On Short Stories

A story always involves, in a dramatic way, the mystery of personality.

I lent some stories to a country lady who lives down the road from me, and when she returned them, she said, “Well, them stories just gone and shown you how some folks would do,” and I thought to myself that that was right; when you write stories, you have to be content to start exactly there– showing how some specific folks will do, will do in spite of everything.

Now this is a very humble level to have to begin on, and most people who think they want to write stories are not willing to start there. They want to write about problems, not people; or about abstract issues, not concrete situations. They have an idea, or a feeling, or an overflowing ego, or they want to Be A Writer, or they want to give their wisdom to the world in a simple-enough way for the world to be able to absorb it. In any case, they don’t have a story and they wouldn’t be willing to write it if they did; and in the absence of a story, they set out to find a theory or a formula or a technique.

Flannery O’ Connor, Writing Short Stories

Refered to in this essay by Raymond Carver.


Onbescheiden gedachten over het korte verhaal | 1

Mijn vooroordelen zijn hoogstens versterkt, nu ik drie jaar mijn gedachten heb vastgelegd over de boeken die ik uitlees. Zo ben ik het kortverhaal alleen maar meer gaan waarderen, omdat de kans een goed verhaal te lezen echt aanmerkelijk veel groter is dan een geslaagde roman onder ogen te krijgen.

Misschien, zo denk ik daarom, misschien heeft de roman wel zo’n enorme status, juist omdat het bijna niemand lukt een heel boek te schrijven zonder zwakke plekken. Misschien is het de onmogelijke inspanning die zo veel bewondering afdwingt, en niet het resultaat.

Nogal wat schrijvers zijn jaren van hun leven kwijt aan éen zo’n roman. De auteur die dan nog objectief over zo’n enorme investering in tijd durft te oordelen, heeft een grotere geest dan de meesten is gegeven. Misschien dat er daarom zo veel halfgelukte boeken verschijnen.

Ook dit maakt het merkwaardig dat het verhaal zo veel minder populair is dan de roman. Of te vaak hoogstens de status heeft een vingeroefening te zijn. Een mislukt verhaal kan een schrijver makkelijk negeren.

Ik zal de komende weken, nu het schrijven aan boeklog stilligt, mede hierom, toch eens wat gedachten wijden aan het kortverhaal.

Dat serietje heeft bovendien een actuele aanleiding. Er is de laatste weken op de Engelstalige internetten nogal wat reuring over het werk van de schrijver Raymond Carver. Diens beroemdste kortverhalen zijn namelijk in sommige gevallen met wel 60% ingekort door zijn toenmalige redacteur, Gordon Lish.

Carver’s zo geroemde sobere taalgebruik, was daarmee niet zijn eigen kwaliteit.

Een vraag is nu of dit uitmaakt.

En andere vraag is ook of ik die verhalen in Carver’s oorspronkelijke versie wel lezen wil, nu dit kan.


Onbescheiden gedachten over het korte verhaal | 2



Heeft de cultuur van een land invloed op welke literaire genres er succesvol beoefend worden? Dit is een rijkelijk pretentieuze vraag. Maar ik zou hem niet stellen als er geen duidelijk aanwijsbare reden voor was.

Zo viel me ineens op dat ik op het moment vrijwel alleen Canadese schrijvers aan het lezen ben. Alice Munro. Guy Vanderhaeghe. Mavis Gallant. En zo ik iets gemeenschappelijks over deze auteurs kan zeggen, dan toch dat ze de vitaliteit uit de Amerikaanse verhaalcultuur combineren met een grotere wereldwijsheid. En heel moeilijk is het niet om aan te tonen dat in Canada zowel de VS als de Europa invloed hebben.

In elk geval vind ik het anders moeilijk te begrijpen dat de verhalenschrijvers die mij bevallen vaak uit dezelfde culturen stammen; in taalgebied en tijd.

Duidelijk is dat in Nederland de roman de hoogste status heeft, als schrijversschepping. Maar dat verklaart mij niet geheel waarom er maar zo weinig goede verhalen zijn geschreven in onze literatuur.

Goed, Joost Zwagerman bracht een grote bloemlezing in 2005, om aan te tonen hoe rijk onze verhaalcultuur wel niet is. Alleen mislukte die poging alleen al omdat hij daarin niet het beste verzamelde, maar de verhalen waarmee auteurs zich voor het eerst lieten zien. Terwijl debuut en top toch vrij zelden samenvallen.

