deze boeklogjes vormen het dossier:

te fietsen

  1. Wat fietst daar?  Bob den Uyl12/2005
  2. Op de pedalen  Mark Jenkins09/2006
  3. Vliegende fiets  Bob den Uyl02/2008
  4. Quotable Cyclist  Bill Strickland ed.06/2008
  5. Fitter, harder & mooier  Ruud Stokvis & Ivo van Hilvoorde09/2008
  6. On Your Bike!  Matt Seaton07/2009
  7. Opkomst & Ondergang van de Zwarte Trui  Bob den Uyl07/2009
  8. It’s All About The Bike  Robert Penn07/2011
  9. Man Who Cycled the World  Mark Beaumont07/2011
  10. Hungry Cyclist  Tom Kevill-Davies07/2011
  11. Escape Artist  Matt Seaton07/2011
  12. Two Wheels  Matt Seaton07/2011
  13. Cyclebabble  James Randerson and Peter Walker [ed.]07/2011
  14. Bicycle Book  Bella Bathurst07/2011
  15. Bicycle Diaries  David Byrne07/2011
  16. Man Who Cycled the Americas  Mark Beaumont09/2011
  17. Dolle entree van automobiel en velocipee  Leonard de Vries09/2011
  18. Cyclepedia  Michael Embacher09/2011
  19. Around the World on Two Wheels  Peter Zheutlin10/2011
  20. Discovery Road  Andy Brown & Tim Garratt10/2011
  21. Yehuda Moon & The Kickstand Cyclery Vol. 1  Rick Smith10/2011
  22. Met fiets en tent naar de Oriënt  G. Monnink12/2011
  23. Round the World on a Wheel  John Foster Fraser12/2011
  24. Van vuur naar ijs  Marica van der Meer12/2011
  25. French Revolutions  Tim Moore12/2011
  26. Grote bocht  Peter Delpeut07/2012
  27. Quotable Cyclist | ii  Bill Strickland ed.10/2012
  28. Einstein & the Art of Mindful Cycling  Ben Irvine10/2012
  29. Just Ride  Grant Petersen01/2013
  30. One Man and His Bike  Mike Carter01/2013
  31. Ich lenke also bin ich  Kai Schächtele01/2013
  32. Bicycling Book  John Krausz & Vera van der Reis Krausz ed.05/2013
  33. In the City of Bikes  Pete Jordan06/2013
  34. Versnelling  Jennifer Bradbury07/2013
  35. On My Own Two Wheels  Malachi O'Doherty08/2013
  36. Barring Mechanicals  Andy Allsopp09/2013
  37. Cycling  Jesús Ilundáin-Agurruzza & Michael W. Austin ed.03/2014
  38. Rose Catalogus 2014  Rose Versand GmbH03/2014
  39. Three Men on the Bummel  Jerome K. Jerome05/2014
  40. Wat fietst daar? | 2  Bob den Uyl05/2014
  41. Bicycle Wheel  Jobst Brandt05/2015
  42. Obsessive Compulsive Cycling Disorder  Dave Barter08/2016
  43. What Goes Around  Emily Chappell08/2016
  44. Golden Age of Handbuilt Bicycles  Jan Heine & Jean-Pierre Pradères11/2016
  45. Filosofie van de fiets  Hans Declerq02/2017
  46. Filosofie van de heuvel  Ilja Leonard Pfeijffer & Gelya Bogatishcheva02/2017
  47. Mijn rondje  Pieter Cramer & Lean Hodselmans06/2017
  48. Amerikanen fietsen niet…  Gijs van Middelkoop06/2017
  49. Lange weg naar Tipperary  Ben Borgart06/2017
  50. Nieuwe fiets  Dirk Jan Roeleven01/2018
  51. Draag nooit een gele trui  Alex van der Hulst04/2018
  52. Cyclist Who Went Out in the Cold  Tim Moore07/2018
  53. This Road I Ride  Juliana Buhring09/2018
  54. In de woestijn fiets je niet  Peter Delpeut11/2018
  55. Alleen maar een fiets  Kees de Jong02/2019
  56. Fietsatlas Nederland  schaal 1:75.00004/2019

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Wat fietst daar? ~ Bob den Uyl

Wat vliegt daar? heette ooit een veel verkochte gids voor vogelaars. En inderdaad is er fijn op zo’n boektitel te variëren.

Verwacht van dit boek alleen niet dat Den Uyl als een soort opperfietsenmaker merken en types gaat beschrijven. Hoogstens legt hij uit waarom het onhandig is dat het oudhollandsche rijwiel iemand dwingt rechtop te zitten, en zo altijd tegenwind te vangen.

Nee, het gaat Den Uyl er veel meer om te beschrijven waarom fietsen de enige menselijke manier van reizen is. Wandelen gaat te langzaam, en alle gemotoriseerde vervoer veel te snel.

En uit eigen ervaring deel ik zijn mening dat het verbazingwekkend is hoe weinig mensen er fietsen, buiten een stad. Ook nu nog. Alleen in het weekend zijn er op sommige routes een hoop trimmers op pad. Maar zelfs die zijn er alleen in de zomer.

Verder is dit wel een wat vroege Den Uyl. Het droge ouwehoeren zit er al wel in, maar is in toon en aanpak nog wat onhandig. Ook denk ik dat hij later beter over zijn fietsreizen geschreven heeft. Terloops.

Maar daarentegen staan er een hoop fijne oude plaatjes in dit boekje, en dat is ook veel waard.

Ooit deed ik hier terloops een verzoekje, en nu was er iemand ook werkelijk zo lief mij dit boekje op te sturen.

Bob den Uyl, Wat fietst daar?
95 pagina’s
Nijgh en Van Ditmar, 1970

Op de pedalen ~ Mark Jenkins

Een leunstoeltoerist ben ik geworden. Te zeer op gemak gesteld om zelf ontberingen te willen leiden. En daardoor is het maar fijn dat zo veel anderen hun ellende eloquent op papier weten te zetten.

Mark Jenkins was éen van de Amerikanen die met wat Russen in een team als eersten dat hele ellendige eind door Siberië fietsten. Tenminste, als er een weg was en er gefietst kon worden. Dit boek laat vooral hoe ellendig het is als modder op het pad alle fietsen belemmert.

Ik heb dat zelf weleens op mijn fietsvakanties ervaren, in de jaren dat het nog leuk was actief een vakantie te beleven. Na een paar kilometer ploeteren was mij dat genoeg.

De groep in het boek moest het 1263 kilometer doen zonder een beetje begaanbare weg. Midden in het niets. En ik ondertussen stond ik eens van mijn bank op nog eens goed glas in te schenken, om mijn leesgenot wat te verlengen.

Dit boek is bovendien nog een andere reis, terug in de tijd naar het Sovjet-regime. Ook al was die fietstocht dan in 1989, en was er al enige dooi ingetreden, de Amerikanen werden het eerste stuk begeleid door geheime politie. In auto’s.

Dat fietst niet. Dus voor het verhaal was het maar goed dat de weg op een gegeven moment ophield.

Aardig aan dit boek was verder dat het Jenkins een paar keer goed lukte te treffen hoe het is om op een fiets onderweg in een landschap te zijn. Terwijl hij toch niet heel zintuiglijk schrijft.

Helaas bood hij me niets aan fijne technische details die fietsfanaten altijd uitwisselen. Zoals welke verzetten, wat voor frame, hoeveel kilo bagage, en wat er allemaal stuk ging. Of niet.

Maar eerlijk gezegd, dat deed er niet zo veel toe.

Mark Jenkins, Op de pedalen
272 pagina’s
A.W. Bruna Uitgevers © 2002
Vertaling van Off the map © 1992


Vliegende fiets ~ Bob den Uyl

In 1979 vloog de Gossamer Albatros over het Kanaal, als eerste vliegtuig dat alleen de piloot als krachtbron had. De propeller werd aangedreven door een man op een fiets.

In 1986 kwam dit boekje uit, van de schrijver Bob den Uyl. En daarin noemt hij tal van mislukte pogingen van de mens om zich enkel door fietskracht van de aarde los te maken. Maar de Gossamer Albatros noemt hij niet, en dat vond ik bij het lezen merkwaardig.

De inhoud van dit boekje stoelt op twee bronnen; een Duits boek uit 1936, waaruit ook de illustraties werden overgenomen; en een Brits boek uit 1971. Logischerwijs stond de Gossamer Albatros daar niet in. En toch vond ik de omissie niet kunnen. Hoe vermakelijk het ook is om over de strijd te lezen van voor de Eerste Wereldbrand om meer dan tien meter per fiets door de lucht af te leggen.

Goed, Den Uyl heeft, eenmaal in zijn eigen tijd aangekomen, geen prijzend woord over voor al die superlichte vliegtuigen die het alleen doen als het niet waait. Maar dat is wel een erg algemene veroordeling voor iets dat hij verder niet beschrijft.

Zo dacht ik.

Bij het schrijven van dit boeklogje heb ik dan ontdekt dat al in 1976 een boekje met dezelfde titel was uitgekomen van Den Uyl, waarvan in deze uitgave niet gerept wordt. Waarschijnlijk is dit dus gewoon een ongewijzigde herdruk, wat toch merkwaardig mag heten gezien de ontwikkelingen in het onderwerp de jaren daarvoor.

Den Uyl fietste zelf veel. Hij heeft in zijn boeken ook uitgebreid verslag gedaan van de reizen die hij zo maakte. En zoals vrij normaal is bij fietsreizigers, trad dat voertuig ook in zijn dromen op. Ik ken dat verschijnsel goed. Bob den Uyl droomde eens na een lange beklimming niet meteen op hoge snelheid de afdaling in te gaan, maar juist ‘het luchtruim’ te kiezen.

Dit was de aanleiding voor dit boekje. Daarvan ben ik blij het toch eens onder ogen te hebben gehad, zonder het nu meteen onder de hoogtepunten in zijn oeuvre te willen scharen. Voor mij kleeft er te zeer de indruk aan dat Den Uyl heeft naverteld wat anderen allang voor hem hadden uitgezocht. Weliswaar gebeurt dit op amusante toon, maar toch is dat weinig.

meer Den Uyl op boeklog

Bob den Uyl, De vliegende fiets
39 pagina’s
Uitgeverij Vriendenlust, 1986

Quotable Cyclist ~ Bill Strickland ed.


Waarom levert het wielrennen interessantere uitspraken op dan het hardlopen? Ik vind het nogal verbazingwekkend dat de verschillen tussen twee vergelijkbare boeken zo groot zijn. The Quotable Cyclist is aanmerkelijk beter dan The Quotable Runner.

Het lijkt alsof het hardlopen nooit meer over het allereerste verhaal is heen gekomen, uit het jaar 490 voor Christus. Pheidippides liep toen van Marathon naar Athene om de overwinning op de Perzen te melden, en viel daarna dood neer.

Νενικήκαμεν.

Beter zou het drama daarna niet meer worden.

Het wielrennen leent zich daarentegen wel voor moderne legenden. Zelfs al worden de meest heroïsche eendagswedstrijden niet meer gereden, als Bordeaux – Parijs, de Tour de France bestaat nog altijd wel; met zijn ellendige bergen, en zijn teveel aan etappes. Het lijden daarin is groter, veel groter dan in een marathon die voor de snelste lopers maar iets meer dan een uur of twee duurt.

Veel wielerwedstrijden zijn ook ontstaan om de organiserende krant iets exclusiefs te geven om over te schrijven.

En misschien heeft de fiets nog altijd wel dat positieve imago uit de negentiende eeuw mee; toen de mens voor het eerst iets bezat om op eigen kracht hoge snelheden mee te behalen.

Lopen houdt toch iets plebejisch.

Zelfs een scheef tegen een lantaarnpaal hangende fiets is nog een bezit.

Neemt niet weg dat niets in The Quotable Cyclist verwijst naar hoe ik de fiets het meest gebruik. Voor mij is het vaak allereerst een boodschappenkarretje, om snel nog even melk te halen in de supermarkt. Nauwelijks de stof waar dromen van gemaakt worden.

Voor Amerikanen geldt deze bedenking niet. De fiets is daar zoiets als een surfplank hier; een middel ter ontspanning. Niet iets om enkel van A naar B te reizen, en dan weer terug. Hobbygereedschap. En aan iets dat zo weinig noodzakelijk is, kleeft dan direct al wat verhevens. Het gebruik is een bewuste keuze, maar niet éen uit noodzaak, en die keuze dient daarom te worden verdedigd. Zoals altijd gaat dit dan het best door een beetje uit de hoogte te doen; door anderen het gevoel te geven dat ze iets missen.

Tegelijk tonen bundels als deze ook meteen de grote beperkingen van taal aan, en de vormen die er inmiddels zijn om die taal te gebruiken.

I have started many stories about bicycle racing but have never written one that is as good as the races are both on the indoor and outdoor tracks and on the road.

De betekenis van Hemingway’s verzuchting is elke maandag goed te zien in de courant. Sportjournalisten hebben allang geleden de pretentie opgegeven objectief verslag te doen van een wedstrijd. In plaats daarvan worden een soort recensies geboden. Tal van sportverslagen zijn onbegrijpelijk voor wie de wedstrijd niet al gezien heeft, op televisie. Het is of journalisten er voetstoots vanuit gaan alleen lezers te krijgen die het onderwerp toch al interesseerde.

Omgekeerd staat er dan niets in dat iets toevoegt aan wat mij al bekend was. Daarom kan ik de sportkaternen haast altijd ongelezen terzijde leggen.

Maar waarom vind ik dan toch zo belangrijk dat sporten als het wielrennen, of de atletiek, beschreven worden op een manier die wat extra’s brengt?

Ik heb toch ook al eens opgemerkt — in een logje over een pretentieus kutboek van Dirk van Weelden — dat de betekenis van iets heel treffend is aan te geven, door het er juist niet over te hebben.

De waarde van het hardlopen voor iemands leven is te illustreren door tientallen wedstrijdverslagen te schrijven. Tegelijk kan hetzelfde effect veel effectiever, en een stuk minder saai, bereikt worden door te vertellen hoe erg het is als het lopen niet meer kan. Of mag. Dit is nota bene de oudste kunstgreep uit al die millennia literatuur. Geen liefde groter en indrukwekkender dan de gedwarsboomde liefde.

En toch zoek ik misschien wel vergeefs naar iets dat taal maar moeilijk kan overbrengen.

Lezen is natuurlijk ook een merkwaardige activiteit. Het mooiste lezen laat me vergeten een lijf te bezitten. Bij het mooiste lezen bestaat er anders niet dan het boek.

Dus is het raar om van The Quotable Cyclist of The Quotable Runner te verlangen dat die iets unieks verwoorden over een lichamelijke activiteit, terwijl zulke boeken de kwaliteit moeten hebben om tegelijk mijn directe besef uit te schakelen een lichaam te hebben.

Bill Strickland ed., The Quotable Cyclist
Great Moments of
Bicycling Wisdom, Inspiration and Humor

359 pagina’s
Breakaway Books, 1997

Fitter, harder & mooier ~ Ruud Stokvis & Ivo van Hilvoorde

Een filosoof [Van Hilvoorde] en een socioloog [Stokvis] schreven tezamen een cultuurgeschiedenis van de fitnesscultuur in Nederland. Daarmee terecht illustrerend dat er enorme verschillen zijn in waarom mensen zich vroeger lichamelijk inspanden, en de redenen van nu. Tegenwoordig is bewegen voor velen geen doel meer, maar een middel — om er gezonder of mooier uit te zien.

De kracht van dit boek is de systematische opzet, en dat is meteen ook de zwakte ervan.

Goed om te lezen was het hoe de auteurs onderscheid aanbrachten tussen de verschillende soorten sporten, en hun geschiedenis. Georganiseerde competitiesport ontstond om andere redenen dan heil- of schoolgymnastiek, laat staan als bodybuilding.

Vooral de oorsprong van al deze bewegingsvormen krijgt ruim aandacht, en de betreffende hoofdstukken zijn regelmatig feestelijk geïllustreerd.

Wat me aanmerkelijk minder beviel, was dat alle trends in het bewegen van dit moment voornamelijk met cijfermateriaal zijn geïllustreerd. Waarbij de auteurs ook nog hardop klagen dat het aantal hardlopers zo veel jaar geleden anders geteld werd dan tegenwoordig; zodat ze eigenlijk gissen.

Dan laten ze bijvoorbeeld wel zien dat de gymnastiekverenigingen met hun duffe zaaltjes — die al honderd jaar hetzelfde zijn ingericht — minder aantrekkelijk werden dan de sportschool is. Maar dan speelt er een vergelijkbare trend naar individualisering in het hardlopen, en daar wordt niets mee gedaan.

Gezien het enorme aantal hardlopers had de KNAU de grootste sportbond van Nederland kunnen zijn — toch is de atletiekunie er nooit in geslaagd al die nieuwe aanwas aan zich te binden. Maar waarom? Daar is elders toch echt over geschreven…

Soms volstaat alleen het benoemen van een cijfermatige trend dus simpelweg niet. Dit is wat ik ermee bedoel dat het boek soms wat vervelend systematisch blijft; daardoor komt de inhoud niet van de onderliggende schema’s los.

Wat ik verder miste was aandacht voor bijvoorbeeld de fiets — dat hier zo gebruikelijke vervoermiddel. Bijvoorbeeld omdat de fiets zo vaak genoemd wordt als een reden dat de Nederlanders nog niet zo obees zijn als Amerikanen.

Het lijkt me namelijk altijd nog slimmer om de hele dag meer te bewegen, dan om twee keer per week naar de sportschool te gaan, en daarna uren op de bank uit te puffen.

Sowieso had er van mij aandacht mogen uitgaan naar vergelijkingen van dagelijkse bewegingspatronen toen en nu; ofwel er mist me te veel echte cultuurgeschiedenis. Want, waarom komen mensen ineens beweging tekort?

Verder is mij wat te zeer bezuinigd op de eindredactie. Er staan regelmatig misbaksels van zinnen in, net als dat er slordigheden in de tekst voorkomen [zo is het Freikörperkultur, ipv het telkens gebruikte Freie Körper Kultur].

Ruud Stokvis & Ivo van Hilvoorde, Fitter, harder & mooier
De onweerstaanbare opkomst van de fitnesscultuur

250 pagina’s
De Arbeiderspers/Het Sporthuis, 2008

On Your Bike! ~ Matt Seaton

Op vakantie kreeg ik ooit ruzie met een Amerikaan. Hij vond het volkomen onverantwoordelijk dat ik zonder helm op rondfietste. Ook al was het veertig graden in de schaduw, en zouden mijn hersenen in verpakking langzaam gaar zijn gestoofd. In éen moeite door werden ook alle Nederlanders een onnozel volk genoemd, omdat zij zich weigerden normaal te beschermen.

Die Amerikaan kwam uit een andere samenleving, waar automobilisten zo weinig gewend zijn aan ander verkeer op de weg, dat er nogal wat fietsers worden doodgereden. Puur uit onoplettendheid. Ik woon in een land met overal fietspaden, en een cultuur waarin de fiets wordt gezien als vervoermiddel. Niet als sportattribuut. En waar de automobilisten ’s avonds zelfs bedacht zijn op fietsers die geen licht voeren.

Wie zulke verschillen niet onderkent, en de normen uit eigen land heilig maakt, zal nooit iets leren.

Toch toonde mijn reactie op dit boek een zelfde vooringenomenheid. On Your Bike! is een rijk geïllustreerde poging om de fiets uit te leggen aan alle Britten en Amerikanen die allereerst nog denken met kinderspeelgoed van doen te hebben. Het boek biedt daarom van alles wat, en dus van niets wat bijzonders, maar is door alle historische plaatjes en wedstrijdbeelden zelfs al leuk om door te bladeren.

En toch komt de auteur niet van het idee los dat een echte fiets vele versnellingen heeft, en geen mens een fiets berijdt zonder zich eerst in nauwsluitend lycra te hebben geperst, en een helm op te doen. Wat gezien de markt waarvoor dit boek bedoeld is, niet eens zo’n vreemde keuze mag heten.

Maar als een boek zo duidelijk niet voor mij bedoeld is, wie ben ik dan om er over te oreren?

Matt Seaton, On Your Bike!
The Complete Guide to Cycling

192 pagina’s
Black Dog Publishing, 2006
In association with Guardian Books

Opkomst & Ondergang van de Zwarte Trui ~ Bob den Uyl

Aan deze bundel verhalen van Bob den Uyl kleeft een herinnering waarvan ik niet helemaal weet of die klopt. Het staat me bij ooit heel erg nieuwsgierig geweest te zijn naar dit boek. Waarschijnlijk omdat het toen net was uitgekomen. Maar las ik Den Uyl al in 1982? Op mijn veertiende, vijftiende? Kende ik dat oeuvre toen al zo goed dat me de gedachte blij kon maken dat er meer van kwam?

Het kan. Het kan ook inbeelding zijn.

Zeker is dat ik dit boek bij die allereerste lezing tegen vond vallen — wat nu niet anders was. Om het titelverhaal. Omdat Den Uyl daarvoor iets verzonnen had, zonder daarbij maat te houden. Over wielerraces ging het, in afgesloten gebieden, zoals ondergronds. En over een complot van elitaire gokkers, en hup meteen daarbij maar werelddominantie.

In Opkomst & Ondergang van de Zwarte Trui staat alleen verderop nog een echte wielerreportage. Van toen Den Uyl een criterium in Brasschaat kwam bekijken, in het jaar dat Ocaña de Tour de France had gewonnen, maar alle publiek was gekomen om Merckx te zien. Dat moet daarmee in 1973 zijn geweest. En dit verhaal laat nogal pijnlijk zijn dat Bob den Uyl niet dingen moest gaan verzinnen, omdat de werkelijkheid in zijn beleving al vreemd genoeg wordt.

Het boek bevat verder onder meer enige reisverhalen, met uitstapjes naar de Belgische kust, Rijssel, of Wuppertal-Elberfeld. Maar ook maakte hij een vaartochtje, dat een wat bedachte indruk maakte.

En Den Uyl was even op Schier, waar hij een vos zag. Wat niet kon volgens de lokale bevolking, want er zijn geen vossen op de Waddeneilanden.

Maar merkwaardig genoeg was er, toen ik dit las, net sprake van een kleine vossenplaag op Vlieland; die uitgeroeid zou worden.

Bob den Uyl, Opkomst & Ondergang van de Zwarte Trui
120 pagina’s
Querido, 1982

It’s All About The Bike ~ Robert Penn

Uitgangspunt van dit boek is simpel. Robert Penn wilde een fiets hebben, die én op maat voor hem zou zijn gemaakt, én met de beste onderdelen denkbaar zou worden afgemonteerd. Doel was daarbij om daarna zo lang als kan probleemloos op die fiets rond te kunnen rijden.

Dat idee alleen al, zet tot meedenken aan. Hoe zou mijn fiets er uit moeten zien? Wat vind ik belangrijk. Met welk doel gebruik ik mijn fietsen eigenlijk het meest?

Bovendien heeft het boek It’s All About the Bike een vanzelfsprekende opbouw, naar een climax. Zoek eerst uit wat de beste onderdelen zijn, en kijk hoe deze gemaakt worden. Verzamel die. Dan komt er een moment dat alles gemonteerd kan worden tot éen, gevolgd door het ogenblik dat de ideale fiets eindelijk te berijden is.

Er valt alleen op dat vrijwel niemand, en ook ik niet, onder de indruk is van zijn droomfiets. Parallel aan dit boek maakte Penn de documentaire Ride of My Life: The Story of the Bicycle. Dezelfde scenes die in het boek beschreven worden, komen in de film terug. Die documentaire is hier en daar ook wel online te zien. En de commentaren daarbij zijn altijd verwonderd over het eindresultaat. Kun je alles kopen, wordt alles naar je eigen smaak aangepast, kies je voor blauw met oranje, en een gedrongen Pipo de clown-frame [Puristen vinden het lelijk als de horizontale buis van het frame niet horizontaal is, maar ‘sloping’].

Maar, zelfs als het einddoel tegenvalt, kan de reis nog veel hebben opgeleverd. En deels gaat die wet wel op voor dit boek. Penn schrijft vlot heel wat feitjes op over de geschiedenis van de fiets, en op momenten is hij ook prettig nerdig over een onderdeeltje daarvan.

Nooit had ik nagedacht over de betekenis van de wielen voor de fiets bijvoorbeeld — behalve toen éen een achterwiel had waarin telkens spaken sprongen. Maar door dit boek ben ik overtuigd dat de wielen het belangrijkste onderdeel zijn, om plezierig te rijden.

En dat gegeven kwam bijvoorbeeld uit die film van Penn veel minder duidelijk naar voren.

Zowel boek als film hebben me overigens vooral vermaakt.

Wat er wel aan miste — al kan dit ook een kwaliteit zijn, omdat er daardoor nog zo veel zelf te onderzoeken valt — is inzicht in de afwegingen van Penn. Waarom wilde hij per se een klassieke Campagnolo-groep op zijn fiets bijvoorbeeld? Dat hij daar altijd van gedroomd is namelijk wel een leuk autobiografisch detail. Maar niet een echt objectieve of informatieve afweging.

* update: op 19 maart 2015 keek ik met een nieuwe blik op documentiare en boek terug.

