just can’t wait to find out what happens next (think “Youth,” by Joseph Conrad, or “Big Blonde,” by Dorothy Parker). It’s more like copping-a-feel reading. There’s something yucky about it.
Last year, I read scores of stories that felt … not quite dead on the page, I won’t go that far, but airless, somehow, and self-referring. These stories felt show-offy rather than entertaining, self-important rather than interesting, guarded and self-conscious rather than gloriously open, and worst of all, written for editors and teachers rather than for readers.
Ik kan moeilijk om deze kwestie heen, in dit serietje met mijn ideeën over het kortverhaal. Daarbij speelt dat dezelfde O Henry erg belangrijk is geweest in mijn leesgeschiedenis. Goed, hij staat daarin niet alleen. Ik genoot van O Henry, en ook Roald Dahl, om hun plots. Terwijl er al eerder een grote appreciatie was voor de verhalen van de Britse schrijver Saki [H.H. Munro], en dan vooral om diens humor. Schrijvers als zij maakten mij rijp voor het genieten van ‘volwassen’ boeken. Zij vormden de brug tussen kinderboek en thriller, wat zo ongeveer het enige was dat ik tot mijn dertiende las, en de boeken zonder dodelijke spanning of duidelijk plot die in het algemeen onder literatuur worden geschaard.
Tenminste, zo dacht ik er een tijdlang over.
[wordt vervolgd]
[x]#3258 fan vrijdag 28 december 2007 @ 16:36:42
frans op 29 december 2007 @ 05:42:39
Vergeet je J.M.A. Biesheuvel niet? Ik heb vluchtig gekeken, dus misschien heb je hem wel genoemd. Je hebt iedereen de revue laten passeren die ik ook goed vind, verder. O, je vergeet Maarten ’t Hart ook nog. Die kan ook aardig schrijven. En heb je wel eens kortverhalen van Adri vd Heijden gelezen?