En het is ook niet dat ik sommige Nederlandse schrijvers al te lang ken; dat daarom alle verrassing ontbreekt. De verhalen van J.D. Salinger ken ik minstens zo lang als die van Hotz, Hermans, of Biesheuvel. Maar de Amerikaan kan ik wel om de paar jaar herlezen, en daarbij dan dezelfde emotie voelen als de allereerste keer. Zijn Nederlandse collega’s niet.

Alleen Bob den Uyl blijft bij herlezing even sterk. Maar bij hem interesseren me de apart staande verhalen het minst. Hij moet bezig zijn aan dat ene grote verhaal, waarin hij commentaar op zijn leven geeft. Dan is het goed, voor even.


Onbescheiden gedachten over het korte verhaal | 3





 
 

The New Yorker besteedde in het Kerstnummer nogal wat aandacht aan de verhalen van Raymond Carver, en de wijzigingen die redacteur Gordon Lish daar in aanbracht. Interessantst vond ik daarbij de zin-tot-zin vergelijking tussen de originele tekst van het verhaal ‘Beginners’, en de versie die uiteindelijk in de boeken kwam.

Vooral pagina 7 is veelzeggend. Lish schrapt enorme stukken uit het midden van het verhaal. Maar wat ik nog opvallender vond, is hoeveel hij er vervolgens zelf bij verzon.

Mede door dit praktijkvoorbeeld zijn mijn gedachten over het probleem toch wat verschoven.

Aanvankelijk vond ik alle drukte van Carver’s weduwe Tess Gallagher wat raar. Het maakte toch niet uit dat een redacteur zich zo intensief met de verhalen van Carver bemoeid had?

Goed, ik heb nogal wat journalistiek bedreven. Mij is het weleens overkomen dat van een zorgvuldig geschreven lang nieuwsbericht in de krant alleen de eerste drie zinnen overbleven, omdat andere actualiteiten belangrijker werden geacht. Maar ook achtergrondverhalen, of interviews zijn weleens ingekort, of voorzien van een kop die te veel provoceerde. Dat zijn de risico’s van het métier. Al werd ik wel degelijk kwaad als een eindredactie door al te gretige inkortacties ineens feitelijke onjuistheden in mijn teksten introduceerde.

Ik heb niets tegen redactie op mijn teksten, mits bij grote wijzigingen daar even contact over is.

Carver had in eerste instantie veel aan de wijzigingen van zijn redacteur te danken. De korte verhalen werden echt beter door de ingrepen. Maar vervolgens maakten beiden een ontwikkeling door. Carver raakte van de drank af en redacteur Lish leek steeds onbescheidener in zijn aanpassingen te worden.

En door de briefwisseling die The New Yorker toont, hel ik ineens geheel naar de kant van de schrijver over. Het lijkt me zijn volste recht om uit te maken hoe zijn werk er uiteindelijk uitziet; zelfs al wordt het daardoor slechter dan het met enige redactie was geweest.

Tegelijk ben ik nog altijd niet van plan die recente uitgave te lezen van de verhalen zoals Carver ze oorspronkelijk bedoeld had. Ik ken de kortere versies namelijk al, en dat zal de waardering van het onbewerkte materiaal altijd belemmeren.


Onbescheiden gedachten over het korte verhaal | 4







 
 

Jaarlijks worden in de VS de beste verhalen bekroond met de O Henry Award; een prijs die genoemd is naar een grootmeester in het genre. En elk jaar komt er daarbij een boek uit waarin alle genomineerde verhalen staan. Deze uitgave bracht ook ditmaal Michael Allen, the grumpy old bookman, tot de verzuchting dat de huidige jury’s van de prijs niet begrijpen wie O Henry was, en wat hij deed.

O Henry schreef amusante verhalen, met in elk geval een duidelijk plot, en vaak ook een interessante twist op het eind. Zijn doel was om het lezers ten dienste te zijn. Maar tegenwoordig lijken auteurs alleen nog oog voor hun eigen ikjes te hebben, dat vindt althans Allen. In twee uitgebreide essays heeft hij ook al eens toegelicht waarom volgens hem korte verhalen inmiddels vaak zo vervelend zijn. Ze lijken vooral geschreven te worden met het oogmerk later leuke uitpluispuzzels op te leveren, voor academische werkgroepen.