Robert Penn, It’s All About The Bike
The Pursuit of Happiness on Two Wheels

199 pagina’s
Particular Books, 2010

Man Who Cycled the World ~ Mark Beaumont

De nieuwsgierigheid naar het verhaal van Mark Beaumont bleef. Zelfs al kende ik daar de hoofdlijnen van. Die waren al eens op de TV getoond, bij de BBC, in een vierdelige documentaire.

Schot van 24 jaar oud, bijna 25, stapt op een augustusochtend in 2007 te Parijs op de fiets, om vervolgens in recordtijd de wereld rond te rijden. Daarvoor had hij uiteindelijk 194 dagen en 17 uren nodig; waarmee het oude record met een kleine drie maanden werd aangescherpt.

Inmiddels hebben anderen alweer dit record verbetert. Mooi aan die recordpogingen is dat de mededingers hun wereldreis net als Beaumont in hun eentje ondernamen. Maar het wachten is nu ongetwijfeld op iemand die het niet alleen doet, op elke meter begeleid wordt met meefietsers, windbrekers, en gevolgd wordt door een camper met een massagetafel daarin, en twee fysiotherapeuten, plus een vrachtwagen met krachtvoedsel daarachter.

Het record interesseert me dan ook niet. Aan extreme duurprestaties kleeft altijd iets willekeurigs. Staat het record op de fiets te scherp? Is er altijd nog de autoped, om iets een poging te wagen. Of anders fietsen we wel achteruit.

Het zegt iets als vrijwel niemand geïnteresseerd is om zo’n record te bezitten.

Ik wilde daarom liever weten hoe de fiets het gehouden had onderweg — die Koga Miyata met zijn Rohloff hubnaaf.

En ik wilde weten hoe vervelend het was geweest — en daarmee hoe eenzaam. Want, 100 mijl fietsen op een dag, met een kleine dertig kilo bagage, zoals Beaumont’s ideaal was, dat heb ook ik wel eens gedaan. Meerdere dagen achter elkaar zelfs, op vakantie, om uit een slecht-weerzône te ontsnappen.

Weinig is vervelender dan een werkdag lang met bagage te moeten fietsen om een bepaalde afstand af te leggen. Omdat de geest er zo klein van wordt.

Bovendien leek het me vrijwel onmogelijk die uren te beschrijven; de tijd dat het vooruitging, de meters werden gemaakt, terwijl de auteur eerder een halfmechanisch verlengstuk van zijn fiets was dan een zelfstandig denkend wezen.

En dan moet gezegd, dat ook Beaumont vooral het uitzonderlijke beschrijft, en het normale zelden heel belangrijk vindt.

Bovendien krijgt bij een recordpoging alles wat tegenzit ineens nadruk. Kleine tegenslagen zijn niet alleen vervelend, maar ze staan ook de prestatie in de weg. Drama’s worden het, als vanzelf.

Zo krijgt Beaumont al snel zadelpijn. Wat eenmaal in Australië aangekomen snel verergert, vanwege het ontbreken van de juiste crème voor de zeem in de wielerbroek. De beschrijvingen van de pijn die dit oplevert, hoe onderkoeld ook, horen tot de meest authentieke uit het boek. Omdat geen mens gaat fietsen met zo’n zere kont, op de beroepsrenner, en de recordjager na.

Na een paar uur hielden de zenuwen op met pijnsignalen door te geven, staat er dan.

Ook aan zijn fiets ging eigenlijk opvallend veel stuk, zelfs al wil 29.446 km onderweg zijn, wel met slijtage komen. Dat zal vast door de belading komen, en dus het overgewicht, en omdat de gemiddelde fietsenmaker niet goed weet hoe ze een wiel moeten spaken dat zulke extreme belastingen aan kan.

De Rohloff hub werkte dan weer slecht in de VS, waar het winterde, omdat het telkens een tijd duurde voor de olie in het mechaniek ontdooid was.

Mark Beaumont is door deze recordjacht inmiddels avonturier van beroep geworden. De recordrace die in dit boek beschreven werd, kan iedereen wat leren over het plannen van reizen. Zelfs al krijgt de gemiddelde toerist geen motorescorte om door madrid te fietsen, of snel het centrum van Parijs te bereiken. Maar Beaumont heeft toch vrij veel onderschat. Zo kon hij in de Oekraïne ineens geen verkeersborden meer lezen. Zo was het niet heel slim om juist in de winter de VS te doorkruisen.

The Man Who Cycled the World pakte voor mij daarom nog het meest uit als een verrassend eerlijke beschrijving van het narcisme dat iedere sportman bedreigt die een topprestatie wil leveren.

Mark Beaumont, The Man Who Cycled the World
575 pagina’s
Corgi Books 2010, oorspronkelijk 2009

Hungry Cyclist ~ Tom Kevill-Davies

Zo snel mogelijk de wereld rond fietsen is éen ding, maar de monomanie van zo’n recordjacht levert niet meteen memorabele gebeurtenissen op, buiten dat rijden. Ik vond daarom dat er een contrast nodig was voor Mark Beamont’s boek. Vooral om wat andere aspecten van fietsreizen te benadrukken.

Wie dagelijks enige afstand fietst, wordt daar bijvoorbeeld flink hongerig van. En mag daarbij alles eten wat de Hartstichting aan normale stervelingen verbiedt. En wie kan dan beter vertellen welke culinaire avonturen onderweg te beleven zijn, dan iemand die zich ‘The Hungry Cyclist’ noemde.

De jonge Brit Tom Kevill-Davies stapte in mei 2005 in New York op zijn fiets, om twee jaar later, na 15.000 mijl, in Rio de Janeiro zijn queeste naar het perfecte maal onderweg te beëindigen.

Kevill-Davies begon met ongetraind, en met enig overgewicht aan zijn tocht. Een betere fietser werd hij misschien wel, maar die extra kilo’s raakte hij niet kwijt.

Voor een boek van een fietser komt er vrij weinig fietsen in voor. Dat de auteur een relatief korte afstand aflegt per dag, en dat hij zijn daarbij kampeerspullen meezeult, is wel een telkens herhaald motief.

En de eerste negentig bladzijden van het boek beslaan bijvoorbeeld zo al vijf maanden van de reis. Kevill-Davies heeft daarom heel wat weggelaten; zonder dat dit opvalt. Wat het des te knapper maakt dat hij op basis van relatief weinig hoogtepunten toch een licht en humoristisch boek maakte.

Elk van de hoofdstukken wordt afgesloten met twee recepten, van een maal dat daarvoor in de tekst beschreven staat. Daaronder is een recept voor cavia. Of armadillo. Of gefrituurde piranha. En alleen bij de cavia had ik het idee dat die maaltijd er voor het effect in was gekomen.

Al kan een Brit zijn lezerspubliek nog veel grotere schrik aanjagen door paard te gaan eten. Dat is er pas een heilig beest.

Meeste indruk op mij maakte evenwel een massale barbecue van American Football-fans, die, voor de wedstrijd van hun favoriete college teams, een waar vreetfestijn aanrichtten op een parkeerterrein bij het stadion.

Of misschien was ik hierbij gewoon aan het vergelijken, met wat mij leuk leek. Op de fiets zwetend door Mexico, of op een boot de Amazone afzakken? Blij dat een ander die avonturen al voor mij beleefd heeft.

Maar een stukje door de VS rijden, en dan ’s ochtends eerst flink ontbijten in een lokale diner?

* er bestaat een gelijknamige website over deze en verdere avonturen van Tom Kevill-Davies

Tom Kevill-Davies, The Hungry Cyclist
Pedalling the Americas in Search of the Perfect Meal

368 pagina’s
Collins, 2009

Escape Artist ~ Matt Seaton

Sportboeken gaan vrijwel altijd over winnaars. De kampioenen, die het publiek al kent, van naam, waardoor er automatisch al een markt voor zulke boeken bestaat; omdat mensen zo makkelijk zijn te bedriegen met niets.

Zeldzaam zijn de sportboeken over de niet-kampioenen; de meerijders, de baanvulling, de naamlozen op het wedstrijdformulier. Terwijl deze mensen vaak net zo veel voor hun sport hebben gedaan als de kampioen. Terwijl hun beleving zeker zo intensief zal zijn geweest.

Bovendien hebben de meerijders iets dat kampioenen op den duur ontberen. Camaraderie, en vriendschap, onderling, omdat je elkaar nodig hebt om beter te worden, en wel die training te gaan doen als het hondenweer is.

The Escape Artist van Matt Seaton is zo’n zeldzaam boek over een sporter die volgens de statistieken nooit iets bijzonders presteerde. Hij beschrijft erin hoe hij verliefd werd op het wielrennen, een clubracer werd in het Londense circuit, en daarmee een zonderling werd. Want een Engelsman die fietst, is als een Belg die gaat cricketten. Het boek legt uit wat hij voor zijn sport doen moest, tot in de kleinste en daarmee zeer herkenbare details, en waarom dat op een gegeven moment niet meer was op te brengen.

Al dit maakt het enerzijds een boek over het narcisme van de sportman, die zichzelf, en zoiets abstracts als de volmaakte lichamelijke fitheid, als het allerbelangrijkste doel op aarde kan gaan beschouwen.

Tegelijk is Seaton zich maar al te bewust van zijn egoïsme; al kan dat ook een reconstructie achteraf zijn. Maar hij had een vrouw, die niets bijzonders ziet in dat fietsen. En in die vrouw werd op een gegeven moment borstkanker ontdekt. Deze blijkt ongeneeslijk.

Over dat verhaal, van Ruth Picardie, bestaat overigens ook een boek. Before I Say Goodbye. Dat voor een deel gevuld is met columns uit The Observer, die indertijd nogal opzien baarden, door hun nietsontziende openhartigheid.

Seaton laat het leven van zijn vrouw bijna geheel buiten het boek. Hij geeft er net genoeg van door om een goed contrast te krijgen. Net als dat hij alle andere elementen in dit boek wonderbaarlijk goed in evenwicht houdt.

Er komt ook een logisch moment om te stoppen. In de winter, als hij zich bij gebrek aan trainingsuren is gaan toeleggen om iets waaraan helemaal geen Engelsman zich waagt, de cyclocross. Wie geen crossfiets heeft, mag die wedstrijden trouwens ook op de mountainbike meedoen.

Ik kocht The Escape Artist omdat ik meende dat het een roman is. Vergelijkbaar met Fever Pitch, maar dan over wielrennen. Ik kreeg een autobiografie die een roman gelijkt, in zijn timing en zijn scope. Dat bleek een wonderbaarlijk krachtig mengsel op te leveren.

Matt Seaton, The Escape Artist
Life from the Saddle

186 pagina’s
Fourth Estate 2003, oorspronkelijk 2002

Two Wheels ~ Matt Seaton

Als The Guardian iets over fietsen publiceert, is dat vaak geschreven door Matt Seaton. Of het nu om wielrennen gaat, en dopingproblemen, protesttochten van naakte fietsers, of de strijd tegen de onverschillige autobestuurders op de Engelse wegen.

Daarnaast heeft hij ook een meer persoonlijke column.

De bundel Two Wheels biedt daarom een eclectisch geheel aan materiaal — zelfs al gaan alle teksten over de fiets of het fietsen. De stukken zijn allemaal geschreven in de jaren rond 2005. George W. Bush was toen nog president, en hij komt in de bundel voor vanwege zijn duidelijke liefde voor het fietsen op de mountainbike.

Dat vervolgens de leider van de Conservatives, David Cameron, ook bleek te fietsen, werd Seaton daarom bijna te veel. In het recente verleden was het fietsen in Engeland alleen een bezigheid voor zonderlingen en onbespoten milieufanaten, en die periode kwam hem ineens als een bijna paradijselijke tijd voor.

Voornaamste constante in dit boek is dat de fiets in Groot-Brittannië langzaam maar zeker van speelgoed weer in normaal vervoermiddel verandert. Al gaat deze ontwikkeling Seaton nog lang niet snel genoeg.

Tegelijk leerde hij dan toch ook weer dat hij zich bij het fietsen in de stad actiever als een normale verkeersdeelnemer moest gedragen. Door oogcontact te maken, met automobilisten, of in elk geval te tonen hen te hebben gezien.

Interessant in dit opzicht vond ik wel de helm-discussie die ook hij weer eens oprakelde. Mensen zetten niet graag zo’n ding op hun kop, dus stappen er minder op fiets in Engeland als zou kunnen. Tegelijk blijft het voor de fietsers met die helm op relatief gevaarlijk onderweg, omdat ze met zo weinigen zijn.

Gezeur over een helmplicht is in Nederland zo bekeken onzin, omdat alle andere verkeersdeelnemers begrijpen hoe fietsers zich gedragen. Er nog van afgezien dat de belangrijkste wegen in een plaats doorgaans fietspaden hebben.

Two Wheels vertelt tussendoor ook hoe het met Seaton’s fietsen verder ging, na de autobiografie The Escape Artist. En dan blijkt dat hij toch weer wedstrijden is gaan doen, nu zijn kleine kinderen zo klein niet meer zijn.

Het mooist vond ik ook de columns die het meest tegen die eerder genoemde autobiografie aanlagen. Waarin Matt Seaton ongeremd enthousiast is over het fietsen, als manier van zijn. Als hij nerdspraak gaat spreken over de technologie van de fiets. Waarvan ik dan weer leerde dat fietsonderdelen wegwerpartikelen zijn geworden; omdat het arbeidsloon van de fietsenmaker domweg te hoog werd om echte reparatie betaalbaar te houden.

De column die met het meest verraste was evenwel éen waarin Seaton zich vrij fel uitsprak tegen de verplichtstelling van de bel op iedere fiets, in 2004. Wat me vooral verraste, omdat de fietsbel zo bij de fiets hoort dat ik er automatisch vanuit ging dat elk land daarover wel iets zou hebben opgenomen in zijn verkeersreglementen.

Mijn lezen heeft ook als doel om te leren zien waar mijn vooroordelen zitten. En soms blijken die dus in heel onverwachte vanzelfsprekenheden te schuilen.

Matt Seaton, Two Wheels
Thoughts From the Bike Lane

250 pagina’s
Guardian Books 2009, oorspronkelijk 2007

Cyclebabble ~ James Randerson and Peter Walker [ed.]

Het was een experiment om deze zomer in korte tijd veel boeken te lezen over fietsen. En een experiment dat me wel beviel. Het werkt vrij goed om een gemeenschappelijk thema besproken zien worden door verschillende mensen. Waar meerdere boeken van éen schrijver achter elkaar lezen bijvoorbeeld aanzienlijk vermoeiender is.

Voor Cyclebabble moet ik alleen een uitzondering maken. Dit boek was net te veel aan deze reeks. Hoewel ik het onder andere omstandigheden vast beter had gewaardeerd.

Nu wreekte zich dat ik net Matt Seaton’s Two Wheels had gelezen — met stukken uit The Guardian — en dat in Cyclebabble de interessantste stukken zijn verzameld uit het weblog over fietsen van dezelfde krant. Dus is de overlap te groot. Doelgroep en de besproken problemen zijn namelijk voor een groot deel dezelfde.

Groot-Brittannië heeft een autocultuur, en dat maakt de fietser op straat er nogal wat kwetsbaarder dan ik het gewoon ben.

Seaton komt overigens ook enige malen aan het woord in het boek.

Dus zat het vermaak van Cyclebabble in de verhalen die afwijken van het stramien. Zoals als de fietsers online tegen elkaar gaan opbieden over de fouten die ze hebben gemaakt onderweg.

Er komt eens iemand aan het woord die meedeed aan een ‘naked bike ride’.

Een dame vraagt de lezers oplossingen voor het probleem dat haar rok altijd zo opwaait onder het fietsen.

Verrassend feit van dit boek was dan weer dat in sommigen landen, als het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, een fiets volgens de wet twée werkende remmen moet hebben. Waarbij de voorrem dan ook nog als belangrijker wordt beschouwd dan de achterrem.

Ook het verhaal van de ex-fietsendief, en zijn trucs om fietsen te jatten, was interessant. Al vertelde hij nauwelijks iets dat iemand die ooit in een grote Nederlandse stad heeft verkeerd al niet hoort te weten.

Verder leek me dat dit boek, zoals vrijwel alle boeken die gebaseerd zijn op weblogs, benadrukt dat het boeiender is om het log dagelijks te volgen, online. En dan is het mij allemaal net niet fanatiek genoeg. Dan lees ik bijvoorbeeld liever het forum van jongens die oude fietsen opknappen, en daar prettig nerdig over zijn.

Cyclebabble
Bloggers on Biking
Edited by James Randerson and Peter Walker

258 pagina’s
Guardian Books, 2011

Bicycle Book ~ Bella Bathurst

Een monografie is dit boek over fietsen niet, van de Britse Bella Bathurst. En dat is er zowel de charme van, als een beetje het gebrek.

Persoonlijke ervaringen worden afgewisseld met inleidingen in het onderwerp, plus prettige anekdotes uit de geschiedenis, en daarnaast is gesproken met mensen die op heel verschillende manieren met de fiets te maken hebben. Tegenover een gesprek met Londense taxichauffeurs, die permanent in oorlog zijn met fietsers, staat later een conversatie met fietskoeriers, voor wie het onderweg zijn een manier van leven is.

Al maken de elektronische media dat de fietskoerier nu wel een uitstervend beroep heeft.

De tragische held Graeme Obree komt aan het woord. Het harde bestaan van een kundige knecht wordt belicht, in een gesprek met profwielrenner Charly Wegelius. Een familie aan mountainbikers mag wat zeggen.

Al dat laat alleen onverlet dat Bella Bathurst allereerst een boek wilde schrijven voor gewone mensen. Die kunnen genieten van de vrijheid die de fiets hun brengt, maar er tegelijkertijd niet vreselijk fanatiek over zijn. Want, zo’n boek bestond nog niet. Wat er wel verschijnt, zijn boeken vol extreme zaken; verhandelingen over onmogelijke reizen, of pamfletten in de strijd voor een gezonder verkeersbeleid.

Bij haar bezoek aan Nederland — voor vele Britten een walhalla op fietsgebied, omdat het fietsen er geen stigma heeft — viel het Bathurst ook op dat geen boekhandel hier een speciaal plankje met fietsboeken had. Als iets normaal is, valt daar blijkbaar weinig over te zeggen. De fiets is er slechts een fiets. En zou zo het moeten zijn.

Het aardigst vond ik The Bicycle Book in de hoofdstukken met Bathurst’s persoonlijke ervaringen. Als ze op cursus gaat, om een eigen fiets in elkaar te solderen. Of als ze in India even een riksja rijdt.

De stukken met fietsgeschiedenis waren soms erg intrigerend. Bijvoorbeeld als ze ingaat op de rol van de fiets voor de emancipatie van de vrouw, eind negentiende eeuw.

En zelfs de geschiedenis van het hardfietsen bracht dan nog als nieuwtje, voor mij, dat wedstrijden met een massastart in Groot-Brittannië heel lang verboden waren. Daardoor werden er tot in de jaren vijftig alleen tijdritten georganiseerd.

Alleen leest het boek eerder als een goed geschreven weblog, waarin iemand alvast uitgewerkte aantekeningen heeft gezet, dan als een tekst waar lang over is nagedacht. De som bleek niet groter dan de delen.

En waarschijnlijk stonden er ook niet genoeg plaatjes in…

Bella Bathurst, The Bicycle Book
306 pagina’s
Harper press, 2011

Bicycle Diaries ~ David Byrne

De Bicycle Diaries van David Byrne riepen iets op dat me toch zelden overkomt. Al tijdens het lezen had ik het idee: wat is dit een leuke en interessante man.

Vanaf een fiets is genoeg te observeren, blijkbaar.

Byrne fietst al ruim dertig jaar, maar zonder zich daarvoor ooit in Lycra te hullen; iets dat Amerikanen en Britten altijd moeten zeggen om niet meteen voor idioot te worden aangezien.

Nog mooier is dat hij zijn fiets vaak meenam, op reis, tijdens de tournees die hij onder meer ooit maakte met zijn groep Talking Heads. Want, in den vreemde was het fijn om even uit de hotelkamer te ontsnappen door iets vertrouwds te kunnen doen. En fietsen was dan zoiets bekends. Met een eigen kalmerend ritme, bovendien.

Toch gaat Bicycle Diaries zelden heel direct over fietsen — op het laatste hoofdstuk na, dat zich afspeelt in Byrne’s woonplaats New York. Omdat hij dan ineens kan schrijven over wat er fietsers verbeterde de afgelopen dertig jaar in de stad. Dan ook is hij ineens activistisch, door het over energiegebruik te hebben.

En goed, het boek bevat een Appendix, met tips over hoe je voorkomt dat de fiets gestolen wordt, en wat een redelijke fietshelm is.

In Bicycle Diaries is de fiets allereerst een metafoor voor vrijheid, en zelfstandig denken. Mede omdat Byrne op plaatsen komt die ideaal zouden zijn om te fietsen, maar waar dan toch niemand dat doet. In Buenos Aires was hij de enige. En dat is alleen te verklaren uit culturele oorzaken. En zulke omstandigheden zijn te veranderen.

Het boek beschrijft Byrne’s verblijf in vele wereldsteden, en de gedachten die hij daarbij had. In die zin zijn het naderhand gestileerde dagboeken. Talloze bezoeken aan Berlijn, voor en na Die Wende, leveren ook maar éen hoofdstuk op.

En die dagboekpassages verrassen telkens, omdat ze niet te voorspellen zijn. Byrne is namelijk niet alleen in muziek geïnteresseerd, maar ook in literatuur, en beeldende kunst, en nog heel wat andere zaken. Er staan zelden obligate passages in het boek. En zelfs de name-dropping is bescheiden, en veeleer intrigerend dan irritant. Verder is een goed evenwicht gevonden tussen tekst en illustraties.

Maar het was vooral interessant om de observaties en gedachten van Byrne direct mee te krijgen.

* David Byrne houdt een weblog bij over zijn fietsen en reizen.

David Byrne, Bicycle Diaries
303 pagina’s
faber and faber 2010, oorspronkelijk 2009

Man Who Cycled the Americas ~ Mark Beaumont

Beaumont had enig krediet bij de BBC, om het succes van de TV-uitzendingen over zijn poging om zo snel mogelijk de wereld rond te fietsen. En dat lijkt de voornaamste reden te zijn achter het avontuur in dit boek beschreven. Een andere afstandsrecordpoging viel uit — de boot zonk waarmee een eind heel snel geroeid zou worden — er was tijd om iets te doen, er was ruimte op te vullen op de zenders.

Dus ontbrak het aan de voorbereiding. Zo moest Beaumont, die maanden in Spaanstalige landen zou gaan doorbrengen, op de fiets nog beginnen met Spaanse les.

En daarom heeft zijn reis wat willekeurigs. Eerst beklom Beaumont de hoogste berg van Noord-Amerika, in Alaska. Daarop stapte hij op de fiets, om elfduizend mijl verderop in Zuid-Amerika in hetzelfde klimseizoen daar de hoogste top te bestijgen. Vervolgens reed hij nog ruim tweeduizend mijl naar het uiterste punt van Argentinië, in Vuurland, naar de zuidelijkste nog bewoonde stad ter wereld.

Nu heb ik dat avontuur indertijd, in 2009, min of meer gevolgd via zijn weblog en de Twitter-feed. Dat was spannend. Het maakte bijvoorbeeld dat de ontberingen heviger leken, omdat er indertijd nog niet de zekerheid was of alles wel zou slagen.

Door die kennis wordt alleen dan wel een vraag of het zin heeft om het boek te lezen dat Beaumont achteraf nog eens samenstelde over deze krachtproef.

Ik besloot van wel, al was dat misschien meer om het verschil te kunnen zien met dat eerdere boek van hem, over die recordpoging. En daarbij viel wel op dat er nog steeds iets jachtigs kleefde aan zijn fietsreis. Het doel was nog altijd om kilometers te maken — zelfs al was het schema minder streng dan tijdens de recordjacht, toen hij honderd mijl per dag moest rijden.

Anders dan bij de meeste boeken met een fietser op het kaft gaat het daarom nooit over de vrijheid die het fietsen brengt. De pech die hem onderweg komt, lijkt al gauw groter dan die is, omdat door alle vertraging, of het tijdverlies om nieuwe onderdelen te vinden, het zo heilige tijdschema gevaar loopt.

Onderweg zijn is nooit het doel geweest, maar slechts het middel. Terwijl dat voor mij op de fiets toch anders is.

Tegelijk lees ik een boek als dit ook om te zien wat er allemaal kapot kan gaan aan een fiets. En waarom dan wel.

Mark Beaumont, The Man Who Cycled The Americas
335 pagina’s
Bantam Press, 2011

Dolle entree van automobiel en velocipee ~ Leonard de Vries

Tegenwoordig is de ANWB de grootste autolobbyclub van Nederland.

Tegenwoordig is de ANWB ook de grootste tijdschriftuitgever van Nederland. Het maandblad De Kampioen, dat alle leden maandelijks krijgen, heeft een oplage van 3,5 miljoen. En dan is er nog een reeks andere bladen.

Maar ooit begon deze invloedrijke organisatie als een gewone vereniging, met de naam Algemeene Nederlandsche Wielrijders-bond, en was De Kampioen een gewoon blaadje, zoals alle clubs dat hebben.

Leonard de Vries verzamelde het aardigste materiaal uit de eerste vijfentwintig jaar van dat clubblad, vanaf 1883, en gaf dat niet zelden in facsimile weer in dit boek. De dolle entree van automobiel en velocipee. Ik heb me er uren mee vermaakt.

