dit is het dossier:

Pieter Cramer

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Mijn rondje ~ Pieter Cramer & Lean Hodselmans

Ooit werd ik vlak voor een lokale fietsbrug ingehaald door de wielerprof Pieter Weening. Hij reed niet veel harder dan ik. En al evenmin klom hij sneller. Daardoor kreeg ik even de tijd om naar de magerte te kijken van de benen en de kont van een beroepswielrenner. En daar toen eigenlijk wel wat van te schrikken.

Eén dijbeen van mij was zo al dikker dan twee van de zijne.

Weening’s aanwezigheid daar, waar ik die nu net niet verwacht had, liet alleen wel de vraag rijpen wat zoal de lokale routes zouden zijn die de serieuze renners reden. En Bauke Mollema was de eerste die me daarop een soort van antwoord gaf — want de jaarlijks georganiseerde Mollematocht zou naar verluid over wegen voeren waar hij vaak heeft getraind; nee, zelfs zijn lievelingsroutes tonen. En tegenwoordig is er het sociale netwerk Strava. Dat legt automatisch een hittekaart aan van de wegen die elk jaar de meeste snelle fietsers trekken.

Speelt er vanzelfsprekend nog zo veel meer bij de keuze voor een trainingsroute.

Voor de interviewbundel Mijn rondje hebben Pieter Cramer en Lean Hodselmans met 32 fietsers gepraat over een route die zij vaak hebben gereden vanuit thuis. Daaronder zijn actieve wielerprofs, zoals Wout Poels, Steven Kruijswijk, en Laurens ten Dam. En Marianne Vos en Annemiek van Vleuten niet te vergeten.

Nog net wat interessanter waren evenwel de gesprekken met oud-wielrenners. Zoals Peter Winnen, Maarten Ducrot, Joop Zoetemelk, of Fedor den Hertog. Omdat in hun verhalen ook het verleden een dimensie is, waarin ze de dingen toch soms heel anders deden.

Zijn de rest van de interviews gevoerd met Nederlanders die bekend zijn geworden om iets heel anders, en die het fietsen enthousiast er bij doen.

Deze persoonlijke verhalen worden in de tekst afgewisseld met stukken van de routebeschrijving. Waarna zo’n hoofdstuk besluit met een simpel kaartje, en een verwijzing naar een website, die niet meer online lijkt te zijn.

Mijn rondje biedt kortom doelgroepproza van het soort waarvoor ik toevallig heel erg doelgroep was. Alleen vielen zelfs mij na een paar gesprekken al de constanten op. De interviewers wilden namelijk steevast precies dezelfde dingen weten:

Fiets je dat rondje het liefst alleen, of met anderen?
Rijd je altijd eerst tegen de wind in?
Ga je ook fietsen als het slecht weer is? Als het regent?
Wat neem je aan eten en drinken mee?
Stop je weleens onderweg, voor koffie?
Leg je de geleverde prestatie vast? En zo ja, met welke elektronische middelen?

En dat zijn allemaal volstrekt legitieme vragen — in interviews kan de vraag ook vaak niet simpel genoeg zijn om de gesprekspartner tot praten te verleiden. Alleen maakten de auteurs er ook een kwestie van of de fietsers wel een bel hebben. En of ze niet weleens de zonde begaan om met spatborden te rijden.

Toegegeven, de regels waaraan ‘echte fietsers’ zich hebben te houden gaan nog een paar stapjes verder. De interviewers hadden ook nog kunnen informeren of hun gesprekspartners altijd wel keurig witte sokjes aantrokken voor hun rit. Helaas vind ik veel van dat geneuzel al gauw interessantdoenerij. Maar op al mijn fietsen moet het dan ook mogelijk zijn om comfortabel de hele nacht door te rijden, met licht op, desnoods in hondenweer.

Voor mijn eigen rondjes had dit boek overigens amper waarde. De geïnterviewde fietsers wonen in heel andere delen van het land. Enkel Lieuwe Westra reed in Friesland rond. Alleen was diens vaste trainingsrondje er éen richting de kale leegte. Hij reed dan vanuit de Mûnein naar Harlingen, om vandaar over de Waddenzeedijk en Sint Anne terug te fietsen. En die hoek van de provincie is me doorgaans echt te onherbergzaam om me daar vaker dan éen, twee keer in het jaar te wagen. Bovendien hóef ik niet tegen de wind in te trainen om beter te worden, anders dan een prof.

Was het verder heel aardig om over de liefde van oud-schaatser Erben Wennemars te lezen voor de Lemelerberg — want in dat verhaal wist ik tenminste wat hij bedoelde met de lange kant, en de korte kant van die heuvel.

Voor de rest is er als fietser nog heel wat Nederland te ontdekken, voor mij. Enkel de omgeving van de Zevenheuvelenweg, bij Berg en Dal, uit het verhaal van Peter Winnen, kende ik ook. Alleen was dat door het hardlopen ooit. En daardoor nam ik later die route vaak aan het eind van de eerste dag van een fietsvakantie. Om alvast wat te wennen voor als het echt omhoog zou gaan, in de Ardennen.