Leest vooral eens Allen’s officiële geschiedenis van het korte verhaal, en vergelijk die met zijn ware geschiedenis van het genre.

Nu staat Michael Allen niet alleen in zijn grumpiness. Eind september schreef Stephen King een geruchtmakend voorwoord bij het boek The Best American Short Stories 2007, dat door hem samen werd gesteld. Kernstuk uit dat essay is:

What’s not so good is that writers write for whatever audience is left. In too many cases, that audience happens to consist of other writers and would-be writers who are reading the various literary magazines (and The New Yorker, of course, the holy grail of the young fiction writer) not to be entertained but to get an idea of what sells there. And this kind of reading isn’t real reading, the kind where you just can’t wait to find out what happens next (think “Youth,” by Joseph Conrad, or “Big Blonde,” by Dorothy Parker). It’s more like copping-a-feel reading. There’s something yucky about it.

Last year, I read scores of stories that felt … not quite dead on the page, I won’t go that far, but airless, somehow, and self-referring. These stories felt show-offy rather than entertaining, self-important rather than interesting, guarded and self-conscious rather than gloriously open, and worst of all, written for editors and teachers rather than for readers.

Ik kan moeilijk om deze kwestie heen, in dit serietje met mijn ideeën over het kortverhaal. Daarbij speelt dat dezelfde O Henry erg belangrijk is geweest in mijn leesgeschiedenis. Goed, hij staat daarin niet alleen. Ik genoot van O Henry, en ook Roald Dahl, om hun plots. Terwijl er al eerder een grote appreciatie was voor de verhalen van de Britse schrijver Saki [H.H. Munro], en dan vooral om diens humor. Schrijvers als zij maakten mij rijp voor het genieten van ‘volwassen’ boeken. Zij vormden de brug tussen kinderboek en thriller, wat zo ongeveer het enige was dat ik tot mijn dertiende las, en de boeken zonder dodelijke spanning of duidelijk plot die in het algemeen onder literatuur worden geschaard.

Tenminste, zo dacht ik er een tijdlang over.

[wordt vervolgd]


boeklog x: vooroordelen revisited

Vrij kort nadat ik mijn boeklog publiek maakte, leek het me nodig te benadrukken met welke vooroordelen ik las. Dat oorspronkelijke lijstje staat hier. Maar na 1.400 besproken boeken wordt het misschien tijd om nog eens te wegen wat ik toen schreef.

  1. ik houd meer van het kleine dan het grote; van verhalen dan romans, van essays dan monografieën; houd meer van boeken met maar een paar personages dan de grote allesomvattende roman. Ik prefereer kamermuziek boven symfonieën;

Een roman is een lang stuk tekst waar iets niet aan deugt. Aldus Randall Jarrell. En hij heeft gelijk. De afgelopen jaren hebben verhalen me meer gegeven als romans. En essays als monografieën. Er kan meer op de korte baan. En de magie is ook vol te houden.

Wel vraag ik me inmiddels af of mijn voorkeur niet ook te maken heeft met het gegeven dat er bijna niets is dat me uren boeit, of waartoe uren aan concentratie op te brengen is. Niets om in mijn eentje te doen tenminste.

  1. ik houd meer van boeken die uitgaan van de realiteit dan boeken waarvan de schrijver graag tot een bepaalde intellectuele of culturele traditie wil horen.

De vloek van het modernisme, waarvan de meesterwerken in de jaren 20 van de 20ste eeuw werden geschreven, lijkt iets te zijn uitgewoed. Het postmodernisme vertoont zo af en toe nog wat stuiptrekkingen. Academisme leeft daarentegen in de fictie nog altijd.

En ik moet toch ook een duidelijker voorbehoud maken bij ‘uitgaan van de realiteit’. Menig Nederlandse roman is voor mij niet door zijn realisme onleesbaar, maar door zijn provincialisme; de schraalheid aan thema’s, het gebrek aan algemene geldigheid.