Niet altijd geloof ik dat alle illustraties ook werkelijk uit het blad zijn — daarvoor zijn ze dan te bekend. En tegelijk maakt dit niet uit. Er is geen leukere geschiedenis dan de geschiedenis uit bronnen. Waarbij bovendien geldt dat de lezer vaak heel wat wijzer is over ontwikkelingen als de redactie van toen.

De verbijstering over de uitvinding van de luchtband is nu moeilijk meer na te voelen. De scepsis daarover al iets beter, voor wie weleens een lekke band kreeg op een onmogelijk moment.

Ik genoot van discussies als die of je een pistool mee moest nemen onderweg om lastige honden dood te schieten. Er was trouwens ook een handelaar, die handvaten verkocht voor het stuur, waarin handig een revolver kon worden meegenomen.

Ik werd weer in herinnering gebracht dat fietsen ooit een hele kunst was, weer speciale instituten voor bestonden om het de mensen te leren.

Was er het aspect nog dat de fiets de vrouw zo veel vrijheid heeft gebracht.

Het meest van al intrigeerde me de simpele technische vooruitgang. Omdat het zelfs nog even duurde voor de ‘safety’ was uitgevonden – in de eerste jaren reed iedereen nog hoge bi. Zelfs zoiets basaals als de freewheel, die elke fietser zonder nadenken benut, moest nog worden uitgevonden.

En in 1898 wist De Kampioen nog zeker:

De vooruitzichten van het automobilisme
Stellig geen Concurrent voor Rijwiel

Over het voornaamste voordeel van de auto dan, dat deze sneller rijden kan, doet de schrijver smalend. Dit verschil bestaat hoogstens in theorie.

Het boek eindigt alleen wel vooral met autonieuws, en een heel andere blik op zaken. Dan is er ineens kritiek. Want het parlement heeft snelheidsmaatregelen afgekondigd. De auto mag voortaan in de bebouwde kom niet meer dan tien kilometer per uur rijden. En dat kan De Kampioen dan al moeilijk zetten.

Leonard de Vries, De dolle entree van automobiel en velocipee
Het interessantste en boeiendste, beste, leukste en merkwaardigste
uit het blad “De Kampioen” van de A.N.W.B 1883-1908

176 pagina’s
De Haan, 1973

* illustratie uit het besproken boek:


Cyclepedia ~ Michael Embacher

Dit een boek vol fietsporno noemen, kan eigenlijk niet. Daarvoor staan er te veel foto’s van freaks in het boek — van fietsen waarop ideeën zijn toegepast die nooit hebben gewerkt.

De Cyclepedia biedt ook wel een heel groot aantal unica, of fietsen uit beperkte series. Wat normaal is, ontbreekt vrijwel geheel. De fiets waarop honderdduizenden Nederlanders dagelijks naar school of kantoor rijden, komt niet in het overzicht voor. Geen enkel afgebeeld model heeft trommelremmen.

Al evenmin heeft Embacher oog voor de mountainbike — terwijl die klasse fietsen toch voor veel vernieuwing heeft gezorgd; als deze fietsen al niet terloops de hele bedrijfstak gered hebben wereldwijd.

Hoogstens staat de racefiets die de fabriek van Eddy Merckx maakte symbool voor een hele categorie koersfietsen, waarop miljoenen tevreden rondrijden.

En toch bleek dit een plaatjesboek om even in te verdwalen. Vooral voor iemand die weten wil wat er zoal is uitgeprobeerd aan fietstechnologie. Kijk nou naar die oplossing bijvoorbeeld om een lichte toerfiets toch batterijlampen te geven, in de tijd voor de LED, en voor fabrikanten er handel in zagen.

En ach, zie, de eerste aluminium fietsen dateren van voor de oorlog. Alleen verouderde het metaal zo snel dat de schaarse overgebleven exemplaren niet echt meer veilig zijn.

Ook die rare Zweedse designfiets van plastic ontbreekt niet. Terwijl dat ding veel te slap was om lekker te rijden, en het al evenmin nuttig is om een fiets van een ander materiaal te maken dan standaard is, als die daarmee een heel stuk zwaarder wordt.

De fiets bereikte zijn eindvorm al eind negentiende eeuw, met de uitvinding van de safety bicycle, en zijn ‘diamantframe’. De Cyclepedia begint de geschiedenis pas zo’n dertig jaar later, waarbij de maker een grote voorkeur heeft voor wat Franse rijwielmakers ontwierpen.

Verder heeft Embacher een opvallend grote voorkeur voor het afbeelden van vouwfietsen.

Meest persoonlijke herinnering bracht dit boek voor mij aan de introductie van de monococques; fietsen uit éen stuk van carbon. En dan vooral hoe ouderwets de beproefde kettingaandrijving en derailleur er uitzagen naast het amorfe gladde kunststof van het frame.

Hebberig werd ik al evenmin van het boek, opvallend genoeg. Daar waar een forum van fietsers die met hun aanwinst pronken nog weleens een vleugje jaloezie kan opwekken.

Museumstukken nodigen ook niet uit om plaats te nemen, en vaart te maken om de horizon te gaan verkennen.

Michael Embacher, Cyclepedia
A Century of Iconic Bicycle Design
photographs by Bernhard Angerer
foreword by Paul Smith

224 pagina’s
Thames & Hudson, 2011

* illustratie uit het besproken boek:


Around the World on Two Wheels ~ Peter Zheutlin

In 1894 reed een jonge vrouw Boston uit, op de fiets, zonder geld, maar met een revolver. Vastbesloten om binnen vijftien maanden de wereld om te rijden, en ondertussen vijfduizend dollar te verdienen. Zou ze deze weddenschap winnen, kreeg ze nog eens tienduizend dollar toe.

Het verhaal van Annie Cohen Kopchovsky is daarmee een wonderbaarlijk verhaal. Drieëntwintig was ze, en voor haar avontuur liet ze haar man en drie bloedjes van kinderen achter — wat zelfs in deze tijden not done is. Evenmin was ze een getrainde fietser, of had ze verder veel opleiding genoten. Annie moet een mogelijkheid gezien hebben tot zelfontplooiing, die ze met overtuiging greep.

Around the World on Two Wheels werd geschreven door een achterneef, die zich daarbij helaas slechts op krantenartikelen kon baseren. De brieven die Annie Kopchovsky verstuurde zijn er niet meer. En aan journalisten vertelde Annie telkens een heel ander verhaal. Wel zijn op wonderbaarlijke wijze de lichtbeelden bewaard gebleven die ze gebruikte bij haar optredens.

Meer nog dan het verhaal van een reis, biedt dit boek een overzicht van een tijd met andere zeden en gewoonten. Plus een inzicht in hoe de public relations werken.

Annie liet zich sponsoren, en veranderde daarom zelfs haar naam naar Annie Londonderry — al voorkwam ze daarmee ook antisemitisch benaderd te worden.

Ze begon haar reis op een loodzwaar damesrijwiel, gekleed in de vele rokken die de mode van de tijd verplichtte. Maar een sponsor bezorgde haar een herenrijwiel van amper tien kilo. En toen ze eenmaal de stap had genomen om voortaan in ‘herenkostuum’ te rijden, werd dat fietsen ook aardig, en leek zo’n wereldreis mogelijk.

Alleen, dat vrouwen fietsten, was al tegen de goede zeden, laat staan dat ze dit deden in de kleding van een vent. Overal waar ze kwam, oogste Annie Kopchovsky zowel grote afschuw als bewondering. Maar omdat ze een product te verkopen had — zijzelf — maakte dat haar weinig uit. Inkomsten haalde ze uit lezingen, waarbij ze het meeste verzon.

Peter Zheutlin is er mooi in geslaagd om zure stukjes te verzamelen, over de reis van zijn overoudtante. Zo was ze wonderbaarlijk snel door Azië en China heen — wat kwam omdat ze de reis per stoomschip deed, en hoogstens in de aanlegplaatsen eens een eind fietste.

Voor een commentator was dit aanleiding om te melden dat Annie Londonderry de wereld rondreisde mét een fiets bij zich.

En goed, misschien viel het me tegen dat deze vrouw hoogstens tienduizend mijl gefietst heeft, gezien mijn verwachtingen vooraf — alleen maakt dat gegeven haar verhaal eerder nog boeiender.

Peter Zheutlin, Around the World on Two Wheels
Annie Londonderry’s Extraordinary Ride
260 pagina’s
Citadel Press 2008, oorspronkelijk 2007

Discovery Road ~ Andy Brown & Tim Garratt

Is het belangrijk om te weten wanneer het verhaal in reisboek zich afspeelt? Een reisschrijver als Paul Theroux vindt doorgaans van niet, en laat dan tijdgebonden zaken uit het verhaal. En dit stoort dan zelden.

Toch kreeg ik het idee dat Discovery Road heel wat jaren is uitgegeven na de beschreven fietsreis. In een boek uit 2005 is het vreemd dat fietsreizigers op pad gaan zonder apparatuur, als een telefoon of een GPS-systeem – en ook niet melden dat ze die niet meenemen. Vreemd is ook dat ze het opmerkelijk vinden als ze iemand tegenkomen die op een mountainbike rijdt met zo’n nieuwerwetse uitvinding als ‘bar ends’ aan weerszijden van het stuur.

De enige tijdsaanduiding die ik zag, is als de Britten Andy Brown en Tim Garratt door Argentinië rijden, en dan bang zijn hoe de bevolking op hen zal reageren vanwege de Falklandoorlog. Die was in 1982. Ergens staat dan dat dit tien jaar geleden was.

En ik heb het idee dat het iets minder vreemd is geworden sinds 1992 om per fiets door de wereld te reizen.

Discovery Road is het verslag van een tocht dwars door drie continenten. Beginnend in Australië rijden Brown en Garrat, aanvankelijk met ook nog een vrouwelijk expeditielid, dwars door Afrika, en Zuid-Amerika. Met als voornaamste doel binnen een jaar weer aan de Grote Oceaan te staan. Bovendien werd er zo geld geworven voor een goed doel in Afrika.

Opvallend aan het boek is dat de beide mannen er ook werkelijk alle twee gedeelten van geschreven hebben. En zich daarbij bovendien uitspreken wat ze over de ander dachten.

En goed, het zijn Britten, dus understated humor zit er genoeg in het boek. Er had wel iets meer in gemogen aan hoe het was om ergens te fietsen, van mij; al weet ik ook dat juist dat element moeilijk te beschrijven zal zijn.

Andy Brown wordt op het laatst, in Zuid-Amerika, filosofisch, als om een verklaring te verwoorden voor wat hem dreef om dat idiote avontuur aan te gaan, de wereld rond te fietsen zonder hulp van buitenaf. Mij gaat het nu juist niet om zulke redenen, bij het lezen van boeken als deze.

Ik wil weten van de vrijheid die deze mensen hadden, op het moment dat ze simpelweg op hun fiets gingen zitten, en vertrokken.

Andy Brown & Tim Garratt, Discovery Road
foreword by Sir Ranulph Fiennes

331 pagina’s
Eye Books, 2005

Yehuda Moon & The Kickstand Cyclery Vol. 1 ~ Rick Smith

In de laatste week van september hield plots de tekenaar van de strip Yehuda Moon ermee op. Dat was slikken. Zelfs al kende ik de strip nog maar een paar maanden. Toch was een dagelijks bezoek aan de website al routine geworden.

‘Yehuda Moon’ deed een aantal dingen erg goed. Zo wist de tekenaar iets over te brengen van het geluk dat kan ontstaan op een fietstocht, puur om dat fietsen. Bovendien probeerden de strips weliswaar dagelijks een grap te vertellen, zij waren vaak ook onderdeel van langere verhaallijnen.

Eén zo’n verhaallijn luidt simpelweg dat fietsers in de VS grote gevaren lopen, voor Nederlandse begrippen dan. De onverschilligheid van automobilisten voor de rest van het verkeer is er schrikbarend.

En dan wordt Yehuda Moon weliswaar een activist om veiliger straten te krijgen, en het fietsen normaal te maken. Maar dan nog maakt Smith hem niet heilig. Zijn fanatisme om altijd te willen fietsen, wordt evengoed belachelijk gemaakt. Net als zijn fietskeuze — een ‘Dutch’ model — en dat hij wol draagt, en geen lycra.

De strip speelt zich in en om een fietswinkel af. Wat prettig veel mogelijkheden geeft om de meest ergerlijke bezoekers op te voeren. Van de mannen die alles uitproberen en toch nooit iets kopen, tot de figuren voor wie het allerduurste carbonspul net aan goed genoeg is.

Als fietsen niet iets is om gewoon van A naar B te gaan, maar een bewuste keuze voor een levensstijl, ontstaan vanzelf de verschrikkelijkste archetypen.

In dit eerste album staan vooral stroken uit het beginjaar dat de strip online verscheen. Daarnaast biedt het verhaal ‘back story’, en wordt uitgelegd waarom Yehuda Moon tot een dakloze fietsactivist werd.

Moge de rest toch ook nog maar in albumvorm verschijnen.

Rick Smith, Yehuda Moon & The Kickstand Cyclery
Vol 1. ‘Life on a Bicycle’

96 pagina’s
The Kickstand Cyclery, 2011

* illustratie uit het besproken boek:
click voor groter


Met fiets en tent naar de Oriënt ~ G. Monnink

Twee klassiekers bestaan er, in de Nederlandse fietsreisliteratuur. De ene is het boek van Jan Cremer, die later een bekende zoon zou krijgen met dezelfde naam. Dat boek las ik in mijn tienertijd.

De andere klassieker is Met fiets en tent naar de Oriënt van Gerard Monnink. Waarin deze jonge Twent met zijn oudere streekgenoot Damhuis eind jaren dertig op de fiets naar Palestina reist.

Mooiste moment aan dat hele verhaal is misschien nog wel als deze twee mannen elkaar voor het eerst ontmoeten. En Monnink dan bedeesd aan de zo veel ervarener fietser Damhuis vraagt of die lust voelt om een reis te maken naar Palestina.

‘Ja, dan kon wa metgaon’, antwoordde deze. Waarop de vraag toch kwam wanneer Monnink dan wilde vertrekken.

Aanstaande zaterdag.

En ook dat was geen probleem.

Vijfenzeventig jaar later zit de voornaamste aantrekkingskracht van dit boek in zijn tijdsbeeld. Een reis door de Balkan was nog een tocht door het Wilde Oosten. De gulden devalueerde weleens plots met dertig procent. En bij elke grensovergang was nog een visum nodig. Waarbij voor de fiets vaak ook nog forse invoertarieven moesten worden betaald; en het maar afwachten was of de reizigers daar ooit iets van terugzagen.

Een ander gegeven is vanzelfsprekend dat nu niemand meer zou opkijken van een lange fietstocht, de wijde wereld in. In de jaren dertig werd de reis nog als zo’n avontuur gezien dat Monnink en Damhuis enkele bladen bereid vonden om hun avonturen onderweg af te drukken — zodat ze toch een bron van inkomsten hadden onderweg, hoe bescheiden ook.

Want uiteindelijk zijn enkele avonturen in dit boek er simpelweg aan te wijten dat de heren met te weinig geld vertrokken. Bovendien gingen ze te laat in het jaar weg; waardoor het in berggebieden op hoogte al winterde.

Wat dan wel weer opvallend was, vond ik dat Monnink zonder meer een fabrikant bereid vond om twee fietsen beschikbaar te stellen. Glanzende Veeno’s. Met een stevig gewicht, zonder versnellingen, maar wel met een trommelrem voor. Aan de foto’s te oordelen.

Al dat leverde een boek dat vooral aardig was door het Twentse flegma van de auteur. Terwijl ik tegelijkertijd het idee bleef houden jongensboekavonturen te lezen.

wordt vervolgd

G. Monnink, Met fiets en tent naar de Oriënt
232 pagina’s
Holland Uitgeversmaatschappij, z.j.

Round the World on a Wheel ~ John Foster Fraser

Een jongensboekavontuur. Zo noemde ik de fietsreis van de werkloze onderwijzer Gerard Monnink naar het heilige land in de jaren dertig. Wat mede kwam omdat ik al in dit boek bezig was, Round the World on a Wheel, van de Britse reiziger John Foster Fraser [1868-1936].

Twee boeken met eenzelfde doel, om een lange fietstocht als een avontuur te beschrijven, konden namelijk nauwelijks meer verschillen. Foster is zo veel meer man dan Monnink. Een representant bovendien van het dan machtigste imperium op aarde, met alle vooroordelen van dien. Zou hij in de problemen komen in een vreemd buitenland, dan kon Foster er zo ongeveer op rekenen dat de Britse vloot er wel een invasie voor over zou hebben om hem te ontzetten.

Foster vertrok in de zomer van 1896 voor een wereldreis, op de fiets, die twee jaar zou duren. Tezamen met zijn vrienden Edward Lunn en F. H. Lowe.

De praktische problemen die zij onderweg te overwinnen hadden waren groot. Alleen al omdat geen land was ingesteld op toeristen.

We slept in wet clothes, subsisted on eggs, went hungry, and were enforced teetotalers. We had small-pox, fever, and other ailments. There were less than a dozen fights with Chinese mobs. We never shaved for five months, and only occasionally washed. Our adventures therefore were of a humdrum sort. If only one of us had been killed, or if we had ridden back into London each minus a limb, some excitement would have been caused. As it was we came home quietly.

Maar behalve slechte wegen, vijandige ontmoetingen, hitte, en beroerde logies, stuitten de heren ook op problemen die nu niet meer zouden spelen. In China was er toen bijvoorbeeld maar éen wettig betaalmiddel in omloop. Een koperen muntje met amper een waarde. Waardoor de fietsers telkens onhandig veel kilo’s extra aan metaal moesten vervoeren om onderweg voor eten of overnachting te kunnen betalen.

Mooi aan dit boek zijn vooral de terloopse observaties van Foster. De man was nogal wat meer schrijver dan Monnink; zelfs al zal hij meer zaken overdreven hebben. Maar Foster durft bijna alles te beschrijven; of er althans naar te hinten.

Van een garnizoen bij de stille Burmees-Chinese grens vermoedt hij dat de soldaten er niet veel meer vermaak hebben dan het met Burmese dames te doen.

In Japan brengen hij en zijn vrienden regelmatig de avond met geisha’s door. Of, tenminste, de avond wordt dan nog beschreven.

Meest indrukwekkend aan het boek vond ik nog niet eens de barre tocht door China, die vijf maanden duurde. Waarbij de menigte zich nogal eens gevaarlijk opdrong aan de reizigers. Vreemd genoeg is me het verhaal van de reis door de Verenigde Staten het best bijgebleven. Om de ontmoetingen onderweg, met immigranten die allemaal wel terug zouden willen uit dat harde land. En ook omdat er bijna niet te fietsen was. Er waren nog alleen wegen in en om de steden. Maar er was niets dat ze verbond. De fietsers leggen uiteindelijk het grootste deel van hun tocht van San Francisco naar Chicago af over de spoorlijnen, duizenden mijlen hotsebotsend fietsend over de houten dwarsliggers.

Pas op de route Chicago – New York slagen ze erin meer dan honderd mijl per dag te rijden over normale wegen. Waarbij mij dan weer opviel dat ook hij dan al het begrip ‘century’ gebruikt, voor die honderdzestig kilometer; zoals nu nog steeds gebeurt.

En iets dat geen fietsreiziger nu nog zou overkomen: overal in de Britse gebiedsdelen werden de heren glorieus ingehaald. De mare van hun avontuur had zich al rond gezongen, lang voor dit boek verscheen. Dat van die stille terugkeer klopt toch echt niet.

John Foster Fraser, Round the World on a Wheel
532 pagina’s
W. Brendon and Son ltd., 1899 oorspronkelijk

* de heren ergens onderweg. Ik vermoed in de VS. Omdat ze tropenhelmen droegen toen ze Engeland verlieten.


Van vuur naar ijs ~ Marica van der Meer

Alle boeken die ik over fietsreizen las dit jaar zijn geschreven door mannen. Terwijl vrouwen er net zo goed jaren van hun leven op uit trekken. En vrouwen doorgaans heel andere zaken opmerken onderweg dan mannen.

Dus las ik Van vuur naar ijs, waarin Marica van der Meer de reis door de Amerika’s beschrijft die zij maakte tussen februari 2002 en juli 2003. Ter compensatie. En ook omdat zij vrijwel dezelfde landen bezocht als Mark Beaumont; die zijn fietsreis zo nodig op snelheid wilde doen.

Grootste contrast leverde dat op in de beschrijving van de ontberingen. Mark Beaumont klaagde telkens bitter over tegenwind, maar dan vooral omdat hij daardoor het gewenste daggemiddelde niet haalde. Marica van der Meer nam noodgedwongen weleens de bus, met fiets en al. Zij durfde niet door Colombia, en vloog daar overheen. En haar reis begon al vervelend, met een pijnlijk been; waardoor er meteen al rust moest worden betracht.

Verder benutte zij onderweg wel de gelegenheid om rustig te gaan kijken waar het mooi was. En fietste ze over de hoogste bergpassen van het werelddeel in Peru, waar Beaumont die links liet liggen.

Ook had ze het eerste jaar van de reis tot in Mexico een reismaatje. Die er toen wel genoeg van had, omdat hij het zat was elke dag opnieuw alles te moeten inpakken, en nooit zeker te zijn waar ze die avond zouden slapen.

De dynamiek tussen twee reisgezellen is eigenlijk alleen goed te beschrijven als beide aan het woord komen; zoals in het boek Discovery Road. Dus dat de lezer Marica van der Meer’s compagnon amper kennen leert, lijkt me niet vreemd.

Aan Van vuur naar ijs valt verder op dat de eerste 16.000 kilometer de meeste indruk maakten. Eenmaal in de VS aangekomen, gaat het niet alleen meer om het onderweg zijn, maar moet Alaska worden bereikt. Enkel om het idee de Amerika’s van zuid naar noord op eigen kracht te hebben bereisd.

Uiteindelijk zou Marica van der Meer 27.716 kilometer fietsen. Met cola als voornaamste brandstof.

Marica van der Meer, Van vuur naar ijs
Fietsen van Vuurland naar Alaska

280 pagina’s
Uitgeversmaatschappij Holland, 2006

French Revolutions ~ Tim Moore

Eén van de oudste trucs uit het humoristische genre moet dit zijn. Man gaat iets doen wat hij niet kan. En beschrijft vervolgens wat er zoal misging.

Vrijwel elke columnist die zichzelf in zijn of haar stukken opvoert, heeft dit typetje in petto.

Al te dol ben ik dan ook niet op deze kunstgreep. Die is al zo vaak uitgevoerd.

French Revolutions van de Britse reisschrijver Tim Moore heeft als variant dat een niet-fietser alle etappes van de Tour de France uit het jaar 2000 gaat afleggen. Waarbij hij, anders dan professionele coureurs, een groot deel van de tijd fietstassen meezeult op een bagagedrager.

En dan viel dit boek me mee, omdat Moore leuk formuleert. Maar ook omdat French Revolutions zo’n aardige variatie was op het genre fietsreisboeken; waarvan ik in 2011 nogal wat las.

Moore is tenminste onverbloemd eerlijk dat fietsen bij tijden gewoon een vervelend langdurige bezigheid kan zijn.

Moore snijdt, zeker in het begin, hele stukken van zijn route af, om al te overdreven inspanningen te ontlopen.

Maar dan krijgt het fietsvirus ook hem te pakken. Bij de beklimming van de Mont Ventoux, waar hij net de top niet haalt. Zijn experiment met doping pakte niet helemaal goed uit. Zelfs een algemeen verkrijgbaar pepmiddel als Efedrine komt een bijsluiter, die wel gelezen moet worden.

De laatste etappes rijdt hij wel helemaal serieus. Misschien omdat zijn vrouw en kinderen hem zijn komen aanmoedigen. In elk geval doorbreekt hun komst ook even heel prettig het stramien waaraan de meeste fietsreisboeken niet ontkomen.

In al zulke verslagen is een standaardprobleem dat er steeds nog een plaats moet worden gevonden om de nacht door te brengen. Moore neemt al een deel van die moeilijkheid weg door in hotels te slapen. Evenmin gaan primus of pannen mee. Waardoor de echte fietsreiziger Moore’s trip zal afdoen als een makkelijke checkboekvakantie.

Maar juist doordat Tim Moore zo prettig afweek van het standaard reisboek, liet hij ook zien waar dat genre doorgaans in tekortschiet. Moore leek na thuiskomst ook geen enkele reden te zien om verder te blijven fietsen.

Tim Moore, French Revolutions
277 pagina’s
Vintage 2002, oorspronkelijk 2011

Grote bocht ~ Peter Delpeut

De boeken die ik tot nu toe las van fietsreizigers hadden allemaal éen ding gemeen. Naast dat fietsen dan. Ze waren nogal vormloos.

Niet dat er iets tegen is om een reis lineair te vertellen — alleen zijn lineair vertelde boeken van liefhebber-auteurs snel nogal simpele en daarom weinig spannende boeken. Regelmatig heb ik daarom bij het lezen gedacht dat een echte schrijver daar wel meer van had kunnen maken.

En nu heb ik dan een boek over een fietsreis gelezen van een echte auteur, en weet ik dat ook die zo hun eigen bezwaren hebben.

De grote bocht van Peter Delpeut is een verslag van een reis die hij en zijn vriendin Céline in 1996 maakte door de Verenigde Staten. Van oost naar west reden zij, door de zuidelijkste staten van het land. Florida, Texas, Arizona, Nevada. Van Disneyland naar Las Vegas.