Pieter Cramer & Lean Hodselmans, Mijn rondje
Trainingsroutes van profrenners en bekende wielerfanaten

280 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2013

Pijn in het peloton ~ Pieter Cramer & Frans Bevers

Voorname reden om een boek te lezen dat enkel gaat over de pijn bij professionele wielrenners was omdat ik ideeën heb over fietscomfort die niet heel modisch zijn. Vooroordelen, zo u wilt.

Tegelijk zegt mijn gezond verstand wel dat deze inzichten deugen. Want nooit heb ik pijn bij het fietsen, of daarna. Zoals het hoort. Terwijl ik gemiddeld genomen toch elke drie jaar de hele omtrek van de aarde afleg.

Beroepswielrenners maken nog meer kilometers per jaar, en leggen de hunne bovendien sneller af. Alleen doen zij dat wel op superstijve fietsen. En het oude staal dat ik berijd is aanzienlijk comfortabeler. Bovendien buigt zo’n fiets op tal van punten met mij mee, en is het niet zo dat mijn lijf zich te plooien heeft naar de onwrikbare dimensies van zo’n lichtgewicht wonder van carbon.

Op al mijn fietsen gaat de punt van het zadel op den duur iets naar links wijzen. En met een leren zadel kan dat ook best. Terwijl op een modern tuig de zadelpen gauw eens ovaal is, waardoor die niet draaien kan, en ook het onderstel van het zadel van carbon werd gemaakt, waar niets aan te verbuigen valt.

En inderdaad blijkt uit Pijn in het peloton dat het problemen kan opleveren als je lichaam niet helemaal symmetrisch is — wat het bij niemand zal zijn — en je tuig je toch duizenden kilometers in een houding dwingt waarin iets wordt geforceerd.

Zitten de voeten van profs ook nog eens moervast aan de pedalen, waardoor het nogal nauw steekt of daardoor de knieën wel helemaal goed blijven scharnieren.

Pijn in het peloton is gebaseerd op een hele reeks interviews met renners, oud-profs, en een enkele verzorger, en soms een medicus voor de details. En veel van de dertien beruchte blessures uit de subtitel van het boek komen voort uit een val. Bij zo’n val kan aan vrijwel elk onderdeel van het lichaam iets kapot. Door de aard van het boek wordt daarover vooral in anekdotes gepraat — hoe lang het herstel duurde bij zo’n renner, en of volledig herstel wel mogelijk was.

Interessanter, want veel geheimzinniger, vond ik de meeste andere kwalen. Hartritmestoornissen die ineens een probleem worden, grote aders in de lies die plots gaan kronkelen en kracht wegnemen, of de inspanningsastma waar hele pelotons aan leiden, en al helemaal de dodelijke vermoeidheid die schijnt te horen bij het bedrijven van topsport.

Van Peter Winnen was me al bekend dat hij zich de eerste drie jaar van zijn profcarrière zo had moeten forceren dat hij de volgende drie jaar niet meer op zijn oude niveau kon presteren. Alleen was hij actief in de jaren tachtig toen ze zelfs in de sporten met goede ideeën over training nog amper iets wisten. Bovendien raceten de renners indertijd nog het hele jaar, in plaats van naar éen twee wedstrijden toe te pieken.

Marianne Vos verloor recent bijna twee jaar aan overtraindheid. Onder meer omdat ze nog harder ging trainen toen de resultaten minder werden — zoals de standaard reflex schijnt te zijn bij beroepssporters, altijd bang om te weinig te doen voor hun sport.

Maar goed, gezien het tal burn-outs onder de beroepsbevolking lijdt onze hele samenleving onder het idee dat rust en relativering schadelijk zou zijn. Niet alleen bij de begeleiding van topsporters schort er van alles.

Pijn in het peloton had me wat te weinig over de pijn die een sporter voelt tijdens een wedstrijd, bezig om zijn of haar lichaam met een inspanning te vernielen. Hoe het is om een veel te steile helling op te rijden aan het einde van een wedstrijddag op de fiets. Niet genoeg anekdotes over de keren dat het wel lukte om een race te winnen ondanks alle pijn, naast alle keren dat het mislukte en daarmee nog echt even zeer bleef doen.

Het boek ontwijkt bovendien éen van de grote controverses in de wielersport van de laatste jaren — die van het gebruik van bovenmatig zware pijnstillers tijdens een race. Oud-prof Lieuwe Westra slikte Tramadol voor een tijdrit. Anderen deden dat ook tijdens races met een heel peloton, wat ze tot levensgevaarlijke zombies op de fiets kon maken. Daarom is Tramadol-gebruik sinds kort verboden in de wielersport.

En goed, dan ligt het verhaal over de pijnstillers misschien te veel in het verlengde van alle verhalen over doping — die deels ook altijd bestaan heeft uit het wegnemen van pijn bij de renners. Zo’n onderwerp helemaal negeren maakt een uitgave als deze alleen dan ietwat romantisch. Mede doordat nu erg de nadruk ligt op het gegeven dat wielrenners heel wat pijn kunnen verbijten, als dat moet.

Pieter Cramer & Frans Bevers, Pijn in het peloton
13 beruchte blessures bij wielrenners & meer ellende

328 pagina’s
De Arbeiderspers, 2018