  1. ik houd meer non-fictie dan fictie, maar dat komt vast omdat de kans een geslaagde zakelijke tekst onder ogen te kijgen gewoon groter is. Geslaagde fictie zal me daarentegen aanmerkelijk dieper raken;

Zo boeklog iets is, dan toch de permanente illustratie van het gegeven dat ik gauwer naar non-fictie grijp als naar fictie.

  1. heb weinig geduld met fantasie, magisch-realisme of andere bedachte vormen. Behalve dan oude sprookjes en volksverhalen;
  2. ik houd meer van poëzie dan proza. Maar de kans poëzie tegen te komen die ik geslaagd vind, is opvallend laag;

En ik snap nog altijd niet goed waarom dit probleem met gedichten er is.

  1. comedie staat boven drama;
  2. maar ik vind humoristisch bedoeld proza hoogstzelden leuk, en snel irritant;

Maar desondanks blijf ik proberen om nieuwe humoristen te ontdekken.

  1. prefereer eenvoud en helderheid verre boven complexiteit, helemaal als helder wordt uitgelegd hoe complex alles is;

En dit laatste vooroordeel is niet alleen de kern van mijn leesvoorkeur — slecht schrijven staat gelijk aan slordig denken — ik heb daarmee bijna een levensprogramma geformuleerd.

Hoogstens is dit programma nog aan te vullen met de notie dat ik me gauw verveel. Terwijl wat mij aangeboden wordt, in de media, of in boeken, vrijwel altijd lijkt op iets dat al bestond. Dus stoor ik mij nogal makkelijk aan de clichés, en de zichtbare gemakzucht bij de makers.

Enfin.


Collected Stories | 1
John Cheever

Er kwam uit wat ik al vreesde. Meer dan vijf verhalen lezen van Cheever in een week wordt moeilijk. Dus zal ik waarschijnlijk hoogstens lezen wat in De verhalen in vertaling werd opgenomen, maar dan vanzelfsprekend in het Engelstalige origineel.

Anders ben tot in de herfst bezig met dit boek.

Negenentwintig verhalen in korte tijd lijkt me voldoende, tenminste om elk op zich te kunnen laten staan. Daar komt bij dat onder de 61 verhalen in de Collected Stories nogal wat meer uit de beginperiode van Cheever’s schrijverschap zijn. En dat vind ik niet meteen de meest boeiende fase.

Het kortverhaal was voor de Tweede Wereldoorlog en nog even daarna een geliefd genre in de VS. Al wie er een beetje vaardig in was, kon goudgeld verdienen door verhalen aan tijdschriften te slijten. Wel lijden zulke verhalen voor de lezer nu wat aan een formuledwang. Om ze verkoopbaar te maken, moesten ze lijken op wat al bekend was.

En ook Cheever’s allervroegste verhalen lijken naar een sjabloon geschreven te zijn.

Ik las deze week: ‘O City of Broken Dreams’, ‘Torch Song’, ‘The Season of Divorce’, ‘The Cure’, en ‘The Sorrows of Gin’.

In de Vintage uitgave met de oerteksten brengt mij dat op pagina 274. In de Nederlandste vertaling zou ik nog maar tot pagina 88 zijn gekomen.

De vonk, waarvan ik weet dat die later zeker zal overspringen, was er nog niet. Zelfs al begon Cheever vanaf ‘The Season of Divorce’ duidelijk zijn eigen toon en aanpak te ontwikkelen. En ook al is ‘Torch Song’ een klassieker die gauw eens genoemd wordt onder Cheever’s beste.

[ volg al mijn gedachten bij John Cheever’s Collected Stories hier ]


Quote of the Day | 0807

Stories are memory aids, instruction manuals and moral compasses. When enlisted by charismatic leaders and turned into manifestos, dogmas and social policy, they’ve been the foundations for religions and political systems. When a storyteller has held an audience captive around a campfire, a cinema screen or on the page of a bestseller, they’ve reinforced local and universal norms about where we’ve been and where we’re going. And when they’ve been shared in the corner shop, at the pub or over dinner they’ve helped us define who we are and how we fit in.

Aleks Krotoski, ‘Storytelling: digital technology allows us to tell tales in innovative new ways’


Quote of the Day | 0812

“We found the people who read the [whole] story changed a bit in their personality,” Oatley says. “What we found interesting was that they all changed in somewhat different ways.”

Toronto scientists determine that fiction can change personalities