Dat was vaak een tocht door een uitgestrekte oneindigheid. Van dagen alleen in éen bos op een rechte weg. Van vele liters extra water mee om de stukken woestijn.

Terloops komt de lezer daarbij te weten dat de twee gewoon zijn gegaan. Aan adequate voorbereiding ontbrak het. De fietsen waar ze op rijden, zijn al heel gauw versleten. Als door al die extra kilo’s water plots een spaak knapt, een wiel begint aan te lopen, en dan zelfs vastloopt, moet de vriendin eerst een handboek fietsreparatie openslaan om te zien wat er nu moet.

Wat dit boek een typisch product van een schrijver maakt, is de mate van pretentie. Zijn reis staat namelijk niet op zich. Want de fiets heeft een geschiedenis. En die geschiedenis bevat pioniers; eerstelingen die op hun hoge bi de wereld introkken, toen de wereld daar nog behoorlijk van opkeek.

En elke fietser die ergens arriveert, heeft dit toch maar mooi op eigen kracht gedaan. En daarbij onderweg alles gezien, en geroken. Het hele landschap is beleefd. Anders dan iemand in een auto ooit zal meemaken.

Delpeut plukt dus anekdotes uit de trommel van de geschiedenis van de fiets. Dat levert vaak heel amusante paragrafen op. En toch stoorde me de wisselwerking van die twee vertelelementen wat. Aan de ene kant is er die reis van hem als slecht voorbereide fietser, en in éen adem door wordt die afgewisseld met verhaaltjes over mensen die beter wisten wat ze deden.

Toch gebruikt Delpeut de prestaties van die anderen om de zijne op te poetsen, en een algemene geldigheid te geven.

Dus had De grote bocht een wat merkwaardige uitwerking op mij lezer. Het is aanzienlijk beter geschreven dan de meeste boeken van fietsreizigers. En ik begreep waarom de schrijver zijn reis een universeler karakter wilde geven dan die had. Ik snapte waarom hij daartoe ook andermans verhalen inbracht. Had ik zelf een boek moeten schrijven over éen van mijn fietsreizen, dan was ik misschien voor dezelfde verleidingen gezwicht. En toch irriteerde de kunstgreep me, omdat die me bij het eigenlijke verhaal weghield.

Maar was er wel een verhaal?

De grote bocht leert toch ook dat de interessantste fietsboeken geschreven worden door alleengaande reizigers. Wie met zijn tweeën optrekt, is toch allereerst gericht op elkaar. En als het boek dan niet om die verhouding gaat, en wat daarin speelt — zoals in dit boek — vindt er uiteindelijk wel heel weinig interactie plaats met de wereld waar men doorheen trekt.

Alleen de decors beschrijven, zelfs als dat als deelnemer vanuit de coulissen gebeurt, levert geen memorabel boek op.

Peter Delpeut, De grote bocht
Kleine filosofie van het fietsen

168 pagina’s
Augustus, 2003

Quotable Cyclist | ii ~ Bill Strickland ed.

Terugkijkend heeft een kleine acht jaar aan boeklog éen ding heel duidelijk gemaakt. Het kan voor de waarde van een boek nogal uitmaken wanneer je het leest. Aan besprekingen kleeft daardoor altijd een element van toeval.

Weliswaar maakt dit voor de objectieve waardering meestal weinig uit. Het oordeel of een boek deugt verandert doorgaans niet over de tijd.

Maar recensies worden zo veel leesbaarder als er ook enige beleving is geweest bij de recensent — in positieve danwel negatieve zin. En juist die beleving is in hoge mate subjectief; want die wordt bepaald in een momentopname.

Zonder alle brouhaha ineens over de dopingpraktijken van Lance Armstrong was bijvoorbeeld mijn oog in The Quotable Cyclist niet zo makkelijk gevallen op de uitspraken van mensen die inmiddels in ongenade zijn geraakt.

Gisteren haalde ik hier al een uitspraak van Armstrong zelve aan, die ineens grimmig werd in plaats van stoer, in de wetenschap van zijn systematische dopinggebruik.

In 1997 was het nog niet vreemd om in een boek uitspraken van een Michele Ferrari op te nemen als objectieve waarheden over trainingsleer. Nadien werd hij geschorst om zijn rol als dopingdokter.

En Miguel Undurain mocht even klagen over de zestiende etappe van de Ronde van Frankrijk in 1996. Toen hij na vijf opeenvolgende overwinningen ineens kraakte, en de wedstrijd verloor na een lange aanval van Bjarne Riis. Alleen weet de lezer inmiddels zo veel meer dan hem toen. Riis was begin jaren ’90 nog een weinig bijzondere renner, die daarna meer met bloeddoping durfde dan wie dan ook. Een man die zo veel EPO spoot, en wiens bloed daardoor zo stroperig werd, dat hij elke nacht gewekt moest worden om even wat te bewegen.

Het gevaar om in de slaap te sterven was anders te groot.

Merckx klaagde in het boek dat zijn strijd om het werelduurrecord te verbeteren hem gebroken had. Waarop een citaat volgt van Toni Rominger, die Merckx’s prestatie overtrof alsof deze op een damesfiets met tassen had gereden, en die juist niet kapot was gegaan tijdens dat uur.

Maar Rominger was dan weer goede klant bij voornoemde Michele Ferrari, en reed bovendien op een aerodynamisch model fiets dat inmiddels verboden is.

Tegelijk geldt voor mij dat de wielersport een miniem onderdeel is van hoe wij mensen de fiets gebruiken. Ik wilde het boek vooral herlezen om nog eens kennis te nemen van de algemene uitspraken over het fietsen. Zelfs al nemen die in The Quotable Cyclist misschien net zestig pagina’s in van het geheel.

Fietsen is namelijk weer belangrijk geworden in mijn leven, sinds ruim een jaar. En terwijl ik daar weleens iets over schrijf, of over lees, valt me toch op dat taal blijkbaar niet het medium is om over te brengen waarom ik bijvoorbeeld zo blij kan worden van de activiteit.

En toen bleek toch dat veel in twee korte zinnetjes te zeggen is:

The bicycle is a curious vehicle. Its passenger is its engine.

John Howard

Dus las ik een dikke driehonderd bladzijden om daar uiteindelijk elf ware woorden aan over te houden.

Dat is overigens nog een hoog gemiddelde voor mijn doen. Ik klaag niet.

Bij een eerdere lezing heb ik al eens uitgelegd wat mijn ideeën over een boek als dit zijn. Hoogstens moet daarop aangevuld worden dat The Quotable Cyclist Amerikaans is op een manier die ik toen misschien nog niet helemaal besefte.

In de VS is het welhaast een verzetsdaad om te fietsen, en al helemaal om de fiets voor meer te gebruiken dan een ritje met mooi weer op zondag. Fietsers noemen zich daar ook nadrukkelijk ‘cyclist’. Omdat het in dat land niet vreemd is dat mensen de auto nog pakken voor een bezoekje bij de buren.

Zelfs de beginregels van Tim Krabbé’s klassieker De renner worden er anders begrepen dan hier.

Dus is het niet raar dat voor het boek vooral citaten geplukt zijn over de wielersport. Want sportcultuur hebben de Amerikanen dan wel weer volop.

In The Quotable Cyclist mist overigens het citaat van de Tour-winnaar Greg Lemond dat online het meest gebezigd wordt op Engelstalige fietsfora.

Fietsen wordt nooit makkelijker, zou hij gezegd hebben. Je gaat alleen sneller op den duur.

En ik merk dat al die nadruk steeds op de heroïek van het lijden en afzien me inmiddels behoorlijk verveelt.

Als het fietsen pijn doet, deugt je zithouding niet en moet je fiets beter afgesteld worden, of heb je een voor jou verkeerd model gekocht. Of anders wil je domweg harder gaan dan kan, en daar is nog veel makkelijker wat tegen te doen.

Maar mijn idee is dan ook geworden dat fietsen pas interessant wordt als de inspanning niet opvalt. En zo kleurt alles mee door nieuwe ervaringen.

Bill Strickland ed., The Quotable Cyclist
Great Moments of Bicycling Wisdom, Inspiration and Humor

359 pagina’s
Breakaway Books, 1997

Einstein & the Art of Mindful Cycling ~ Ben Irvine

Iets te goed was te zien hoe de inhoud van dit boek bij elkaar gescharreld is. En ik werd daar wat lacherig van. Elke schrijver heeft weliswaar trucs. Daar is ook niets mis mee. Alleen moeten die trucs niet al op de eerste bladzijden duidelijk zijn.

Alles in Albert Einstein & the Art of Mindful Cycling scharniert om éen enkele opmerking van de grote man. Ooit heeft Einstein zich namelijk laten ontvallen dat hij de Relativiteitstheorie bedacht heeft op de fiets.

Vanuit daar redeneert Ben Irvine er naartoe dat fietsen voor iedereen een vergelijkbaar nut kan hebben. De Britse filosoof en publicist weet het zeker. Fietsen leidt tot mindfulness, zoals dat tegenwoordig heet met een goed Nederlands woord. En deze staat van lucide aandacht is een grote luxe in deze voor iedereen zo drukke tijden. Fietsen roept zulks dan op omdat de ritmische beweging ontspant en vrolijk maakt. En wie er voor open staat kan onderweg ook nog van alles zien.

Ga dus vooral fietsen. Zonder doel of haast.

Nu zijn er wel meer omstandigheden waarop mensen goede ideeën krijgen. Wat er onbewust allemaal broeit, kan zich op de vreemdste momenten presenteren. Sommigen krijgen hun beste ideeën onder de douche. Anderen tijdens de afwas.

Ook niet vreemd is dat mensen ideeën krijgen tijdens het kakken 1. Ik heb daar zelfs wel eens een wetenschappelijke verklaring over gelezen — het persen doet iets met de bloeddruk in het hoofd, en zo.

En had Ben Irvine nu een boek opgehangen aan iemand die een wetenschappelijke doorbraak bedacht op het toilet, dan had dat waarschijnlijk een interessantere tekst opgeleverd. Voor mij.

Ik was wel nieuwsgierig geweest naar een combinatie van een hagiografie over een grote denker, een geschiedenis van het kakken, en de uitleg waarom lekker schijten goed is voor een mens.

Daar had tenminste enige originaliteit uit gesproken.

De biografie van Einstein was me evenwel niet vreemd; en daardoor viel me op dat Irvine een wel erg schoon geboende versie biedt van dat verhaal. Bovendien was er te veel van, en is zijn leven er wel erg met de haren bijgesleept; enkel vanwege die ene terloopse opmerking.

Over de geschiedenis van de fiets, die eveneens een groot deel van het boek inneemt, was me ook al éen en ander bekend.

En waar ik nog lang van deze uitgave verwachtte een optimistisch zelfhulpverhaal naar Amerikaanse snit te krijgen, kwam dat niet. Wellicht omdat Ben Irvine zelf niet heel aanwezig is in het boek. Al komt de lezer wel te weten dat hij zich weer tot de fiets bekeerde na een dronken nacht met gevolgen in 2009.

Kortom, dit is weliswaar een fijn vormgegeven boek, en Irvine heeft leuk een aantal voor mij nog onbekende citaten over het fietsen gevonden, maar verder viel deze uitgave nogal tegen.

Een beetje schrijver moet ook zo uit kunnen leggen wat iemand er aan heeft om te gaan fietsen. Of wandelen. Of tekenen. Of beeldhouwen. Of noem de bezigheid maar op waarbij niet alleen het hoofd of de babbel gebruikt wordt om iets tot stand te brengen. Daar is het leven van Einstein niet bij nodig. De analogie opzoeken met wat fietsen voor Albert Einstein zou hebben gedaan, is zelfs rijkelijk pretentieus, en daarmee lachwekkend.

En goed, dan leerde ik nog wel dat er een frase bestaat die beschrijft hoe het komt dat je met een grote grijns door de regen kunt fietsen. Een ‘downpour epiphany’ heet dat volgens Irvine. Die het verschijnsel relateert aan de opluchting die er is, als een fietser beseft dat er aan het weer toch niets veranderd kan worden.

Dus zoek de relativering op. Dat is de voornaamste boodschap van dit boek. Een oneliner die ook op een ansichtkaart had gepast.

Ben Irvine, Einstein & the Art of Mindful Cycling
Achieving Balance in the Modern World

144 pagina’s
Leaping Hare Press, 2012
  1. Daar boeklog Vlaams publiek trekt, kan ik het werkwoord poepen hier niet gebruiken []

Just Ride ~ Grant Petersen

Stel dat een Nederlandse auteur een pamflet zou uitbrengen met als strekking dat je om te fietsen echt geen lichtgewicht racemonster van 5.000 euro hoeft te kopen. En dat het zelfs beter is om niet naar zulke modellen te kijken.

Of met als boute stelling dat het toch echt niet nodig is om je eerst om te kleden in nauwsluitend lycra voor je op de fiets stapt.

Of met de gewaagde claim dat het heel goed mogelijk is om te fietsen zonder daarbij je voeten vast te clicken aan de pedalen.

Zo’n schrijver zou hier genegeerd worden, of misschien nog net meewarig aangekeken. Want fietsen is hier nu een keer normaal. Gezonken cultuurgoed, sinds het eind van negentiende eeuw al. Als er al eens debat over fietsen is hier gaat het meestal over of daar niet te veel van zijn in de stad.

Grant Petersen schreef evenwel een boek waarin hij onverbloemd alle bovenstaande uitspraken deed. Met het bewuste doel taboes en vooroordelen te doorbreken. Daarbij richtte hij zich alleen wel allereerst tot het Amerikaanse publiek — het zo aan auto’s verslaafde Amerikaanse publiek.

Mede om de stelligheid van zijn uitspraken is Petersen online zelfs een omstreden persoon op de fietsforums in de VS. Al moeten ook tegenstanders toegeven dat hij mooie fietsen maakt met zijn bedrijf Rivendell Bicycle Works — voor wie van peperdure retrochic houdt.

Maar in landen buiten Nederland, die een degelijke infrastructuur voor fietsers missen, is het fietsen nu eenmaal een daad. Iemand die er niet gewoon de auto pakt, kan zich daardoor een activist voelen; een dissident; avant garde.

Bovendien heeft het publiek in een land waar niemand de fiets als transportmiddel gebruikt maar éen duidelijk voorbeeld van fietsers. Er bestaan zelfs daar professionele wielrenners. En sommigen van hen hebben zelfs een aansprekend levensverhaal.

Petersen vindt het alleen volkomen verkeerd om de professionele wielrenner het uitgangspunt te laten zijn voor de gewone fietser. Jonge zeer goed getrainde mannen, voor wie elke seconde telt in hun beroep, stellen nu eenmaal vrij specifieke eisen aan hun materiaal. Buiten hen schiet niemand er iets mee op om een cassette met elf versnellingen achter te hebben, waarvoor een te dunne ketting nodig is, die veel te snel verslijt.

Net zo goed hoeft voor de meesten het stuur niet zo laag te staan als op een racefiets. Maar dan moeten de fabrikanten wel fietsen gaan leveren waarvan zadel en stuur ongeveer even hoog kunnen worden vastgezet.

Just Ride is daarom twee zaken tegelijk. Wat trouwens ook al blijkt uit de dubbelzinnige titel. Die kan vertaald worden als: ‘de juiste manier om te fietsen’, en ook als het ongeduldige ‘fiets nu maar gewoon’.

Het boek geeft vele adviezen over de meest uiteenlopende aspecten van het fietsen — hoe zo’n apparaat aangemeten moet worden, wat goede zadels zijn, hoe te eten en drinken onderweg — en is tegelijk ook een kritisch protest tegen het onbenul bij zo veel anderen die slechts de racefiets verheiligen in plaats van de fiets.

Maar Grant Petersen richt zich allereerst tot de ‘unracer’; de grote zwijgende massa met een nog totaal verkeerd beeld van de zaak. En dat doet hij aardig. Alleen bleek ik al tot zijn parochie te horen zonder dat te weten.

Grant Petersen, Just Ride
A Radically Practical Guide to Riding Your Bike

212 pagina’s
Workman Publishing, 2012

One Man and His Bike ~ Mike Carter

Ergens in One Man and His Bike weet Mike Carter vast te leggen waarom het zo vrolijk maakt om een tijd onderweg te zijn op de fiets.

Carter reed in de zomer van 2009 in vijf maanden tegen de klok in de kust van Groot-Brittannië langs. Dat deed hij meer door een midlife-crisis dan om enig andere reden. Mike Carter wilde eigenlijk emigreren. Naar Argentinië. Weg uit zijn deprimerende land. Al zag hij ook wel in dat men in Argentinië niet meteen zat te wachten op een 45-jarige man die niets bijzonders kon, wel een hoop verschillende baantjes had gehad, en geen woord Spaans sprak.

Zijn fietsreis begon al even onbevangen. Dus had hij geen enkele voorbereiding, en was hij veel en veel te zwaar beladen bij zijn vertrek. Carter nam een halve bibliotheek aan boeken mee, en twee series op DVD.

Maanden later had hij dat bezit gereduceerd tot het allernoodzakelijkste. Dan heeft hij door gekregen hoeveel vrijheid het biedt om maar éen lange broek en trui te bezitten — om ’s avonds laat niet in fietskleding naar de pub te hoeven.

Maar dan ook is hij allang om. En weet hij in een heel bijzonder land te leven.

Carter zag zijn reis vooraf ook als een poging om in kaart te brengen hoe erg het eigenlijk was in Groot-Brittannië. De bankencrisis en de bijbehorende doemideeën beheersten het nieuws al een jaar. En bovendien werkt Carter als freelancer voor The Observer; waarmee hij journalist was met een belang om in de waan van de dag te geloven.

Om vervolgens te ontdekken dat overal in zijn eigen land bijzondere en aardige mensen wonen, die nog van alles willen. En dat zijn reis geen eenzaam avontuur was — alleen die fiets met alle bagage daarop zette mensen onderweg al aan om even een praatje te maken.

Uiteindelijk schrijft hij daarover dat een fietsreiziger twee dingen doet die niet normaal zijn tegenwoordig. Ten eerste is hij de hele dag buiten. En ten tweede bevindt hij zich daarbij voortdurend in een gemeenschappelijke en een gedeelde ruimte. Beide zaken zijn heel bijzonder geworden in het hedendaagse leven. Carter bezat tijdens zijn reis alleen zijn tent als privé-ruimtetje.

Tegelijk kan de reiziger ook blasé worden. Mike Carter merkte op een gegeven moment bijna te rekenen op de gastvrijheid van de mensen die hij ontmoette. Dat hij van alles kreeg aangeboden zonder daar een tegenprestatie voor te hoeven leveren, sprak aan het einde van zijn tocht vanzelf.

Mooi aan dit boek vond ik ook dat Carter op een gegeven moment klaar was met het fietsen. Eenmaal in Land’s End aangekomen, met alleen de zuidkust nog als laatste eindje op de weg terug naar Londen, is het eigenlijk mentaal wel over. Hij maakt de ronde langs de kust wel vol, maar veel kilometers zijn daarbij volkomen automatisch afgelegd.

Toen ik op mijn fietsvakanties merkte dat voor mij dat verzadigingspunt steeds sneller kwam, stopte ik ook met reizen van meer dan een week.

Voor One Man and His Bike kwamen op boeklog al twee boeken langs van mannen die Groot-Brittannië bekeken door de kust langs te reizen. Paul Theroux’s Kingdom by the Sea, en Bill Bryson’s Notes from A Small Island. En dit boek misstaat niet naast de twee van die veel bekendere schrijvers. Al blijft Carter’s werk wat meer hangen in een persoonlijke kroniek.

Carter’s humor is alleen al net even wat onderkoelder Brits.

Dit boek is daarmee een opvallende positieve uitzondering in dat zo moeizame genre van de reiziger die achteraf nog eens over zijn grote fietstocht ging schrijven; en daarin te veel belangrijk maakt.

Mike Carter, One Man and His Bike
A 5,000 Mile Life-Changing Journey
Round the Coast of Britain

346 pagina’s
Ebury Press, 2011

Ich lenke also bin ich ~ Kai Schächtele

Doelgroepproza stelt doorgaans niets voor, als je niet tot de doelgroep behoort. Ik moest de conclusie nu toch maar eens trekken.

Boeken over het fietsen of over fietsers deugen te zelden als boek. Iemand die niet fietst of geen interesse in wielrennen heeft, zal er nooit door worden overtuigd.

Alleen ben ik nu eenmaal wel doelgroep. En daarmee is mijn tolerantie voor ook heel matige uitgaven waarschijnlijk te groot.

Dus las ik ook nog een bundel van de Berlijner journalist Kai Schächtele. Met de titel Ich lenke also bin ich — een variant op Descartes’ ‘cogito ergo sum’; ‘Ich denke also bin ich’. Om daarbij vooral te struikelen over wat al te voorspelbare columnistenclichés. De matige woordgrap in de titel had een waarschuwing kunnen zijn.

Een standaardaanpak van columnisten in alle talen is om zich dommer en schlemieliger voor te doen dan zij zijn. Dit moet dan grappen opleveren.

En Schächtele houdt niet helemaal prettig maat daarin.

Zo waarschuwen fietsers elkaar om niet om te vallen als ze met clickpedalen rijden, en dan ergens moeten stoppen. Maar Schächtele valt niet éen keer als hij voor het eerst met zijn schoenen vastzit aan de fiets, hij valt bij elk stoplicht.

Ergens in Ich lenke also bin ich zat wel een aardig boek verstopt. Elke fietser in een grote stad buiten Nederland of Denemarken moet iedere dag een strijd aan met een omgeving die slechts auto’s belangrijk vindt. Daarover is goed te schrijven, zonder meteen een pamflettist te worden.

Komt daar nog andere grotestadsellende bij. Fietsen worden er gauwer gestolen. Daaraan is alleen wat te doen door heel zware sloten mee te torsen.

Maar het ware talent van een schrijver toont zich misschien ook pas als die het vreemde weet te laten zien van het doodnormale.

Schächtele zocht het liever in de overdrijving van het onnozele.

Ik geef toe, een interessant boek over fietsen moet ook aan een wel heel specifieke eis voldoen; naast dat het goed geschreven is. De auteur dient voldoende herkenning te bieden, om me te tonen dat hij begrepen heeft waar hij mee bezig was, en daarbij tegelijkertijd niet te vervelen.

Slechts éen van Schächtele’s verhaaltjes interesseerde me daardoor — omdat hij wel op een wielerbaan gereden heeft, en ik nog nooit. En dit door het boek ineens als een gemis voelde.

Kai Schächtele, Ik lenke also ich bin
Bekenntnisse eines überzeugten Radfahrers
221 pagina’s
Wilhelm Heyne Verlag, 2012

Bicycling Book ~ John Krausz & Vera van der Reis Krausz ed.

Het meest complete boek dat ooit over fietsen geschreven werd, is ruim dertig jaar oud, en richtte zich toen op de Amerikaanse markt. Waar de fiets een vreemd ding is.

Geen van deze twee eigenschappen leverde voor mij een onoverkomelijk bezwaar op. Opvallend weinig is verouderd in The Bicycling Book — wat misschien niet zo vreemd is bij het beschrijven van technologie die uit de negentiende eeuw stamt. En de Amerikaanse onhebbelijkheid om nog steeds imperiale maten te gebruiken, was goed te negeren.

Dit boek is het lezen alleen al waard omdat het leert hoe je op een hoge bi stapt. Omdat het terloops verklaart hoe de eenwieler is uitgevonden — wie hard remde op zijn vélocipède merkte gauw eens dat het piepkleine achterwiel los kwam van de grond; die reed dan al op éen enorm wiel. En dat was aardig.

Met het verdwijnen van de hoge fiets devalueerde ook meteen de status van de eenwieler. Circusattractie was die voortaan, in plaats van vervoermiddel.

The Bicycling Book legde dertig jaar terug al in detail uit waar alle hipsters van het moment mee bezig zijn. Rondrijden op fixies? Oud nieuws – al las ik voor het eerst dat een doortrapper tot 20% efficiënter is, omdat het achterwiel eenmaal in beweging gekomen ook de pedalen voortstuwt.

Bike polo? Eeuwen oud.

Mountainbikes? Die kwamen net op begon jaren tachtig. De samenstellers signaleren nog net het ontstaan van de ‘clunker’-beweging. Dat deze fietsen vervolgens de hele fietsindustrie hebben gered, lag toen nog in de toekomst.

De grote waarde van The Bicycling Book is dat de samenstellers nogal encyclopedisch te werk zijn gegaan. Ze hebben de meeste onderwerpen in het boek uitgezet en door experts laten beschrijven, of mensen met een grote praktijkervaring. Dus varieert de inhoud misschien in toon en stijl, en staat er ook weleens iets dubbel in. Maar het grote voordeel is dat iedereen iets hebben kan aan een boek als dit. Van leek tot prof. Van beginner tot ervaren fietser.

Het ene hoofdstuk toont de beginner om te overleven in het verkeer — door de gevaren te tonen van een al te grote bescheidenheid bij het fietsen.

Verderop wordt in detail uitgelegd wat de effecten van het fietsen zijn op de stofwisseling, of de hart-longfunctie.

Dan weer staat er hoe je een wiel richt, of opbouwt uit losse onderdelen.

Dan weer krijgt Alex Moulton zelf het woord om iets te zeggen over de toekomst van de fiets.

En goed, dan ging mijn belangstelling het meest uit naar de minder algemene onderwerpen. Waarom er mannen zijn die op driewielers racen, bijvoorbeeld — waarop het antwoord schijnt te zijn: omdat dit kan.

En ik kreeg het advies om op fietsvakantie tweederde van alle bagagegewicht om het voorwiel te plaatsen. Het achterwiel had het immers al zo zwaar te verduren op reis. Maar dat was hoogstens een goede raad in de tijd dat ook vakantiefietsen nog uit lichte staalbuizen werden opgebouwd. Inmiddels zijn reisfietsen een soort tractoren geworden, waarop toch echt het best het meeste gewicht achter vervoerd kan worden.

Want als er iets veranderd is in dertig jaar, dan toch het besef dat voor elke toepassing de best mogelijke fiets ontworpen kon worden. En het werd een gegeven dat het ideale aantal fietsen dat iemand hoort te bezitten er altijd éen meer is dan men al heeft.

John Krausz & Vera van der Reis Krausz ed.
The Bicycling Book
Transportation * Recreation * Sport
280 pagina’s
The Dail Press, 1982

In the City of Bikes ~ Pete Jordan

‘Knap uitgevoerd’ is een vreemd compliment om aan een schrijver te geven. En toch was dit mijn voornaamste eerste reactie op het boek In the City of Bikes, van de Amerikaanse Amsterdammer Pete Jordan.

Jordan mengt namelijk verschillende genres in zijn boek, die doorgaans niet gemixt worden. Zo is het een persoonlijk verslag over de redenen naar Amsterdam te gaan, om daar te studeren, en vervolgens om er te blijven; en zijn vriendin te laten overkomen.

Blij kan hij worden om midden in een koude winternacht in een fietsfile te belanden.

Is er ook de geschiedenis van hoe er altijd gefietst is in de hoofdstad van Nederland — waaruit dan blijkt dat er altijd sprake was van een georganiseerde chaos.

Dus naast die culturele geschiedenis biedt het boek politieke geschiedenis, want verkeersbeleid komt ergens weg; al was het maar omdat politici op ontwikkelingen moeten reageren; en dit doorgaans niet zo handig doen. Zoals dat ze lokaal altijd de de fietsersanarchie hebben willen indammen. Of dat ze de auto heel lang merkwaardig heilig verklaard hebben; terwijl die auto en de oude stad zo slecht samen willen.

Gaan er ook nog drie hoofdstukken over de fiets in de Tweede Wereldoorlog — over alle moeite die de Duitsers deden om de Amsterdammers van hun fiets te krijgen.

En dan past bijvoorbeeld ineens de overbekende geschiedenis van Anne Frank in het algemene verhaal over fietsen in Amsterdam. Want kort voor de onderduik werd haar fiets gestolen — als die van zo veel anderen — en in de tram mocht ze niet mee. Dus moest ze plots lopen. En dat was ook al naar.

Maar de voornaamste constante in het boek is Jordan’s enthousiasme. Een Nederlander had een boek als dit niet kunnen schrijven — of hoogstens na langdurig verblijf in het buitenland. Want wij zien domweg niet wat hem direct opviel.

Voor Pete Jordan was het meteen een wonder dat iedereen hier fietst. Dat een zakenman in pak door Amsterdam durft te fietsen, in plaats de auto te nemen die bij zijn status past. Op een damesfiets rijdt dan ook nog. Die lelijk roestig is en rammelt en knarst.

Toppunt van beschaving vindt hij al helemaal dat ook zwangere vrouwen hier fietsen.

En onbestaanbaar is elders ook dat een fietser een passagier op de bagagedrager meeneemt. Of dat bij een fietsend paar de éen een hand ligt op de pols van de ander.

Jordan paart dit enthousiasme over al wat hij waarneemt dan onder meer aan een drang tot tellen. Hoeveel fietsers hij langs ziet rijden op een bepaald punt — en hoe zich dat dan verhoudt tot Portland in de VS. Hoeveel mensen hij met een ladder heeft zien fietsen. Hoeveel op een fiets met een andere fiets aan de hand.

Is er in Amsterdam ook het probleem nog dat er op sommige plaatsen te veel fietsen zijn — en dat fietsen er makkelijk worden afgedankt.

Om nog maar over de vele fietsdiefstallen te zwijgen; dat andere constante element uit het boek.

Pete Jordan zag ook dat de Marokkanen die zich solidair verklaarden met Theo van Gogh na diens moord, en meededen aan de optochten die uit protest werden gereden daarvoor bijna allemaal een fiets moesten huren. In de Marokkaanse cultuur fietst men niet — want dat doen volgens hen alleen losers.

Vreemde ogen kijken kortom anders, en zien dan beter wat normaal is, en waarom dan wel. Dat dit goed duidelijk wordt in het boek, lijkt me ook de voornaamste verdienste van In the City of Bikes.

** lees ook: Te fietsen | week 24 van 2013 / stadsfietsen ii

Pete Jordan, In the City of Bikes
The Story of the Amsterdam Cyclist

438 pagina’s
Harper Perannial, 2013

Versnelling ~ Jennifer Bradbury

Fietsen heet een literaire sport te zijn. Er is met fietsen al gauw sprake van een held en een reis, met ontberingen. Dat past fijn binnen de schema’s van Propp.

En toch vallen boeken over fietsen me zelden mee.

Of het nu om wielrennen gaat, of die andere activiteit, om met de fiets de wereld te ontdekken, de auteurs schieten me doorgaans te kort; en dat allemaal op hun eigen manier; zonder dat nu in algemene termen is aan te geven waarom.

Het is dus een vloek gebleken dat De renner van Tim Krabbé het eerste boek was dat ik ooit over fietsen las. Want hij wist als éen der weinigen wel iets te vangen van magie.

Van alles dat dit jaar uitkwam, en dan vooral om honderd edities van de Tour de France te vieren, zeiden mij eigenlijk alleen de fotoboeken wat. Om de oude foto’s vooral. Van oude fietsen.

En deze paar jaar oude roman was onverwacht heel niet onaardig. Zelfs al werd Versnelling voor een publiek geschreven waar ik niet direct toe hoor — 12 jaar en ouder — en was het boek zo’n aanschaf van op de braderie voor een euro. Nog net even meegepakt om een mooi rond bedrag af te kunnen rekenen.

In het boek maken twee vrienden een fietsreis door de VS, van de Oostkust naar het Westen. Beiden hebben net de highschool afgerond, en na de reis zullen hun wegen zich scheiden. Het rijkeluiszoontje van de twee gaat aan een Ivy League-universiteit studeren, en de verteller van het verhaal naar een college met een wat mindere reputatie.

De verteller ergert zich onderweg behoorlijk aan zijn vriend, die bijvoorbeeld nooit ergens voor betaalt. Terwijl hij wel degelijk geld bij zich heeft. Een hele hoop zelfs.

Als ze bijna aan de Westkust zijn, verdwijnt het rijkeluiszoontje ineens; hij fiets weg uit het leven van zijn vriend zonder boe of bah te zeggen. En als de verteller wat later zijn nieuwe leven aan de universiteit tracht op te pakken, krijgt hij ineens de FBI op zijn dak. En hangt er de beschuldiging in de lucht dat hij zijn vriend heeft laten verdwijnen.

Om het vele geld, bijvoorbeeld, dat deze bij zich had.

Het verhaal van die fietstocht wordt verteld in flashbacks; en vormt zo een vrolijke afwisseling met het toch vrij paranoïde verhaal van die opsporingsambtenaren en ingehuurde detectives die een onzekere jongen in al zijn bewegingen volgen. Enkel omdat deze als laatste de telg heeft gezien van een heel rijk man.

En het was waarschijnlijk goed dat het verhaal van die fietstocht werd afgewisseld met steviger kost — op zichzelf stellen fietsreisverhalen zo zelden iets voor.

Alleen werd met dit boek toch ook geloofwaardig dat zo’n lange fietsreis een rite de passage kan zijn.

En goed, dan staat er erg veel dialoog in de roman, en had het boek van mij iets subtieler mogen zijn. Ik wilde wel weten hoe het verhaal afliep. En die drang roepen toch vrij weinig boeken nog op.

Jennifer Bradbury, Versnelling
238 pagina’s
Clavis, 2009
vertaling door Els van Son van Shift, 2008

On My Own Two Wheels ~ Malachi O'Doherty

Soms lijkt het of iedereen die een fietsreis maakte daar een boek over wil schrijven. En dat is dan nog daar aan toe. Het genre levert alleen zo zelden iets op dat deugt. Boeken over fietsreizen draaien bijna altijd alleen over wat er gebeurde als het fietsen even ophield. Die gaan nooit om het onderweg zíjn.

De Noord-Ier Malachi O’Doherty schreef dan weer een ander archetypisch fietsboek, waarvan ik me verbaasde het nog nooit eerder te zijn tegengekomen.

Want, zijn verhaal is een oerverhaal. Man op leeftijd merkt dat met de ouderdom ook de kwaaltjes komen. En dat er een andere manier van leven nodig is om gezond te blijven. O’Doherty leek diabeet te gaan worden. Dus deed hij zijn best om af te vallen — voornamelijk door minder te eten. En toen het ergste overgewicht verdwenen was, ging hij ook iets aan zijn lichamelijke fitheid doen.

Het fietsen werd weer opgepakt, na zeker vijfentwintig jaar uit O’Doherty’s leven te zijn verdwenen; in dit geval.

Dat had een boek kunnen opleveren zoals tienduizenden het konden schrijven. Alleen heeft On My Own Two Wheels wel meer te bieden dan gemiddeld. Vooral omdat Malachi O’Doherty kan vertellen, humor heeft, en omdat hij hardop durft na te denken over wat het fietsen voor hem betekent.

Want, er zitten nogal paradoxale kanten aan de bezigheid.

Fietsen gaat enerzijds vanzelf, bijna zonder inspanning, en zelfs dan nog met een redelijke snelheid. En toch lijkt een fietstocht pas geslaagd als daar enig lijden aan te pas is gekomen; als het de laatste 5 à 10 mijl moeite kostte om thuis te komen.

En waarom is dat zo?

O’Doherty houdt namelijk ook van korte toertochtjes, zonder inspanning, waarbij het hem geen enkele moeite kost om onderweg even te stoppen om een praatje te maken. ‘Tootling’ heet deze manier van fietsen bij hem. En ‘tootling’ is op zich prachtig. Maar zo’n leeg uurtje moet wel verdiend worden.

I wonder why cyclists and sports people generally work for exhaustion. Maybe part of the attraction is a little despicable, a bit like a the drug-user’s need to burn up time that would otherwise be too painful to endure. At the end of a long struggle, when you are lying stretched out and groaning as your muscles try to unwind, you have the perfect excuse for letting someone else make the tea or not going upstairs to your study right now and filling in your tax return. Maybe we invent these challenges for ourselves to make up for the lack of heart for real endeavour; maybe we push and pant to help us imagine we are contesting the real challenges of life when we are doing no such thing; perhaps we carry in our genes the expectation that we will fight and the reward programmed into us is sensuous exhaustion. [145]

En goed, dan wordt hij nooit meer zo fit als hij was op zijn dertigste. Daar valt verder best mee te leven.

Overigens ben ik O’Doherty’s boek alleen al dankbaar omdat zijn hardop denken mij eindelijk de heldere metafoor aanreikte om mijn eigen fietsen te beschrijven. Mijn fietsen is als wandelen, zal ik voortaan zeggen. Niet als joggen, laat staan als hardlopen.

Al lijkt me nog beter: mijn fietsen is als slenteren. Of als kuieren.

Malachi O’Doherty, On My Own Two Wheels
Back in the Saddle at 60

176 pagina’s
Blackstaff Press, 2013

Barring Mechanicals ~ Andy Allsopp

Sportgebeurtenis van 2013 voor mij? London-Edinburgh-London [L-E-L] waarschijnlijk. Terwijl dat niet eens een wedstrijd was, maar een fietsevenement waarin ruim duizend dapperen binnen vijf dagen zo’n 1.400 kilometer probeerden af te leggen.

Het helpt nu eenmaal behoorlijk voor de appreciatie van iets als je deelnemers kent, met ze meeleeft, en hoopt dat ze in hun opzet slagen. En via internet was hun progressie goed te volgen.

Die 1.400 kilometer en de tijdslimiet betekent dat de deelnemers aan het evenement — doorgaans randonneurs genaamd — sneller moeten rijden dan 12½ kilometer per uur. En een uur houdt iedereen dat wel vol. Maar vijf dagen lang?

Normaal valt een kwart van wie daar aan begint uit ook.

Een randonnée als L-E-L is alleen geen wedstrijd, omdat de deelnemers allereerst tegen zichzelf strijden. Tegen hun vermoeidheid. En de kwaliteit van hun materiaal. Want onderweg zijn ze op zichzelf aangewezen. Behalve dan dat er controleposten zijn, om de maximaal tachtig kilometer. Tijdens L-E-L konden de deelnemers daar eten krijgen, van de organisatie. En ook waren er geimproviseerde slaapplekken voorzien.

Want randonneurs fietsen altijd door. Zelfs ’s nachts. Anders maken ze de kilometers niet. Tot ze echt rusten moeten.

Het makkelijkst schijnen ritten als L-E-L te zijn voor snelle fietsers, die onderweg door die snelheid grote tijdwinst boeken, en daardoor telkens veel rust kunnen pakken. Degenen die goed zonder slaap presteren, of die overal kunnen slapen, hebben ook een natuurlijk voordeel. Maar de meeste deelnemers lijken al die dagen toch vooral door te modderen. Die krijgen last van hun maag, of raken eenmaal vermoeid erg makkelijk de weg kwijt. Dit maakt dat het evenement een nogal menselijke maat heeft.

Veel deelnemers in 2013 hebben hun wederwaardigheden online gezet. En vrijwel al deze avonturen las ik. Waardoor nieuwsgierigheid groeide naar de L-E-L van vier jaar terug — de randonnée wordt enkel in een na-olympisch jaar gereden.

Dit jaar was een makkelijke tocht, met alleen een heel hete dag en tegenwind op de donderdag.

In 2009 is het noodweer geweest. De meteorologische diensten hebben het toen zelfs alle verkeer ontraden de weg op te gaan. Sommige wegen op de route van de fietsers waren ook niet altijd meer begaanbaar.

En daarop bleek een verslag over L-E-L 2009 niet het meest informatief te zijn over die legendarische editie. Hoe kon het ook anders. Andy Allsopp was te zeer in de cocon gevangen van de rit om al te veel acht te slaan op het weer.

Weer is er buiten altijd. Dus dat ga je negeren. Ja, het waaide en regende even flink, maar de finish was nog altijd op tijd bereikbaar, dus dat ging voor.

Allsopp reed zijn L-E-L op een ligfiets. Noodgedwongen, vanwege een permanente rugkwetsuur. En waar ligfietsen in Nederland polderland het grote voordeel hebben van een lagere luchtweerstand geldt dat in Groot-Brittannië veel minder. Daar zijn namelijk heuvels. En hellingen die tot twintig kilometer lang kunnen zijn. Op een gewone fiets rijdt het gauw aardig wat makkelijker omhoog, omdat dan de zwaartekracht meehelpt bij het trappen. Andy Allsopp reed met zijn benen omhoog in de lucht.


Allsopp’s Challenge Furai SL

En zijn verslag begint al meteen dramatisch doordat hij als allerlaatste vertrekt.

Eerst is hij zijn fietsschoenen vergeten; waarop zijn vrouw nog even snel heen en weer naar huis moet door het stadsverkeer. En vervolgens heeft hij bijna meteen mechanische pech. Eén van de geleiders van zijn enorm lange ketting breekt af. Dus die moest hij de hele rit telkens repareren met tie-wraps.

Het meest indrukwekkend worden de verslagen van randonnées altijd over de laatste dagen. Als het lichaam ineens overal pijntjes heeft, of er iets aan de fiets mankeert dat maar niet gerepareerd kan worden. En vooral omdat de deelnemers dan enkel nog op hun reflexen lijken te rijden.

Velen die in het donker fietsen, en dan tegen hun slaap vechten, melden daardoor te gaan hallucineren. Bermpaaltjes worden gnomen dan. Immateriële zaken gaan leven.

En wonderbaarlijk is ook altijd de eenzame finish. Want, er staat doorgaans geen menigte te wachten daar. Deelnemers druppelen in de loop van dagen binnen op een anonieme parkeerplaats ergens. Meestal zonder applaus. Binnen bij de laatste controlepost geven ze hun brevet af, voor het laatste stempel. En dit papier, dat ze de hele rit met ziel en zaligheid koesterden, zijn ze dan ineens kwijt, in ruil voor een blikken medaille. En de eer een tocht van willekeurige lengte te hebben volbracht.

Klaar.

…Barring Mechanicals pakte als een wonderbaarlijk humoristisch boek uit; helemaal voor een eigen-beheertje. Maar ik was dan ook wel doelgroep ditmaal. Zonder overigens zelf enig plan te hebben ultralange ritten te rijden.

Van vroeger weet ik dat je van uren fietsen zelf zo zeer fiets wordt. Ik houd liever het hoofd er wat bij.

Andy Allsopp, …Barring Mechanicals
From London to Edinburgh and back, on a recumbent bike

140 pagina’s
© Andy Allsopp, printed by Amazon.co.uk ltd.

Cycling ~ Jesús Ilundáin-Agurruzza & Michael W. Austin ed.

Amerikanen hebben maar éen woord voor fietsen. ‘Cycling’ heet deze activiteit bij hen. En daarmee bedoelen ze eigenlijk wielrennen.

Nederlanders hebben dus twee woorden in gebruik voor activiteiten met een fiets. Dit komt omdat fietsen voor de meeste mensen hier een soort wandelen is met een hulpmiddel. Dat gebeurt gedachteloos. Er gaat geen keuze aan vooraf. We fietsen altijd gauw even naar de brievenbus, de supermarkt, of andere bestemmingen dichtbij. En in de stad is een fiets al snel handiger in gebruik dan een auto.

Hoogstens in het weekend, mits het mooi weer is, kan de fiets ook wat anders zijn. Dan rijden ineens hele volksstammen, vaak twee aan twee, op de fietspaden rond, om buiten te zijn.

Wielrennen is hier dan ook de uitzondering. Wielrennen wordt zelfs gedaan op een fiets met een aparte naam. De racefiets. Tegenwoordig ookwel koersfiets genoemd; sinds zo velen hier liever Vlamingen wielercommentaar horen geven op TV dan Nederlanders.

En daarom is dit deeltje Cycling uit de Amerikaanse serie Philophy for Everyone geen bijzonder goed of interessant boek. Nog afgezien van het probleem dat alle uitgaven waaraan een groot tal verschillende auteurs hebben meegewerkt doorgaans een sterk wisselend kwaliteitsniveau laten zien in de bijdragen.

Zo filosofie iets moet doen, dan toch op zijn minst de afweging maken of er een algemeen verschijnsel beschreven wordt of iets bijzonders.

Maar vrijwel alle auteurs die meewerkten aan dit boek zoeken het in het persoonlijke. Enkel hun eigen ervaring met de fiets telt. En daarmee wordt fietsen vrijwel steeds besproken in de heroïsche clichés die zo gauw kleven aan prestaties die bijzonder worden geacht.

Toegegeven, de Britse Bella Bathurst schrijft in haar boek op, bij een bezoek aan Nederland, dat hier blijkbaar geen boeken geschreven worden over fietsen. Het fenomeen is voor ons blijkbaar te gewoon. Terwijl de cultuur nochtans doordrenkt is van die fiets.

Zo merkte Eva Vriend in haar boek over pioniers in de IJsselmeerpolders terloops op dat de Noordoostpolder met een reden zestien dorpen kreeg van de ontwerpers; gerangschikt in een regelmatig patroon. Dan zouden voor de bevolking de nuttige voorzieningen op fietsafstand zijn.

Eenmaal de Noordelijke en de Zuidelijke Flevopolder werden ontgonnen, was al duidelijk dat de auto afstanden minimaliseerde. Dus kon dat veel grotere gebied met een aanzienlijk kleiner tal leefkernen toe.

Teksten die mij het meest opvielen aan Cycling dan? Twee bijdragen zijn gewijd aan Lance Armstrong als fenomeen. Ook die trekken het fietsen dus weer in het heroïsche — want er is nu eenmaal dat verhaal van die man, met zijn teelbalkanker. Waarover zo makkelijk is te schrijven ‘dat hij zijn dodelijke ziekte overwon’.

De tijd heeft deze bijdragen op het moment achterhaalt. Ineens is Armstrong een schandelijke bedrieger. En dat blijft hij, tot het moment dat de gedachten over lichamelijke doping weer veranderd zijn.

Filosofie begint voor mij met het besef dat ideeën weleens sterk aan tijd en plaats gebonden kunnen zijn. De makers van Cycling ontbeerden zelfs dat basale inzicht al.

Cycling
Philosophy for Everyone

Edited by Jesús Ilundáin-Agurruzza and Michael W. Austin
273 pagina’s
Wiley-Blackwell, 2010

Rose Catalogus 2014 ~ Rose Versand GmbH

Herinner me er bij gelegenheid aan dat ik nog een logje aan het telefoonboek moet wijden. Ergens dit jaar, zolang boeklog nog via de normale dienstregeling loopt. Niet dat ik ooit een heel telefoonboek gelezen heb. Bovendien krijg ik de nieuwste edities al niet eens meer, na me ooit te hebben uitgeschreven. Maar het gebruik van dat soort uitgaven sterft uit. Dus moet daar iets over worden vastgelegd.

Bovendien ben ik heel benieuwd wat ik over het telefoonboek te boekloggen zou hebben. Want zulks blijkt altijd pas na het schrijven.Het is niet alsof ik doorgaans al een duidelijk idee heb wat hier komt te staan voordat het er staat.

Deze week plofte de catalogus op de mat van het Duitse fietswarenhuis Rose Versand GmbH. Daar had ik niet om gevraagd. Alleen gaven enkele bestellingen bij de webwinkel van het bedrijf blijkbaar genoeg reden om mij op een verzendlijst te zetten.

Die catalogus is overigens Nederlandstalig. En 525 pagina’s dik. De eerste 200 gaan evenwel over kleding en helmen. Zonnebrillen ook. En schoenen. Wat ik opvallend vond. Bovendien is nogal wat van dat spul opgesierd met grote logo’s. Wat ik onnoemelijk lelijk vind. En me ook beseffen laat geen directe doelgroep te zijn van de leverancier.

Maar het is al snel lonender om in Duitsland fietsspullen te kopen — zeker als het om onderdelen gaat. De markt is er veel groter, de winkels zijn er beter gesorteerd, en de verzendkosten gauw eens hetzelfde of lager als bij winkelen in Nederland. Bestellingen uit Duitsland zijn bovendien niet zelden sneller binnen.

In Nederland is er domweg geen dominante speler actief op de markt voor fietsen, onderdelen, en accessoires. Elke fietsenmaker op de hoek heeft hier weliswaar zijn eigen webwinkeltje. Alleen brengen die vooral wat iedereen al biedt. En weliswaar zijn er ook enkele groothandels in fietsspullen actief online, alleen hebben die zeldzaam ouderwets ogende websites; die bijvoorbeeld nooit vertellen of een onderdeel op voorraad is.

Rose heeft een eigen huismerk voor onderdelen en accesoires. En doordat het bedrijf ook zelf fietsen maakt kan het onderdelen in bulk aankopen, en deze vervolgens tegen lagere prijzen aanbieden dan waar een Nederlandse fietsenmaker ze voor inkopen kan.

Toch is het vreemd om de collectie van een webwinkel nu eens op papier te zien — met de wetenschap bovendien dat het aanbod in de webshop groter zal zijn.

Bovendien ontbeert de Rose Catalogus 2014 Nederlands een duidelijk register, zodat ik enkel door te bladeren vond wat ooit nog bruikbaar zou kunnen zijn.

Alleen viel me op dat de catalogus toch een onverwacht nut had. Want al zijn de plaatjes van de aangeboden producten niet heel groot. Omdat er meerdere goed vergelijkbare spullen op éen pagina staan afgedrukt, en tegelijk daarbij worden beschreven, is direct een onderlinge vergelijking mogelijk. Anders dan online kan. Want daar zijn de beschrijvingen pas zichtbaar als een product wordt aangeclickt — waarna de eigen pagina van dat product zich opent. In isolement.

De catalogus bevat bovendien mededelingen van een algemeen nut die me op de website van Rose nooit zijn opgevallen.

Badinerend schreef ik ooit over een oude postordercatalogus dat de firma Wehkamp me vroeger twee keer per jaar de hele website uitgeprint toestuurde. Mede om aan te geven dat de wereld veranderd was. Omdat al het oude behoorlijk vreemd kan lijken gezien door ogen die gewend zijn geraakt aan het nieuwe.

Alleen is het dus anders. Papieren catalogi hebben wel degelijk nog steeds een eigen functie.

Rose Catalogus 2014 Nederlands
525 pagina’s
Rose Versand GmbH, 2014

Three Men on the Bummel ~ Jerome K. Jerome

Vanzelfsprekend dat een boek over een fietsreis door Duitsland niet over die fietsreis gaat. Boeken van fietsers gaan nu eenmaal altijd over hoe het was om ergens aan te komen en daar te zijn. Nooit om hoe het tijdens het rijden is.

Twee korte passages telde ik waarin dezelfde drie heertjes uit Three Men in a Boat enkele jaren later daadwerkelijk aan het fietsen waren. Eén keer rijden ze door een park in Hannover — en dan gaat het verhaal eigenlijk al over de brandspuit waarmee een plantsoenwerker de paden en struiken benat. En éen keer wordt er geklaagd over de hellingen in het Zwarte Woud.

Three Men on the Bummel is dan ook allereerst een alternatief soort reisgids van Duitsland, zoals dat land was eind negentiende eeuw; want het boek gaat vooral over de mentaliteit van de Duitsers; die dan door anekdotes wordt geïllustreerd. Wonderlijk genoeg blijkt daar vooral uit dat alle huidige clichés over het land toen ook al bestonden. Ordnung muss sein.

Tegenover dat zo geregelde Duitsland stellen de drie bezoekers dan de superioriteit van hun sociale klasse, en die van het Britse Imperium; dat indertijd op zijn grootst zal zijn geweest.

Alleen moesten de bezoekers toen wel nog de moeite nemen om enkele woordjes in de landstaal te leren; anders dan op het moment; nu Engels wel de taal van het internationale toerisme is geworden.

De toon van Three Men in a Boat dat ik net gelezen had, maakte me gelukkig ontvankelijk voor Three Men on the Bummel. Daardoor leek dit boek me leuker, terwijl het dat waarschijnlijk niet is. Objectief bekeken kunnen de anekdotes in het boek weleens veel te lang zijn uitgesponnen naar de hedendaagse smaak. Bovendien staat telkens het hele boek stil, als zo’n grap wordt uitgeserveerd. Latere humoristen werden handiger in zulke zaken.

Maar Jerome K. Jerome plaatste hier en daar toch ook een ware opmerking, over dat fietsen. Die ik blij verheugd las. Had hij zijn boek een decennium later geschreven, dan ware het misschien over een autoreis gegaan; en zulke belevenissen zijn toch anders.

Ooit alleen, ergens eind negentiende eeuw, was de fiets een belangrijk vervoermiddel. En ik ben blij dat iemand ergens juist nog heeft vastgelegd hoe normaal het was om zo’n fiets dan te hebben, of die te moeten onderhouden.

scheiding

There are two ways you can get exercise out of a bicycle: you can ‘overhaul’ it, or you can ride it. On the whole, I am not sure that a man who takes his pleasure overhauling does not have the best of the bargain.

He is independent of the weather and the wind; the state of the roads troubles him not. Give him a screw-hammer, a bundle of rags, an oil-can, and something to sit down upon, and he is happy for the day. He has to put up with certain disadvantages, of course; there is no joy without alloy. He himself always looks like a tinker, and his machine always suggests the idea that, having stolen it, he has tried to disguise it; but as he rarely gets beyond the first milestone with it, this, perhaps, does not much matter.

The mistake some people make is in thinking they can get both forms of sport out of the same machine. This is impossible; no machine will stand the double strain. […]

Jerome K. Jerome, Three Men on the Bummel
164 pagina’s
Wordsworth Classics, oorspronkelijk 1900

Wat fietst daar? | 2 ~ Bob den Uyl

Is peak-auto aanstaande? De auto heeft in de geïndustrialiseerde wereld behoorlijk aan status ingeboet bij jongeren. Die zien auto’s niet langer als een symbool van vrijheid; nee, veeleer als een vervelende keten van verantwoordelijkheden, als hoge kosten, en eeuwige parkeerproblemen. Bovendien definiëren zij hun status met heel andere bezittingen. Zoals hun smartphones.

Punt is alleen dat een groot deel van de wereld nog geïndustrialiseerd moet worden. En als elke Chinees of iedere Indiër wel nog aan de auto wil, zal er nog heel wat staal, rubber, en olie gebruikt worden voor vehikels om mensen op uiterst inefficiënte wijze van A naar B te brengen.

Ik vind auto’s niet heel interessant. Zonder dat daar nu heel verheven of bewuste ideeën achter zitten.

Maar mijn bevreemding leidt er wel toen dat ik waarneem hoe een samenleving zich heeft ingericht om autobezitters te behagen. Maakt niet uit dat het dubieus is om dozen van tweeduizend kilo te maken om meestal éen mensje te verplaatsen, tegen een rendement van nog geen 20%.

80% van de energie gebruikt om een gemiddelde auto te verplaatsen gaat op in nutteloze warmte. Zoiets kan ook alleen als energie bizar goedkoop is — maakt dan blijkbaar niet uit dat wij dit dan betalen door de meest verkeerde regimes in de wereld kritiekloos te vriend te houden.

Als ik me iets afvraag over de blik van toekomstige historici op dit heden, dan toch wel hun oordeel over hoe de fossiele brandstoffen verjubeld werden in de 20e en 21e eeuw.

Bob den Uyl schreef zijn beschouwing over fietsen in een tijd dat de auto nog helemaal heilig was hier, eind jaren zestig. In vele plaatsen waren er toen plannen om grote delen van de oude binnensteden plat te leggen, om de automobilist nog gewilliger van dienst te zijn. Pas nadat ouders protesteerde tegen de vele doden die zulk een verkeersbeleid eisten — met acties als ‘Stop de kindermoord’ — kwam er iets van een tegenbeweging op gang. De fietsers kregen stukje bij beetje hun plaats in het verkeer terug. In Nederland althans. Elders is de autobezitter nog altijd dictator, en beul.

Wat fietst daar? heeft op twee manieren iets van een apologie. Dat Den Uyl zich graag per fiets over enige afstand verplaatste, was al vreemd; want elk ander pakte de auto. Bovendien deed hij dit op een tot toerfiets omgebouwd lichtgewicht racertje — terwijl als de doorsnee Nederlander al fietste, deze zich langzaam verplaatste, rechtop gezeten op een loeizwaar rijwiel van een al eeuwen ongewijzigd model.

In die contrasten wrikt van alles. Waardoor Wat fietst daar? heel humoristisch had kunnen zijn. Toch viel de uitgave me ook bij deze herlezing niet mee. Ondanks dat ik zelf al twee jaar wel eens iets over fietsen schrijf, en dus weet heb gekregen hoe moeilijk dat is.

Het enige echt aardige gegeven in dit boek — op de talrijke prachtige, veelal uit de 19e eeuw stammende illustraties na — is Den Uyl’s uitgangspunt dat fietsen met rugwind het prettigst is om te doen. Dus loont het de toerfietser om zijn reizen zo te plannen dat er altijd meewind is. Maakt dan niet uit als er ’s avonds met de trein terug naar huis moet worden gegaan.

Nee, de toon van het boek is gewoon net niet goed. Al kan hierbij een persoonlijke allergie spelen. Bob den Uyl hanteert in Wat fietst daar? nog te veel wat ik nu schoolkrantenhumor zou willen noemen. En ik ken dat toontje; al wat ik in mijn tienerjaren publiceerde is in dat stijltje geschreven. De humor wordt daarbij telkens gezocht in een lichte overdrijving van het normale. Wat dan enkel werkt voor wie het niet opvalt hoe makkelijk dat tot een maniertje wordt.

scheiding

Werkelijk sterk af te raden is het aanranden van vrouwen op eenzame bospaden; tegenover elke twee vrouwen die u nog jarenlang dankbare brieven zullen schrijven, staat altijd wel een derde die verontwaardigd naar de politie loopt. De kans dat u dan gegrepen wordt is niet denkbeeldig.

[63, gevaren op de weg]
Bob den Uyl, Wat fietst daar?
95 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 1970

Bicycle Wheel ~ Jobst Brandt

YouTube maakte me tot fietsenmaker, zo wil ik tegenwoordig nog weleens zeggen. Maar vanzelfsprekend is dat niet waar. Domweg de dingen doen, dat bracht me allereerst het ambacht bij. En dan hielp het inderdaad dat er tegenwoordig over alle mogelijke reparaties instructiefilmpjes online te vinden zijn.

Alleen zie je het nut of de intelligentie van een bepaalde handeling zo vaak pas in als je zelf eerst een tijd hebt zitten prutsen.

Literatuur over het ambacht las ik verder niet. Zo veel bestaat daar ook niet van. Op éen boek na. Dit. The Bicycle Wheel, van de online zo legendarische mopperaar Jobst Brandt.

Ik had toen al mijn eerste wielen gevlochten. De eerste keer zelfs onder begeleiding van een ervaren wielmaker. En toen leek het nog relatief simpel te zijn om een wiel te construeren van een losse velg, een naaf, een bosje spaken, en wat nippels van messing.

Problemen kwamen ook pas bij een wiel waarin ik een naafversnelling had gevlochten, waarvan na drie- vierduizend kilometer telkens spaken knapten, bij de kop. Waren dat telkens spaken aan precies dezelfde kant ook.

The Bicycle Wheel leerde me om net die spaken vlak na de kop nog even tegen de flens aan te buigen, waarna inderdaad de spontane breuken zijn verdwenen.

Of misschien waren alle spaken die konden knappen inmiddels al vervangen door nieuwe. Dat kan natuurlijk ook.

Brandt schreef zijn boek omdat hij gemerkt had dat het maken van wielen door fietsenmakers als een soort zwarte kunst werd gezien. Men leerde het ambacht enkel van meester op gezel. En kennis over de beste vuistregels kwam eigenlijk nooit naar buiten.

Met The Bicycle Wheel wilde hij het onderwerp van al die geheimzinnigheid ontdoen. Wat hem ook goed gelukt is. Al zal dit vanzelfsprekend een boek blijven voor een beperkt publiek.

Alleen was een boek als dit nodig. Want het fietswiel blijft een uitzonderlijke constructie, werktuigbouwkundig gezien. De spanning in de spaken is al uitzonderlijk hoog bij heel lage snelheden. En leg maar eens uit waarom een goed gebouwd fietswiel zonder problemen meer dan honderd keer zijn eigen gewicht kan blijven dragen.

Al zal het velen inmiddels niet moeilijk zijn om inhoudelijk kritiek te geven op Brandt’s werk. De auteur nam gewoon de laatste ontwikkelingen in de industrie niet mee — carbon, hoge velgen die werken als zeilen, zestien spaken per wiel — omdat het hem er nu eenmaal eerst om ging de principes uit te leggen.

En Jobst Brandt is nu dus dood, op zijn tachtigste. Al zweeg hij al enkele jaren. Op zijn 76ste verjaardag crashte hij met de fiets, in de mist. En het daarop volgende verblijf in het ziekenhuis deed hem geen goed. Waarna het kwakkelen bleef.

Terwijl Brand’s aanwezigheid online tot dan immens te noemen is. Ik was zijn naam ook al met regelmaat tegengekomen voor dat The Bicycle Wheel op mijn weg kwam, en had toen enkel gedacht: wat een eigenwijze man.

Brandt bleek alleen iemand te zijn die het aandurfde om bullshit ook bullshit te noemen. Die een gezonde hekel had aan hypes, die er altijd zijn in een industrie waar marketing veel bepaalt. En die oordeelde op basis van zelf verworven kennis.

Hij heeft nooit in de fietsenindustrie gewerkt, en kon dus ook de kritische outsider blijven.

What I like is durable functional equipment. In rims that was the 36h Mavic MA-2, in spokes it was the DT 1.8-1.6mm diameter spoke, and hubs it was the 6/7-speed Shimano cassette hub. I do not find useful, colored or patterned tread road tires, nor 9 and 10 uni-directional side cut sprockets with pressure faces less than 1mm wide, replaceable only as clusters.

I see no benefit in small tire clearances that prevent the passage of dirt on tires either through the fork crown or brake caliper. Along those lines, low spoke count is a useless fad. All this falls into the category of spoilers on family cars or trunk lids on Porsches that open above 40mph, that of imaginary aerodynamic advantage. Short wheelbases, bent stays, and vanishing tire clearances do nothing for the bicycle or rider other than make riding less reliable such that a broken spoke or a bit of mud on the road disables the bicycle.
bron

Jobst Brandt, The Bicycle Wheel
Third Edition
142 pagina’s
Avocet, z.j.

illustratie uit het besproken boek

Obsessive Compulsive Cycling Disorder ~ Dave Barter

Als ik iets doe, en daar plezier in krijg, dan vormt zich na een tijd vanzelf de wens om er nog beter te worden. In wat die bezigheid ook zijn mag. Tegelijkertijd staan er dan altijd wetten in de weg, en praktische bezwaren.

Mijn boeklogjes werden er niet beter op toen ik er meer tijd voor uit trok om ze te schrijven, en er een stuk minder hoefde te maken.

Ook met mijn fietsen zijn er nu grenzen waarop ik stuit. Zo zou het allicht baat hebben om mijn buik- en rugspieren bewust te gaan te trainen. Of om minstens éen keer in de week aan intervaltraining te doen op de fiets; om mijn hartslag dan een paar keer flink de hoogte in te jagen, en het lijf te doen zweten.

Of ik zou gezelschap op kunnen zoeken, omdat sportieve prestaties altijd beter worden als anderen met krekt dezelfde inspanning bezig zijn.

Om beter te worden in iets is het zo af en toe nodig buiten de normale oevers te treden.

Grootste bezwaar tegen al die extra moeite is dat ik die allemaal al eens verricht heb. Lang geleden. Ooit was het normaal voor mij om 250 herhalingen te doen op een dag van ene buikspieroefening — dat ging zelfs door onder school of werk. Even zelfs fietste ik met regelmaat in een groepje hardrijders mee. Die deden dan sterke stukken; zoals op éen dag een rondje rijden om de voormalige Zuiderzee.

Ik verlang geen tel terug naar die inspanningen van toen. Ondanks dat ik er nu vast baat bij zou hebben. Ze waren allereerst geestdodend. Ze waren iets om tevreden op terug te kijken, nooit iets om met plezier te beleven.

En vanuit deze gemoedstoestand las ik het boek Obsessive Compulsive Cycling Disorder; een verzameling van persoonlijk gekleurde artikelen over fietsen van de Brit Dave Barter. Want het viel me meteen op dat veel van diens verhalen juist gaan over het opzoeken van zijn grenzen. Net als dat hij dit dan doorgaans deed in georganiseerde evenementen, tussen anderen. Streed daarbij niet zelden ook een bekende met hem mee.

Hij is ook lid van een fietsclub, met wekelijkse clubritten, en acht dit vanzelfsprekend. Al gaat zijn liefde eigenlijk uit naar het mountainbiken.

Zelfs zijn verhaal over de klassieke Britse fietsvakantiereis — van Land’s End naar Jon o’ Groats — draait allereerst om de inspanningen die hij daarin leveren moest. Terwijl zo’n fietsreis toch echt geen wedstrijd is.

Dave Barter komt daardoor over als een ietwat fanatiek man. Al relativeert hij tegelijk genoeg om niet ook met duidelijke humor te schrijven over dat fietsen.

En hij schrijft ook vanuit de verdediging — omdat het fietsen in andere landen dan Denemarken of hier niet iets vanzelfsprekends is, maar een bewust gekozen sport. Waardoor er elders dus altijd die extra plicht bestaat om tegenover buitenstaanders te moeten bewijzen dat fietsen geen compleet zinloze bezigheid is.

Ofwel, ik las een boek van iemand die veel fanatieker met dat fietsen is dan ik, en tegelijk was het alsof de auteur een onvergelijkbaar ander tijdverdrijf heeft.

Gelukkig dus maar dat ik niet enkel lees om bevestiging te vinden van mijn opvattingen. Mijn voornaamste persoonlijk gekleurde reactie op dit boek was dan weer: jammer toch dat er zo weinig heuvels zijn in Nederland; laat staan hellingen van enige betekenis.

Dave Barter, Obsessive Compulsive Cycling Disorder
214 pagina’s
Phased Publications, 2012

What Goes Around ~ Emily Chappell

Ooit heb ik mijn geld verdiend met fietsen. Zonder daartoe beroepswielrenner te hoeven zijn geweest. Mijn taken bestonden helaas ook nooit uit dat fietsen alleen. De fiets was slechts het vervoermiddel waarmee ik andere zaken ter plaatse bracht. Die ene zomer dat ik ijs verkocht vanuit een bakfiets. De talloze ochtenden van de krantenwijk. Het zaterdagbaantje als reserve-hulpbesteller bij de PTT.

Nog altijd voelt het vreemd als ik op het platteland onderweg een postbode tegenkom op een brommer. Dat vervoermiddel hoort om éen of andere reden niet bij die taak.

Voor mij.

Fietsen is zo’n normale manier van verplaatsen in Nederland dat ik tot dit boeklogje zelfs nooit beseft heb daarmee mijn geld te hebben verdiend. Ook al omdat het inhoudelijk nooit een bewuste keuze was juist die baantjes te willen hebben. Mij ging het om het geld.

Niemand die me bij de sollicitatie ooit vroeg wat mij zo aantrok aan werken in de buitenlucht.

En ik geloof niet dat iemand me in dit land ooit om uitleg zou vragen wáarom ik vroeger ooit kranten heb rondgebracht. Want zo velen deden dit met mij als tiener. Evenmin zit er een roman in die bezigheid, laat staan verrassende memoires.

Maar met het bestaan als fietskoerier ligt dat allemaal net wat anders. Terwijl deze koeriers toch ook niet meer dan postbodes zijn, lijkt het allemaal aanzienlijk spannender wat ze doen — waarschijnlijk omdat wij daarbij eerder aan een Amerikaans verschijnsel denken; waarvan de subcultuurtjes zelfs zijn vastgelegd in films, en in hippie muziekvideo’s.

Zo reden Amerikaanse koeriers gauw eens op fixies; fietsen zonder vrijloop achter. Mede omdat dit de fietsen zijn die het minste onderhoud nodig hebben bij slecht weer. En als gevolg daarvan is menig klassiek stalen racefietsframe in Nederland verneukt; omdat men hier de doortrapper zag als een interessant modeverschijnsel om ook eens te proberen. Moesten al die rare uitsteeksels op de fiets voor het mooi nog wel even worden weggeflext.

Emily Chappell was fietskoerier in Londen — al sluit ze niet helemaal uit dat vak nog weer eens op te pakken, als dat zo uitkomt. Want óf een beginnend koerier houdt er binnen veertien dagen mee op, óf zo iemand houdt er een verslaving aan over die heel lang kan aanhouden.

What Goes Around bevat haar memoires aan deze periode — in de jaren vanaf 2008. Want die plaatsbepaling in tijd is wel belangrijk. Voor Emily Chappell sprak het al vanzelf via een radio te worden aangestuurd. Er was satellietnavigatie. En als ze winterkleding nodig had of een nieuw onderdeel voor haar fiets dan was dat allemaal online te bestellen.

Toen de eerste fietskoeriers hun diensten aanboden daar in de jaren tachtig was dat allemaal niet. Tegelijk hadden die bedrijfjes het aanzienlijk drukker. Vergeleken met de koeriers toen moest Emily Chappell vele kilometers meer afleggen, van stadsdeel naar stadsdeel gaand.

What Goes Around bleek mede daarom toch het meest een boek te zijn over Londen; waarin de metropool bekeken werd daar iemand in de marge. Want fietskoeriers horen zich te melden bij de leveranciersingang, achterom. Liever niet via de prestigieuze ingang voor.

En het is ook vooral een uitgave over de mensen die ze daarbij zoal ontmoette.

Mooi zijn verder haar beschrijvingen over de wisseling van de seizoenen buiten. Of, hoe vies het bestaan van een fietskoerier zijn kan, en hoe iemands tolerantie tegenover vuil daarom verandert.

Minder, helaas, vertelde het boek over Emily Chappell zelf. Terwijl zij toch een opvallende keuze maakte door fietskoerier te worden, na onder meer een Cambridge-studie en de bijbehorende academische ambities.

Komt daar nog bij dat het fietsen in de meeste buitenlanden al evenmin vanzelf spreekt.

Nu ja, ze fietst graag. Alleen wist ik dit al. Dit jaar was ze onder meer de snelste vrouw in de Trancontinental, een race waarin de deelnemers op eigen kracht, zonder enige hulp van buiten, van Geraardsbergen in België via de Alpen naar Turkije hebben te gaan.

Waren er daarvoor onder meer nog lange reizen per fiets die haar van Europa tot China en Japan leidden, en een wintertocht door Alaska heen.

Wat haar uiteindelijk ging tegenstaan in het bestaan als fietskoerier wordt ook niet helemaal duidelijk. Al gaat er aan het einde van het boek nog een heel stuk over de gevaren van het fietsen in een Britse grootstad, waar de automobilisten gewend zijn om te heersen. En wordt aan die vanzelfsprekendheid getornd, dan is de reactie vaak ook meteen onnodig agressief.

What Goes Around neemt daarmee absoluut de valse romantiek weg over het leven van een fietskoerier — wat uiteindelijk gewoon een bestaan is als dagloner ergens in de marge. Alleen, stond daar in dit boek vervolgens genoeg tegenover? Anderzijds, het is een debuut, en dat het boek iets anders bracht dan ik ervan hoopte, is alleen mijzelf kwalijk te nemen.

Emily Chappell, What Goes Around
A London Cycle Courier’s Story

310 pagina’s
Guardian Books and faber & faber, 2016

Golden Age of Handbuilt Bicycles ~ Jan Heine & Jean-Pierre Pradères

Er is iets vreemds voor mij aan het kijken naar fietsen. Het lijkt er namelijk op of me enkel de fietsen bevallen waar ik zelf zo op zou kunnen wegrijden.

Alleen ben ik wel een zoon der Friezen in deze; een lang end uit het volk van grote mensen. De frames van de fietsen in mijn eigen stal zijn aan de grote kant vergeleken met de doorsneemaat; helemaal internationaal gezien. Pas als de zitbuis 61 centimeter meet of meer — hart tot hart, bij een horizontale bovenbuis — wordt een fiets interessant.

Helaas gaat de aandacht zelden uit naar zulke voor mij normale maten. Dus is het met boeken of websites over fietsen vaak alsof ik de schoonheidsidealen van een ander volk te bewonderen heb, die ik dan niet helemaal deel.

Terwijl ik me, als het om andere kunsten gaat, inmiddels toch ook heb aangewend een stuk neutraler te kijken. Ik hoef echt niet verliefd te worden op de vrouwelijke hoofdpersoon om een roman positief te kunnen beoordelen. Al is voor mij het benul van een auteur wel weer vrij bepalend voor het oordeel over een boek.

En tegelijk ben ik ook zo iemand die Italiaanse sportauto’s bekijkt met de vraag: hoe komen die ooit over de verkeersdrempels in mijn straat?

Dus was het lezen van dit boek vol glamourfoto’s van fietsen nu weer een dubbel genoegen. Want, ja, verstandelijk kan ik zeker de inspanningen waarderen die de bouwers hebben geleverd vroeger. Hun creatieve vondsten. Of hoe zij beetje bij beetje de fiets steeds bruikbaarder hebben weten te maken. Alleen, als ik niet een keer of wat hebberig word tijdens het kijken, is er verder niet echt veel aan zo’n uitgave te beleven.

The Golden Age of Handbuilt Bicycles gaat over fietsen van een hele reeks Franse constructeurs; waaronder René Herse en Alex Singer in het bijzonder. Nadruk daarbij ligt op de periode na de Tweede Wereldoorlog. Toen auto’s aanvankelijk nog veel te duur waren voor de meesten, en de wegen veel te slecht. Toen het bezit van een goede fiets even een statussymbool kon worden onder de Fransen.

Ging het daarbij ook nog vooral om fietsen waarop comfortabel einden te rijden was. Modellen die later weleens toerfietsen gingen heten; om ze van de racefiets te onderscheiden. Lichtgewicht sportieve fietsen met spatborden, versnellingen, en verlichting ook. Dure fietsen.

De wondertuigen waarop vederlicht aluminium beetje bij beetje de plaats kon overnemen van staal, of gietijzer zelfs.

Al besteedt Jan Heine in het boek tegelijk aandacht aan tandems, en zogeheten porteurs — fietsen die welhaast vergelijkbaar zijn met wat de schooljeugd tegenwoordig in Nederland rijdt, door het bagagerek boven het voorwiel.

Mij ging het deze maal bij het lezen vooral om die toerfietsen, en hun eigenschappen. Niet eens per se alleen om de geschiedenis die het boek aanbrengt. Vooral omdat me ineens opviel dat al deze fietsen zo’n enorme lange wielbasis hadden.

Die konden dus heel goed en comfortabel rechtuit rijden.

Voeg daar alleen de ietwat plompe banden aan toe, de luie geometrie vanwege de algemene wens om bagage boven het voorwiel mee te nemen, en de zonder meer opvallend klein uitgevallen frames — de Fransoosjes van vroeger zijn geen Friezen — en het lukte me werkelijk niet om de schoonheid te vóelen van al die klassieke unikaten.

Konden ze nog zo mooi glimmen op de foto’s.

Intellectueel beredeneren wat er bijzonder was aan zo’n fiets is dan ook iets heel anders.

Nu zijn nogal wat oude racefietsen voor grote mannen al evenmin aardig om te zien. De internationale wielerbond UCI heeft heel lang aan de absurde eis vastgehouden dat wedstrijdfietsen slechts een wielbasis van 100 centimeter mochten hebben. Dus van de weeromstuit hebben al die oude hoge raceframes iets naar gedrongens.

Hadden Heine en Pradères kortom meer fietsen in mijn maat kunnen vastleggen, dan was mijn waardering voor hun werk anders geweest. Dan had ik — om de fijne lange wielbasis — menig exemplaar onmiddellijk mooi gevonden dat nu vrijwel onopgemerkt passeerde.

En ik weet best dat elke lezer zichzelf mee brengt bij het openslaan van een boek. Maar zo aanwezig hoefde al die eigendunk nu ook weer niet te zijn. Die maakte deze uitgave tot porno; plaatjesporno die toch niet prikkelen kon.

Jan Heine & Jean-Pierre Pradères, The Golden Age of Handbuilt Bicycles
Craftmanship, Elegance and Function

167 pagina’s
Rizzola Internation/Vintage Bicycle Press 2009, oorspronkelijk 2005

illustratie uit het besproken boek

Filosofie van de fiets ~ Hans Declerq

Niet eerder las ik een roman die me vermoeden liet dat de auteur er misschien wel uit gemakzucht voor gekozen heeft om diens verhaal juist in dat boekgenre onder te brengen.

Kan er weliswaar nog een overweging spelen zoals bij Bert Keizer. Die zijn persoonlijke verslagen uit het verpleeghuis romans noemt omdat hij daarin de levens van patiënten beschrijft; die nog eens dood gaan ook. Waardoor de herschikking en omwerking van hun persoonlijke verhalen allereerst kies wordt; want zulke mensen hebben familie.

Ook Declerq’s heeft wellicht de ware feiten uit zijn eigen leven anders moeten rangschikken voor dit boek; waarmee hij dan inderdaad ineens fictie aan het scheppen was.

Maar Hans Declerq had met het materiaal dat hij verwerkte in Een filosofie van de fiets ook een dagboek kunnen schrijven, of een reisgids. Al hadden beide meer moeite gekost. Gidsen vereisen precisie, en harde feiten. En deze roman bestaat uit puur subjectieve observaties; zonder dat daarbij volledigheid ooit het doel lijkt te zijn geweest.

Man uit Brussel gaat een tijd in Londen werken, en neemt daarbij zijn fiets mee; allereerst om niet met de ondergrondse te hoeven reizen: dat is de kern van het verhaal. En dit boek gaat dan over hoe het is om in Londen te fietsen. Of beter: hoe het rond 2010 was om in de Britse Metropool op eigen kracht rond te kunnen rijden. Op dat moment in de tijd dat er aarzelend weer een massabeweging op gang kwam onder Londenaren om op de fiets naar het werk te gaan.

Moest daar verder nu bij dat het verhaal zich afspeelde voor de Brexit — tijdens de laatste jaren waarin een EU-burger nog onbekommerd naar Londen kon gaan om daar te werken, tussen tallozen als hem; hoogopgeleide nomaden, met meerdere talen en competenties in hun macht.

Zijdelingse opmerking in de roman is ook dat de hoofdpersoon vooral contact krijgt met mensen zoals hij. Import. Mensen van elders die even te gast waren in de Britse hoofdstad.

Valt hem ook op dat enkel de mannen er fietsen.

En dan is het niet eens omdat ik recent een ander boek las over fietsen in Londen, van de koerier Emily Chapell, dat Een filosofie van de fiets me niet meeviel. De roman leest plezierig genoeg; daar zaten de problemen niet. De fietsavonturen van de hoofdpersoon bleven alleen wel heel particulier, en diens opmerkingen en observaties werden ook al nooit eens bijzonder. Bewust vaag gehouden gebeurtenisjes geserveerd in erg korte hoofdstukken in een boek zonder grote lijn of plot, meer is er over deze uitgave niet te zeggen.

Zowel aan roman als aan tekst over fietsen bood dit boek me domweg te weinig om niet vrijwel onmiddellijk weer vergeten te mogen worden. En ja, dit kan zijn omdat het voor een Nederlander misschien veel normaler is om alles op de fiets te doen dan voor een Vlaams auteur, en hierin dus een cultureel vooroordeel doorweegt. Waarmee ik domweg Declerq’s doelgroep niet was.

Hans Declerq, Een filosofie van de fiets
Londense notities

208 pagina’s
De Bezige Bij, 2012

Filosofie van de heuvel ~ Ilja Leonard Pfeijffer & Gelya Bogatishcheva

Er bestaan avonturen en avonturen. En in deze rangschikking scoren voor mij de vermijdbare episodes niet heel hoog.

Een groot deel van het avontuur in een klassiek geworden Nederlands reisboek bestaat er bijvoorbeeld uit dat de auteur met te weinig geld te laat in het seizoen op pad ging. Dus zou de winter ongenadig toeslaan onderweg. Terwijl dat allemaal niet had gehoeven.

Ook bij het reisboek De filosofie van de heuvel speelde mee dat de schrijver daarvan en zijn vriendin dan, een fotografe, onvoorbereid op de fiets naar Italië vertrokken. Voeg daar bij dat ik Pfeijffer niet helemaal vertrouw als auteur. En daarmee is te verklaren dat ik deze uitgave bewust jarenlang genegeerd heb.

Ik koester mijn vooroordelen weleens te veel.

Had ik me daarmee al die tijd alleen wel éen van de beter gelukte boeken ontzegd over een fietsreis.

Het genre is in praktijk dan ook vrijwel onmogelijk. Alleen al omdat de auteurs het doorgaans nalaten om over het belangrijkste onderdeel schrijven. De beweging. Het fietsen. Dat simpele onderweg zijn. Boeken over fietsreizen gaan normaliter vrijwel alleen over de momenten dat er niet wordt gefietst; en dit deugt er voor mij dan principieel al niet aan.

Maar Ilja Leonard Pfeijffer wist in zijn boek meermaals wel iets in woorden te vangen over die beweging. Wat dan mede kwam omdat hij zijn ongetrainde, in alcohol gemarineerde dichterslijf, aangekweekt om imposant over te komen, op een oude stalen racefiets over tal van heuvels en berghellingen te slepen had. Die veertig dagen onderweg van Leiden naar Rome.

Potsierlijk aan nogal wat hoger opgeleide mannen is alleen wel dat ze er zo verbaasd over lijken dat hun lichaam ook nog wat kan, dat deze prestatie vervolgens tot in het ridicule opgeblazen wordt.

Man neemt fiets mee naar baan in Londen, en rijdt daarop rond, en meent daarmee een filosofie van de fiets te kunnen beschrijven. Andere man sjort zijn logge lijf op de fiets over wat hellingen, en meent dat zijn gedachten voor het klimmen de filosofie van de heuvel opleveren. Een derde doet zijn middelbare-mannenlijf een marathon aan, en meent daarmee de filosofie van de duurloop vast te kunnen leggen.

Tja.

Aardigst aan Pfeijffer’s reisboek is dat zijn vriendin en hij deden wat elk zou kunnen, en bijna niemand doet. Iedereen met een beetje fiets kan daarop in een zomermaand naar Rome rijden; met een creditcard als voornaamste bagage. Zo’n reis gaat door ontwikkelde gebieden — zelfs al loopt het platteland van Frankrijk leeg — en de wegen liggen er al. Hoogstens is het uitkijken om niet dezelfde route te gaan rijden als de meeste vrachtwagens ook doen.

Kwam daar de ongrijpbaarheid bij van Gelya Bogatishcheva, die het liefst in het moment leeft — en daarmee gaat dit boek ineens vaak over het nu. Van die reis toen. De beleving.

Biedt het boek vervolgens ook nog het verhaal voor de volgers van Pfeijffer over hoe hij uiteindelijk in Genua terechtkwam, en daar bleef wonen. Want Rome, als eindbestemming, was het toch niet.

Ilja Leonard Pfeijffer & Gelya Bogatishcheva, De filosofie van de heuvel
Op de fiets naar Rome

208 pagina’s
De Arbeiderspers, 2009

Mijn rondje ~ Pieter Cramer & Lean Hodselmans

Ooit werd ik vlak voor een lokale fietsbrug ingehaald door de wielerprof Pieter Weening. Hij reed niet veel harder dan ik. En al evenmin klom hij sneller. Daardoor kreeg ik even de tijd om naar de magerte te kijken van de benen en de kont van een beroepswielrenner. En daar toen eigenlijk wel wat van te schrikken.

Eén dijbeen van mij was zo al dikker dan twee van de zijne.

Weening’s aanwezigheid daar, waar ik die nu net niet verwacht had, liet alleen wel de vraag rijpen wat zoal de lokale routes zouden zijn die de serieuze renners reden. En Bauke Mollema was de eerste die me daarop een soort van antwoord gaf — want de jaarlijks georganiseerde Mollematocht zou naar verluid over wegen voeren waar hij vaak heeft getraind; nee, zelfs zijn lievelingsroutes tonen. En tegenwoordig is er het sociale netwerk Strava. Dat legt automatisch een hittekaart aan van de wegen die elk jaar de meeste snelle fietsers trekken.

Speelt er vanzelfsprekend nog zo veel meer bij de keuze voor een trainingsroute.

Voor de interviewbundel Mijn rondje hebben Pieter Cramer en Lean Hodselmans met 32 fietsers gepraat over een route die zij vaak hebben gereden vanuit thuis. Daaronder zijn actieve wielerprofs, zoals Wout Poels, Steven Kruijswijk, en Laurens ten Dam. En Marianne Vos en Annemiek van Vleuten niet te vergeten.

Nog net wat interessanter waren evenwel de gesprekken met oud-wielrenners. Zoals Peter Winnen, Maarten Ducrot, Joop Zoetemelk, of Fedor den Hertog. Omdat in hun verhalen ook het verleden een dimensie is, waarin ze de dingen toch soms heel anders deden.

Zijn de rest van de interviews gevoerd met Nederlanders die bekend zijn geworden om iets heel anders, en die het fietsen enthousiast er bij doen.

Deze persoonlijke verhalen worden in de tekst afgewisseld met stukken van de routebeschrijving. Waarna zo’n hoofdstuk besluit met een simpel kaartje, en een verwijzing naar een website, die niet meer online lijkt te zijn.

Mijn rondje biedt kortom doelgroepproza van het soort waarvoor ik toevallig heel erg doelgroep was. Alleen vielen zelfs mij na een paar gesprekken al de constanten op. De interviewers wilden namelijk steevast precies dezelfde dingen weten:

Fiets je dat rondje het liefst alleen, of met anderen?
Rijd je altijd eerst tegen de wind in?
Ga je ook fietsen als het slecht weer is? Als het regent?
Wat neem je aan eten en drinken mee?
Stop je weleens onderweg, voor koffie?
Leg je de geleverde prestatie vast? En zo ja, met welke elektronische middelen?

En dat zijn allemaal volstrekt legitieme vragen — in interviews kan de vraag ook vaak niet simpel genoeg zijn om de gesprekspartner tot praten te verleiden. Alleen maakten de auteurs er ook een kwestie van of de fietsers wel een bel hebben. En of ze niet weleens de zonde begaan om met spatborden te rijden.

Toegegeven, de regels waaraan ‘echte fietsers’ zich hebben te houden gaan nog een paar stapjes verder. De interviewers hadden ook nog kunnen informeren of hun gesprekspartners altijd wel keurig witte sokjes aantrokken voor hun rit. Helaas vind ik veel van dat geneuzel al gauw interessantdoenerij. Maar op al mijn fietsen moet het dan ook mogelijk zijn om comfortabel de hele nacht door te rijden, met licht op, desnoods in hondenweer.

Voor mijn eigen rondjes had dit boek overigens amper waarde. De geïnterviewde fietsers wonen in heel andere delen van het land. Enkel Lieuwe Westra reed in Friesland rond. Alleen was diens vaste trainingsrondje er éen richting de kale leegte. Hij reed dan vanuit de Mûnein naar Harlingen, om vandaar over de Waddenzeedijk en Sint Anne terug te fietsen. En die hoek van de provincie is me doorgaans echt te onherbergzaam om me daar vaker dan éen, twee keer in het jaar te wagen. Bovendien hóef ik niet tegen de wind in te trainen om beter te worden, anders dan een prof.

Was het verder heel aardig om over de liefde van oud-schaatser Erben Wennemars te lezen voor de Lemelerberg — want in dat verhaal wist ik tenminste wat hij bedoelde met de lange kant, en de korte kant van die heuvel.

Voor de rest is er als fietser nog heel wat Nederland te ontdekken, voor mij. Enkel de omgeving van de Zevenheuvelenweg, bij Berg en Dal, uit het verhaal van Peter Winnen, kende ik ook. Alleen was dat door het hardlopen ooit. En daardoor nam ik later die route vaak aan het eind van de eerste dag van een fietsvakantie. Om alvast wat te wennen voor als het echt omhoog zou gaan, in de Ardennen.

Pieter Cramer & Lean Hodselmans, Mijn rondje
Trainingsroutes van profrenners en bekende wielerfanaten

280 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2013

Amerikanen fietsen niet… ~ Gijs van Middelkoop

De Trans Am Bike race is bezig, op het moment van schrijven. Een wedstrijd voor fietsers is dat die zonder enige steun of hulp van buiten op de openbare weg van Astoria naar Yorktown rijden; van het westen aan de Grote Oceaan naar het oosten aan de Atlantische kust. Of andersom. De race begon op 3 juni en de eerste deelnemer moet nog binnenkomen. Wellicht dat de koploper van het moment aanstaande woensdag finisht.

Deze heeft dan 4.300 mijl afgelegd, zo’n 6.880 kilometer. Want de route staat vast. Die rijdt iedereen.

Niet verplicht wordt of deelnemers van west naar oost moeten fietsen, of van oost naar west. Toch blijkt er nu slechts éen rijder te zijn die van de Atlantische kust naar de Pacific gaat. De rest oordeelde dat het gunstiger is om van west naar oost te fietsen. Want dan doemen de ergste bergen het eerst op, en dan bestaat er een grotere kans op windje mee.

En ik moest aan dit gegeven denken bij het lezen van Amerikanen fietsen niet… van Gijs Middelkoop. Waarin de auteur met zijn vriendin Aimée in zes maanden tijd van kust naar kust reed. Van Miami in Florida ging het naar San Francisco, Californië.

Want bij elke beschreven fietsreis speelt namelijk de vraag in hoeverre de avonturen werden opgezocht, of gewoon toevallig gebeurden; dan wel voortkwamen uit domme pech. Al weegt bij zo’n vraag vanzelfsprekend nogal wat projectie van de lezer mee. Ik ben een voorbereider. En in deze eeuw helemaal, nu er zo veel kennis online te vinden is over fietsreizen, zijn er geen excuses als er iets gebeurt dat met wat inlezen of oefenen, een testrit desnoods, makkelijk voorkomen had kunnen worden.

Het reisboek van de gevestigde auteur Peter Delpeut bijvoorbeeld, dat nota bene pretendeert een kleine filosofie van het fietsen te brengen, werd in éen klap onnozel toen bleek dat de schrijver en zijn vriendin er nooit over bleken te hebben nagedacht dat er ook weleens wat stuk kon gaan aan hun vervoermiddel.

En Delpeut’s Grote bocht moet hier wel genoemd worden, doordat daarin een nogal vergelijkbare tocht wordt beschreven van een man en een vrouw, die van oost naar west reden door de zuidelijkste staten van de VS. Alleen vond ik Gijs van Middelkoop’s Amerikanen fietsen niet… als boek een beter boek; ondanks het enorme verschil in status tussen beide schrijvers. Omdat deze auteur tenminste niet pretentieus ging doen over die reis. In plaats daarvan heeft hij enkel geprobeerd hun wederwaardigheden luchtig op te schrijven; wat hem wonderwel lukte.

Het is namelijk vrij belachelijk om per se te willen gaan fietsen in het land van de auto — daar waar fietsers óf geen geld hebben voor een auto, óf door een veroordeling hun rijbewijs zijn kwijtgeraakt, óf dan meteen een dure racefiets hebben waar een beetje renner de Tour de France op zou kunnen winnen.

Gijs van Middelkoop concludeert op een gegeven moment dat hun reis altijd op iets van meewarigheid stuit bij de Amerikanen die ze ontmoeten onderweg. Alsof zij kleine kinderen zijn, met grootse plannen, waarover volwassenen dan niet flauw willen doen.

En goed, dan ontkwam Van Middelkoop evenmin aan de moeilijkheid van dit genre boeken, dat die altijd enkel over de momenten gaan dat er niet wordt gefietst. Alleen een lange etappe over ‘the loneliest road of America’, door de droogte van Nevada, waarin ze die dag 1200 meter hoger zullen eindigen, wordt in redelijk detail beschreven.

Dat levert ook het enige moment op waarop de schrijver hardop reflecteert over dat fietsen:

Natuurlijk, ik snap ook wel dat het met de auto door Utah en Nevada rijden veel gerieflijker, makkelijker, koeler en sneller is. Maar als je negentig kilometer door de bergen fietst, ’s avonds een douche neemt en voor je tentje de natuur in zit te staren, met een bord warm eten voor je neus, voel je je zoveel meer tevreden, zo oneindig veel meer, dan wanneer je zeshonderd kilometer in een auto hebt gereden en daarna te veel eet in een restaurant.

De inspanning lijkt recht evenredig met de bevrediging.

Misschien is het nog wel erger, misschien neemt voor iedere eenheid inspanning, de bevrediging wel met twee eenheden toe.

Er zit nog een aspect aan en dat is zelfvertrouwen. Als je elke dag fietst, voel je dat het menselijk lichaam tot meer in staat is dan je van tevoren ooit hebt gedacht. […]

Dit boek bracht mij in elk geval even prettige lectuur, tijdens de dotwatching van de deelnemers aan de Trans Am Bike race. Want al plaatsen die nog zo veel fotootjes op de sociale media, hun verhalen komen pas later, veel later, nog eens naar buiten. Misschien. Terwijl ik nu net behoefte had aan verhalen over het onderweg zijn in dat enorme land. Verhalen liefst van het soort waarvan ik blij ben ze niet zelf te hebben hoeven meemaken.

Tegelijk, zo bezien bracht Amerikanen fietsen niet… vrij weinig goedkoop leedvermaak.

Gijs van Middelkoop, Amerikanen fietsen niet…
Van Miami naar San Francisco door het land van de auto

191 pagina’s
Elmar, 2015

Lange weg naar Tipperary ~ Ben Borgart

Eén van de vergeten schrijvers is hij, Ben Borgart, door Joris van Casteren nog eens geportretteerd voor een hele bundel met vergelijkbare gevallen. De debuten van deze auteurs bleken doorgaans welwillende aandacht te hebben gekregen. Alleen hield het een tijdje later als vanzelf met de belangstelling van de uitgevers op. Latere boeken verkochten niet. Nieuwe contracten bleven daardoor uit. De schrijvers waren gewogen, en daarbij te licht bevonden.

Van Ben Borgart had ik evenwel alles gelezen, indertijd, naar schatting begin jaren tachtig. Dus bevreemdde het mij hem opgevoerd te zien worden tussen de wat verdwaasde dorpsgenieën die Van Casteren toch vooral nog eenmaal toonde.

Alleen kan herlezing dan verhelderend werken.

De roman Een lange weg naar Tipperary bleek namelijk een vreemd onevenwichtig boek te zijn. Beter geschreven, bij vlagen, dan het standaard reisboek over een fietstocht door Ierland. Alleen, dit is veeleer een stoer jongensboek voor wat oudere jongens over een fietsreis — mede door de vaak net te toffe toon, die inmiddels behoorlijk verouderd aandoet — dan literatuur.

Een pub onderweg kan geen vrouw in de bediening hebben, of de lezer komt te weten hoe de hoofdpersoon denkt over haar tieten of kont.

Ik moet Een lange weg naar Tipperary gelezen hebben voor mijn eerste eigen fietsvakantie — net als trouwens geldt voor verhalen over de fietsreizen van Bob den Uyl. En dat maakt het moeilijk om terug te halen hoe ik zulke teksten indertijd las. Eenmaal er eigen ervaring is, bijvoorbeeld over dat op de fiets onderweg zijn, kleurt dat al gauw de waardering voor de beschrijvingen van anderen mee.

Bovendien groeide er sindsdien het vooroordeel dat avonturen die makkelijk te voorkomen zouden zijn geweest zelden echte avonturen worden.

En een groot deel van de intrige in deze roman blijkt dan voort te komen uit geldgebrek bij de hoofdpersoon, met de naam Ben. Dat dwingt zijn gedrag nogal. Heeft hij dan ook nog eens een fietsende metgezellin opgedaan. Dat is de schone Marjanne, die door een misverstand haar vriend kwijtraakt onderweg. En zij heeft al evenmin geld, want vriendlief ging over de kas.

Ofwel, tweederde van deze roman gaat erom hoe Ben om de schone Marjanne heen draait. Geil waar hij dat eigenlijk, ook van zichzelf, niet mag zijn. En dit gegeven slaat het boek vrijwel dood; omdat er daardoor slechts éen vraag speelt. Doen ze het nog, of doen ze het niet?

Het Ierland dat beschreven wordt, is op dat moment al helemaal een karikatuur geworden, waar enkel clichémannetjes en -vrouwtjes wonen. En dan heeft een romanschrijver vanzelfsprekend veel meer ruimte om te negeren waar een verhaal zich afspeelt dan een auteur van reisboeken. Alleen zit daar dus toch een grens aan. Al te bordkartonnerig moeten de decors niet worden. Want zo veel platheid maakt zo’n boek dan ineens tot een poppenkast. Bovendien blijft er dan weinig manoevreerruimte over voor verrassingen.

Dus, wat houd ik over aan deze roman? Wat beschrijvingen van Borgart. Uit het leven getekend. Hoe het is om buiten te zijn als de avond valt, na een dag fietsen. Of welke soorten regen er zoal zijn, in Ierland. Echte eigen waarnemingen, niet verkleurd om een verhaal nog net even een wat mooier verhaal te maken. Hij kon het wel. Soms. Alleen moest zo’n boek van hem dan waarschijnlijk ook nog van alles worden dat het nooit werd.

Ben Borgart, Een lange weg naar Tipperary
223 pagina’s
De Bezige Bij, 1979

Nieuwe fiets ~ Dirk Jan Roeleven

Hoe interessant is het om een reisboek te lezen waarin het avontuur voor het grootste deel voortkomt uit de onnozelheid van de auteur, en een tergend gebrek aan voorbereiding?

Schrijfstijl vergoelijkt dan blijkbaar veel. Want ik heb De nieuwe fiets van journalist en programmamaker Dirk Jan Roeleven met plezier gelezen. Terwijl hij toch echt vrijwel alle problemen die langskomen in het boek over zichzelf wist af te roepen.

Had hij maar niet vrijwel ongetraind in de maand mei al vanuit Noord-Italië op de fiets terug naar Amsterdam willen rijden. Het weer kan nog erg grillig zijn dan. Regen is te verwachten, of erger nog. Regen wordt bovendien extra nat voor wie op een fiets zonder spatborden gaat rijden. Water komt dan van boven en van onder.

Die roodzwarte fiets was naakt alleen zo mooi…

Roeleven wilde de schoonheid van zijn nieuwe aankoop al niet eens bederven door er tasjes aan te gaan hangen — daardoor reisde hij de hele tijd met een rugzak op. En die ging wegen.

Al die zo fanatiek nageleefde stijlregels zijn alleen zo verschrikkelijk onnozel. Ik kan iemand namelijk niet bijster intelligent vinden die bij slecht weer toch op een zo oncomfortabel mogelijke manier uit fietsen gaat. Om daarbij dan ook nog te menen dit stijlvol te doen. Zoals het hoort zelfs.

De nieuwe fiets draait ook al om een nogal romantisch gegeven. Want ooit, veertien jaar eerder, werd de fietsvakantie van Dirk Jan Roeleven gered door een fietsenmaker die in het midden van niets leek te zetelen. Dankbaar bezwoer hij daarop ooit terug nog eens te keren. Om dan daar een stalen racefiets te zullen kopen zoals die daar in dat zaakje gemaakt werden. Een echte Cucchietti. Die vanzelfsprekend met Campagnolo moest worden afgemonteerd.

Aldus geschiedde. In 2008. En Dirk Jan Roeleven reed zijn aankoop toen meteen ook naar huis. Al bleek meteen al dat hij iets te lichtvaardig gedacht over de mogelijke route daarbij. De hoge Alpenpassen die wel even bedwongen zouden worden, waren allemaal nog dicht, om het seizoen en de sneeuw.

Het slechte weer tijdens de reis naar Nederland maakte wel dat Roeleven nogal wat woorden wijdde aan hoe het was om onderweg te zijn — uitzonderlijk in dit genre aan boeken.

Kreeg ik alleen toch het idee dat de heroïek van alle zelfgezochte ontbering wat zwaar aangezet werd door de associaties die Roeleven legde tussen deze tocht, en enkele onverwacht jonge doden in zijn leven. Zoals zijn vader. Hij reed daar toch maar, levender dan ooit. Zij die hem ontvielen, konden dat niet.

Tegelijk werkte deze stijlgreep wel. Terwijl ik dit boek blijkbaar kapot kan analyseren door het te ontleden, bracht het, zoals gemeld, nu net wel leesgenot.

En ik denk dat Roeleven veel te vergeven valt, omdat hij er goed in slaagde om iets van de roes over te brengen die een fietsreis ook is. Vrijwel niemand die de reiziger onderweg ontmoet, zal begrijpen waarom iemand nu net op de fiets van A naar B wil gaan, een oneindig eind weg. Slechts een enkeling zal iets van bewondering voelen voor zo’n eenzame voorbijganger. Toch weet deze zeker dat met zo moet. Op de fiets. Ondanks alles wat dit brengt aan weer en verkeer en ergernis.

Dirk Jan Roeleven, De nieuwe fiets
Villar San Constanzo – Amsterdam, 1247 km

221 pagina’s
L.J. Veen, 2009

Draag nooit een gele trui ~ Alex van der Hulst

Al tijden wil ik een geel wielershirt kopen. Felgele kleding valt domweg goed op in het verkeer. Ik heb al een fluorescerend geel jack, met zwarte stukken. En het kan verbeelding zijn of niet, autobestuurders lijken me daardoor altijd veel eerder te zien.

Het probleem om onbekommerd een fluorescerend geel shirt te kopen, of desnoods een groen, of een felroze, is alleen dat de truitjes met zulke kleuren een betekenis hebben in de wielersport. Enkel wie op kop gaat in de Ronde van Frankrijk mag met recht en reden geel dragen, terwijl roze alleen bij de leider in de Giro d’Italia past. Dus kleeft er een taboe aan voor alle anderen, om shirts te dragen die daar op lijken.

En dit is dan slechts éen van een hele reeks ongeschreven regels — er liggen veel meer eisen vast waaraan ‘de echte fietser’ zich te houden heeft. Een lijst die weliswaar ironisch lijkt, en waaraan nogal wat mensen toch grote waarde toekennen.

Dus in plaats een pomp aan het frame te klemmen, en reservebanden in een tasje mee te voeren, stoppen dezulken al deze spullen in hun achterzak. Dirk Jan Roeleven reed nog liever met een onhandig zware rugzak op zijn nek naar Nederland vanuit Italië dan ook maar éen tasje aan zijn fiets te hangen.

Is er zelfs een verbod om een bel op de fiets te monteren, of spatborden.

Profwielrenners blijken opvallend genoeg deze stijlregels helemaal niet of amper te kennen, en ze bovendien verrassend makkelijk te negeren. Wie van hen geen zin heeft om in de regen met een natte kont rond te fietsen, met alle risico’s van dien voor verweking en dus beschadiging van het zitvlak, monteert gewoon een spatbordje achter.

Draag nooit een gele trui van Alex van der Hulst bleek door dit gegeven aanzienlijk beter te verdragen te zijn dan gevreesd. Het boek biedt weliswaar een ode aan het fietsen op snelle en lichte fietsjes. Alleen werd de tong daarbij wel ferm in de wang gepland. Passie is mooi, zo lijkt de schrijver te willen zeggen, alleen moest die liefde niet in een blind fanatisme ontaarden.

Alsof er toch al niet iets tragikomisch kleeft aan al die mannen van middelbare leeftijd in lycra (Mamils), die op zondagochtend in een groep nog net even doen of ze professionele wielrenners zijn; en daarom zo makkelijk de verkeersregels negeren. Op hun veel te dure fietsen. Met al die ontieglijk kostbare lichtgewicht onderdelen.

Terwijl menige zondagscoureur zelf nog zo veel kilo’s zou kunnen afvallen om een veel lichter rijgewicht te hebben.

Van der Hulst biedt in Draag nooit een gele trui onder meer interviews met actieve en gepensioneerde wielerprofs m/v, rubriekjes over wat bijvoorbeeld het merk fiets over iemand zegt, en een hele serie fietsende archetypes. Staan er ook nog verslagen in, zoals van een wielerclinic bij de oud-prof Henk Lubberdink.

Wonderbaarlijk genoeg spreekt in het hele boek als vanzelf dat fietsen op een racefiets geweldig is. Over waarom dit dan toch zo zou zijn, spreekt vrijwel niemand zich uit in detail. Dat hoefde niet. Wat de uitgave daarmee tot doelgroepproza maakt.

En doelgroep was ik lang niet altijd — alleen al omdat ik het hele jaar door fiets, me wel aan de verkeersregels houdt, pelotonnetjes haat, en niet veel om hoge snelheden geef. Alleen al omdat ik niet de hele tijd wil zitten op te letten onderweg. Hang ik bovendien rustig gigantische zadeltassen aan mijn fiets, zitten daar doorgaans spatborden op, hebben ze dan ook verlichting, en bovendien een bel.

Dat ik me dus wel iets aantrek van die ene regel, dat je geen kleding draagt die voorbehouden is aan wielerprofs, zit me daarom dwars. Al geldt daarbij ook dat er opvallend weinig mooi vormgegevens wielershirts zijn. Dat ik ook gewoon nog nooit een felgele trui zag die mijn begeerte wist op te wekken.

Alex van der Hulst, Draag nooit een gele trui
En andere wetten voor de bloedfanatieke wielertoerist

204 pagina’s
Nieuw Amsterdam, 2015

Cyclist Who Went Out in the Cold ~ Tim Moore

Er zijn avonturen en avonturen. En op deze schaal waardeer ik het zelfgezochte ongeluk niet erg hoog. De moeilijkheden opzoeken door met te weinig geld op pad te gaan, of in het verkeerde seizoen, of met ondeugdelijk materiaal is allereerst dom. En ik moet daarover dan enkel zuchten. Leedvermaak is me doorgaans vreemd. Ergernis over een doorzichtige pose bestaat er wel.

Zie daar mijn aanvankelijk bijna onoverkomelijke probleem met The Cyclist Who Went Out in the Cold van de Britse auteur Tim Moore. Diens gimmick is het inmiddels om iets problematisch te gaan doen, en daar dan een boek over te schrijven. Zo wandelde hij met een ezel door Spanje, reed hij zonder behoorlijke fietservaring een hele Tour de France na, en in 2017 toerde hij met een antieke T-Ford door Trump’s Verenigde Staten.

The Cyclist Who Went Out in the Cold beschrijft een reis in 2015, langs het vroegere IJzeren Gordijn, van de poolkou in het noorden tot de zomerhitte in het zuiden — die deels de herhaling is van een autoreis die hij en zijn vrouw maakten in 1990; toen het Communisme op imploderen stond.

Extra truc deze maal is dat hij deze tocht op een fiets deed die niemand anders daartoe zou hebben uitgekozen. Een MIFA 904, met boodschappenrekken voor en achter. Een Oostduits mirakel op kleine 20 inch wielen. De meest geproduceerde fiets in een Communistische heilstaat ooit — reken China voor het gemak even niet mee.

Moore’s MIFA was alleen zo instabiel dat een bevriende framebouwer het scharnier verwijderde dat er ooit een vouwfiets van had gemaakt, en een extra bovenbuis monteerde; om het ding toch nog enigszins betrouwbaar te maken heuveltje-af.

Van de 8600 kilometer die Moore reed, werd evenwel slechts een enkele beschreven. Boeken over een fietsreis gaan ook nooit over het fietsen; of hoe het is om onderweg te zijn. Maar dit eeuwige probleem bij fietsreizigers, dat zij de voornaamste handeling elke dag doorgaans weglaten uit hun verhalen, redde nu eens een boek voor mij. Tim Moore moest het wel hebben over de recente geschiedenis van de twintig landen waar hij doorheen trok. En dat boeide wel. En daarbij maakte het wel uit dat hij een zin kan schrijven, en in alles de humor kan laten zien.

Moore begeleidde zijn tocht indertijd met toen actuele berichten in de sociale media. Wat dan weer zijn weerslag had op ontmoetingen onderweg. Er waren er die even kwamen kijken of die vent echt op zijn boodschappenfiets van het Finland ver boven poolcirkel naar de Zwarte Zee aan het rijden was.

Meest memorabele scène in het boek wat mij betreft, evenwel, was het mediamoment dat de Mitteldeutsche Fahrradwerke (MIFA) dacht te creëren door Tim Moore uit te nodigen voor een bezoek. Deze fabriek maakt allang zelf geen fietsen meer, zoals bij vrijwel alle oude fietsmerken in Europa vindt er hoogstens assemblage plaats van in het Verre Oosten ingekochte onderdelen.

Niettemin meende de directeur dat het een goed idee zou zijn om Moore van een nieuwe fiets te voorzien. Een hedendaagse MIFA. Niet begrijpend waar het Tim Moore nu echt om te doen was met diens Communistische product.

En dat is ook heel slecht uit te leggen, voor wie Tim Moore en diens inmiddels gevestigde werkwijze niet kent.

Tim Moore, The Cyclist Who Went Out in the Cold
Adventures Along the Iron Curtain

342 pagina’s
Yellow Jersey Press, 2016


This Road I Ride ~ Juliana Buhring

Eén van de records voor de snelste reis om de wereld op de fiets staat inmiddels op 78 dagen 14 uur en 40 minuten, en is van Mark Beaumont. Deze Schot deed dat overigens precies zoals ik cynisch voorspelde in een boeklogje over een ouder record van hem. Begeleid door een heel team in een camper op vrijwel elke meter onderweg. Wat die recordpoging ook meteen vrijwel geheel oninteressant maakt.

Een man die elke dag enkel hoefde te fietsen, fietste iedere dag een heel eind. Tot hij weer terug was bij het punt van vertrek.

Aan dat zo snel mogelijk rond de wereld fietsen, kleeft toch al iets sterk kunstmatigs. Er liggen namelijk oceanen tussen de continenten. Van A weer helemaal naar A fietsen kan helemaal niet zonder truc. Dus worden er gedeelten van de reis gevlogen. En die tijd in de lucht telde lang niet eens mee aan de totale reistijd.

Het Guinnes Book of Records hanteert de stelregel dat er een minimum aantal kilometers gereden moest zijn, 28970 namelijk, en dat de fietsreiziger daarbij minstens twee punten hoort te passeren die precies aan weerszijden van de aardbol liggen. Daarom voeren al die recordpogingen door Portugal en Nieuw-Zeeland.

Juliana Buhring [1981] vertrok in de zomer van 2012 uit Napels voor haar recordpoging om de wereld solo zo snel als kon rond te fietsen. Fietservaring had ze amper. Getraind had ze slechts een maand of acht. En geld voor de poging was er al evenmin.

Bovendien reed ze op een pure racefiets, met lichte carbonwielen die eigenlijk alleen geschikt zijn voor ritjes op goed asfalt in de zomer.

Maar belangrijker nog was dat het haar bij start amper uitmaakte of ze terug zou keren of niet. Juliana Buhring was diep in rouw om de dood van een geliefde anderhalf daarvoor. Roer en richting had ze nog altijd niet in haar leven. Wat dan weer mede kwam haar sterk van het normale patroon afwijkende jeugd.

Juliana groeide op binnen de sekte Children of God, en heeft een vader die sterk geloofde in het verspreiden van een beperkt soort liefde, en daardoor achttien kinderen verwekte bij diverse vrouwen; zonder zich ooit om hen te bekommeren. Haar moeder vertrok toen ze vier was, waarna ze zeker tien jaar duurde voor elkaar weer een keer zagen. Talloze malen verhuisde ze, van continent naar continent; daarbij geheel afhankelijk zijnd van de goedertierenheid van anderen.

Ze was al 23 voor ze uit deze kleine kring ontsnappen kon. Om daarop in een wereld terecht te komen waarin niets in haar opvoeding haar op had voorbereid.

Dus is dit boek over deze recordpoging om zo snel mogelijk om de wereld te fietsen, meer nog een verhaal over wilskracht, en trouwens van blinde daadkracht ook, dan éen over wat er nu sportief bij komt kijken om elke dag meer dan 220 kilometer te rijden gemiddeld, zoals zij uiteindelijk deed.

En, zoals voor vrijwel alle boeken over fietsreizen geldt, beschrijft ook deze auteur nooit hoe het is om ergens te rijden. Haar reisverhaal hangt geheel op de momenten als het onmogelijk is geworden om verder te rijden, door tegenwind, pech, lichamelijke problemen, omdat de dag om is, of gewoon omdat er ergens geen infrastructuur ligt om op door te kunnen fietsen.

This Road I Ride heeft een gelukkig einde. Juliana Buhring reed uiteindelijk de aarde rond, door negentien landen, in 152 dagen. Op dat moment sneller dan welke mens ooit eerder presteerde. En dit boek vertelt hoe zij haar eigen leven daarmee redde. Ze kon toch iets. In de jaren daarop bleek ze bovendien éen van de beste vrouwelijke lange-afstandsfietsers te zijn in de wereld toen ze aan uithoudingsproeven ging deelnemen.

Haar boek komt met de simpele boodschap dat wij mensen tot veel meer in staat zijn dan we denken. Al zal dit doorgaans pas blijken in een situatie die extreem lijkt. Mens, durf te falen, zo luidt de wijsheid daarop.

En hoewel ik begrijpen kan dat dit boek nogal aanslaat bij andere vrouwen, en helemaal de afstandsfietsers onder hen, was het voor mij op slechts éen niveau te lezen. Als een avonturenboek waarin de held nogal wat problemen te overwinnen had, uit heden en verleden.

Meeste aardigheid had ik nog aan Juliana Buhring’s overpeinzingen onderweg in het verhaal over wat haar tot buitenstaander maakte, altijd en overal. Over hoe wij buitenstaanders ons tot in het belachelijke moeten aanstellen om er bij te horen in de groep. En dat dan weten. En dit dan haten.

Juliana Buhring, This Road I Ride
Sometimes It Takes Losing Everything to Find Yourself
224 pagina’s
Little Brown UK, 2016

In de woestijn fiets je niet ~ Peter Delpeut

De wens van de leunstoeltoerist is niet simpel. Elk reisboek komt namelijk met een nogal paradoxale eis aan de schrijver: Laat me vooral blij worden rustig thuis te zijn gebleven, en maak me tezelfdertijd jaloers dat er belevenissen zijn die ik nooit zal meemaken.

In de woestijn fiets je niet voldeed in elk geval aan die eerste eis. Weinig kans dat ik ooit zou willen fietsen waar Peter Delpeut rondreed, met zijn partner Céline. Dit boek beschrijft drie korte reizen aan de randen van Afrika. De eerste tocht ging vanuit Zuid-Afrika naar de Kalahari, de tweede reis voerde door Egypte en de Sinaï, en de derde voerde in Marokko de Sahara in.

Zand is niet mijn favoriete ondergrond om op te rijden. Zeker niet in een hete en dorre gebieden, waar het moeilijk is om telkens aan water te komen — fietsen maakt dorstig. En al helemaal niet in landen waar de bevolking mij allereerst als rijke toerist zou zien.

Peter Delpeut bedankt dan in zijn boek weliswaar al die naamloze weldoeners onderweg, die zijn woorden nooit zullen lezen, maar die toch maakten dat ze niet verkeerd reden, en ergens eten of drinken konden krijgen. Alleen kom je die nu net overal in de wereld tegen. De meeste mensen zijn op hun manier goed, en heel veel worden domweg nieuwsgierig naar waarom iemand nu juist op de fiets naar de plek gekomen is waar zij wonen.

Delpeut zegt daar evenwel ware woorden over, omdat er geen beter vervoermiddel bestaat om kalm heel het landschap te ervaren, en toch nog behoorlijke afstanden te kunnen afleggen op een dag, als dat nodig mocht zijn:

Sport, presteren, afzien. Het blijft een onuitroeibaar misverstand, vind ik. De fiets is nu juist een luxe vervoermiddel, hij vervijfvoudigt je inspanning, gratis, een perfect apparaat om ontspannen buiten te zijn, de natuur te bewonderen, de wereld te bekijken. Waarom hem gebruiken om het eigen lichaam te kwellen?

Ook In de woestijn fiets je niet kampt helaas met dat ene basale probleem, waaraan de boeken van fietsreizigers doorgaans toch al lijden. Het fietsen is ook in deze uitgave geen moment interessanter dan het niet-fietsen. Delpeut voelde zich evenmin als al die anderen geroepen om met regelmaat te beschrijven hoe het was om ergens onderweg te zijn. In plaats daarvan ging de meeste aandacht uit naar wat nu weer maakte dat er niet verder kon worden gegaan.

Soms was dat het zand, zoals in de Kalahari. Soms de bureaucratie: in Egypte werden nogal wat kilometers afgelegd in een bus in plaats van op de fiets. In de Sahara belette een zandstorm een tijd het vertrek.

En mede daardoor was het ditmaal goed dat Delpeut zijn reisverhalen altijd doorspekt met literatuurverwijzingen. Want dat leverde nog nuttige beschrijvingen van een ander op over wat een zandstorm is: Die bestaat uit stuiterende zandkorrels, die daarom nooit oneindig hoog komen. Zand is op zich te zwaar om door de wind te worden opgenomen en weggevoerd; anders dan stof.

Overigens bestaan woestijnen vooral uit stenen, in alle maten en kleuren.

Delpeut vat ergens zijn wens samen om nu juist in de leegte van de woestijn te willen fietsen als een verlangen naar onbezoedeldheid. Want de afwezigheid van mensen maakt ook dat er geen afval rondslingert van diezelfde mensen, of hun dieren. En dan geloof ik niet dat mij ooit juist dat specifieke verlangen gekweld heeft. Hoogstens op een zandstrand fiets je niet op een weg die door mensen werd aangelegd; overal zijn ze aanwezig geweest; en daar ben ik me altijd nogal bewust van. Aan zee roest alles van staal aan een fiets alleen zo snel kapot.

Jaloers maakten deze reizen van Peter Delpeut en zijn Céline me dus geen moment. Waarmee dit boek gauw vergeten zou zijn, ware er niets over aangetekend.

Peter Delpeut, In de woestijn fiets je niet
190 pagina’s
Augustus, 2009

Alleen maar een fiets ~ Kees de Jong

Nederland zou 850.000 sportieve fietsers tellen, volgens dit boek. Ofwel, éen op iedere twintig Nederlanders heeft een sportieve fiets, en gebruikt deze ook.

Reken daar de grijze plaag in het weekend op hun e-bikes mee mee, dan wordt er wat afgesport op de fiets in het land.

Ontkennen dat ik niet éen van die twintig zou zijn, is zinloos. En volhouden dat ik liever hardloop dan fiets, maar dat dit helaas niet meer kan, levert hoogstens de halve waarheid op. De eerste fiets die ik kocht op mijn dertiende, na jaren van sparen, was van een sportief model, en had wat jaren later ook nog als vakantiefiets dienst te doen.

Gek is alleen dat er weinig sportieve fietsers zijn met wie ik spontaan een geestesverwantschap voel.

Het meest lijkt mijn fietsen nog op dat wat randonneurs doen — voor wie de leuke dagafstanden zo’n beetje beginnen bij tweehonderd kilometer in éen keer. Die mensen weten tenminste iets van fietsonderhoud, en hoe je lichamelijk heel en gezond blijft onderweg. Die vinden het tenminste niet raar om een hele dag onderweg te zijn, of soms nog langer. Die zeulen zonder schaamte grote tassen mee aan hun fiets.

Alleen komen randonnées, ook wel audax-ritten genaamd, met van die kleinzielige voorwaarden; wat ze voor mij onaantrekkelijk maakt. Van dat je je bij controleposten moet melden, of op andere manieren hebt te bewijzen ergens gepasseerd te zijn. Want enkel zo is aan te tonen dat je gefietst hebt wat je claimt te hebben gedaan. En alleen zo krijg je het zegeltje dat je dan op een spaarkaart kunt plakken, en na een seizoen van randonnées mag inwisselen voor iets groters.

Ik vond de verplichtingen tijdens de Avondvierdaagse op de basisschool al te kinderachtig voor woorden.

Het boek Alleen maar een fiets opent met een interview met éen van de bekendste randonneurs van Nederland, de wereldje-beroemde Ivo Miesen uit Maastricht. En grappig is dat het eigenlijk de enige keer is in de publicatie dat auteur Kees de Jong laat doorschemeren de besproken manier van fietsen niet helemaal te begrijpen. Zo lang op een fiets zitten, riekt hem toch te veel naar afzien.

Weten hoe je het een hele dag volhoudt, in het zadel, is dan ook een kunst.

En die kunst heeft heel weinig te maken met hard fietsen — terwijl nogal wat, zo niet de meeste sportieve fietsers in Nederland, juist dat zo graag doen. Snelheid maken. Almaar harder gaan. Profwielrennertje zijn in de verbeelding. Afstanden rijden ze dan ook zelden.

Alleen maar een fiets biedt via interviews een overzicht op wat er momenteel speelt in het wereldje van het sportieve fietsen. Dus daar hoort dan een ontwikkeling bij als Strava; een sociaal netwerk waarop sportievelingen hun ritten plaatsen, die via GPS zijn vastgelegd. En bij Strava horen dan ranglijstjes, van wie het snelst was over een bepaald stuk weg, en tegenwoordig ook opdrachten waarmee dan denkbeeldige digitale bekers zijn te verdienen.

Alsof het fietsen zelve de beloning niet zijn mag.

En een ander relatief nieuw sociaal fenomeen is Zwift, waarmee je thuis, in de warmte, uit de regen, op een rollenbank tegen andere fietsers kunt racen; terwijl je op een beeldscherm jezelf tussen die anderen ziet rijden. Maakt de technologie het mogelijk om allemaal tegelijk dezelfde weerstand te voelen; waardoor het lijkt of iedereen bij dezelfde berg omhoog rijdt.

Kees de Jong had gelijk met zijn observatie dat er een boek als dit miste in het aanbod. Alleen maar een fiets biedt informatie die begint op een heel basaal niveau over wat er bij sportief fietsen kan spelen; zoals wat het framemateriaal uitmaakt, wat een bikefit is, en waarom het doorgaans loont speciale kleding te kopen met enige kwaliteit. Hoe de etiquette luidt onderweg ook. En het boek laat eveneens zien hoe raar het eigenlijk is om een oordeel klaar te hebben over wat een ander prettig fietsen vindt.

Toont het boek ook nog iets van al de verschillende mogelijkheden die er zijn om er sportief op uit te gaan. Deze uitgave wordt daarbij onder meer verlevendigd met De Jong’s eigen fietservaringen — zo zou hij niet gauw meer aan een georganiseerde wielerklassieker voor fietstoeristen meedoen, vanwege de massaliteit.

Niet alle in het boek opgenomen interviews met deskundigen, oud-profs, of praktijkexperts waren even nuttig, evenwel. Veel daarvan ontbrak het te zeer aan lengte.

Kees de Jong, Alleen maar een fiets
Wielrennen als lifestyle

211 pagina’s
Ambo | Anthos, 2018

Fietsatlas Nederland ~ schaal 1:75.000

Navigeren is een ouderwetse vaardigheid geworden. Hele volksstammen laten inmiddels eerst een apparaat de route uittekenen die ze volgen moeten als ze ergens naar toe willen reizen, in plaats van op het eigen verstand te vertrouwen.

Feilloos zijn deze routeplanners en GPS-ontvangers alleen lang niet altijd. En toch gelooft menig chauffeur zo’n apparaat altijd nog eerder dan het eigen benul. En dan rijdt zich weer eens een bestelwagen vast in het lage tunneltje vlakbij mijn huis.

Ik leerde me door de wereld bewegen in een tijd dat er niets anders was dan landkaarten, en voor nood het kompas. Waarmee niet gezegd zij dat mijn oriëntatievermogen feilloos is. Op grijze dagen, als de zon onzichtbaar blijft, helemaal met mist, lukt het ook mij niet altijd om in vreemd gebied de goede richting aan te houden.

Heb ik alleen tegenwoordig ook een telefoon bij me, voor de luttele keer dat ik ‘verdwaal’ op de fiets. En die kan me in zulke gevallen heel simpel laten zien waar ik ben.

Meestal is dat dan ergens op een weg parallel aan de weg die wel de goede keuze zou zijn geweest.

En soms ook ben ik wel nog op het goede pad, en valt de afstand gewoon iets tegen.

Op mijn telefoon staat ook de fietskaart van vrijwel heel Nederland, waarop ik tot in detail kan inzoomen. Alleen is dat om éen reden net geen helemaal perfecte oplossing. Het beeldscherm van de telefoon is relatief klein. Te klein om een goed overzicht te krijgen voor langere verplaatsingen; zoals om in te kunnen schatten waar de ene plaats zich precies bevindt ten opzichte van de andere.

Enkel om het betere overzicht heb ik toch de laatste Lidl Fietsatlas Nederland gekocht — de supermarkt brengt doorgaans elk jaar in april een nieuwe editie uit voor weinig.

Goed aan deze uitgave is verder vooral het formaat: de atlas kan al mee in een relatief kleine fietstas.

Ideaal is deze fietsatlas alleen niet. Zo vind ik het kaartbeeld nogal rommelig. Veel lijntjes zijn me net wat te dik. Alsof de kaarten bedoeld zijn voor een publiek op leeftijd, dat misschien niet altijd een leesbril bij zich heeft.

Anderzijds heb ik vanouds een voorkeur voor topografische kaarten, van een nog iets fijnere schaal, in gedekte kleuren; waarop elk huis staat aangegeven.

Elk land, en iedere kaartenmaker, heeft zijn manier om de werkelijkheid te versimpelen. Eenmaal gewend aan éen, vraagt de manier van werken van een ander altijd weer om een andere manier van kijken. Ik ben heel Europa doorgefietst met kaarten van Michelin — en sindsdien blijkt het altijd weer een gemis te zijn dat andere uitgevers zo anders omgaan met hoogteprofielen, of dat die het nalaten om de echt mooie routes te accentueren met een groen lijntje.

Tegelijk gaat het daar niet om. Al is de tijd wel voorbij, helemaal met een atlas waarin enkel Nederlandse straten zijn opgenomen, dat landkaarten me tot grootse dromen aanzetten, over verre verten.

Lidl Fietsatlas Nederland
359 pagina’s
Lidl en Falkplan bv, 2019