dit is het dossier:

Andreas Kinneging

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Democratie: Wezen en oorsprong ~ Alexis de Tocqueville

Wat ik te makkelijk vergeet, is dat mijn kennis over politiek leunt op de namen die verschijnselen hebben gekregen. Democratie is zo’n naam. Net als tirannie. Of representatie.

Zulke woorden hebben betekenissen die kunnen veranderen in de tijd, en soms komt dat enkel door het werk van éen denker. De Franse edelman Alexis de Tocqueville (1805 – 1859) was zo iemand die het denken over politiek opnieuw ijkte. Maar, dat zo veel van wat hij dacht voor ons gemeengoed is geworden, maakt het tegelijk ingewikkeld om zijn werk te beoordelen.

In Democratie: Wezen en oorspring is een bloemlezing opgenomen met de meest actueel gebleven stukken uit de twee boeken die Tocqueville wijdde aan de politieke filosofie. De la démocratie en Amérique verscheen in twee delen, en was het werk van een jonge man die op studiereis was geweest naar de Verenigde Staten. Daar had hij het gevangenissysteem bekeken, en waren hem daarnaast nogal wat meer zaken opgevallen.

In het latere boek L’Ancien Régime et la Révolution beschreef Tocqueville waarom de Franse revolutie wel moest gebeuren. Daarbij tegelijk afrekenend met wat zijn eigen adellijke familie was overkomen. Alleen is dat element in deze bloemlezing wat weggelaten.

Wat Tocqueville vooral in zijn beschrijvingen over democratie lukte, was om die bestuursvorm vrijwel onbevangen te bekijken. En dan was de manier waarop ze in Amerika alles organiseerden dan nieuw, tegelijk vielen daardoor de positieve punten zo veel duidelijker op. Omdat deze nog niet afgestompt waren onder de dikke laag stof der gewoonten. Net als de negatieve kanten in het oog sprongen. Of, waarin democratieën ook problematisch kunnen worden:

Boven al deze egocentrische individuen torent een enorm bevoogdend machtsapparaat als enige instantie die hun welzijn garandeert en hen van de wieg tot het graf begeleidt. Het is allesomvattend, voorzie en regelt alles tot in de details en wel met fluwelen handschoenen. Er zou een vergelijking te maken zijn met de verhouding ouders-kinderen, als het zijn doel zou de mensen tot mondigheid op te voeden. Het tegendeel is waar: het probeert de onderdanen hopeloos gefixeerd te houden in een staat van onmondigheid. Het stelt het op prijs, dat zij een aangenaam leven hebben, als hun gedachten en verlangens zich maar niet richten op iets anders dan hun welverzorgd bestaan. Het spant zich graag in voor hun welvaren, mits het zelf mag uitmaken waarin dat bestaat en het zelf de enige instantie blijft om dat welvaren tot stand te brengen. Het verschaft alle voorzieningen voor hun veiligheid, voldoet aan al hun behoeften, neemt de leiding van de belangrijkste zaken over, baant de weg voor de ontplooiing van hun energie, geeft regels voor erfopvolging en boedelscheiding, Het ontbreekt er nog maar aan, dat het de burger volledig de taak uit handen neemt zelf nog te denken en hem ontlast van de moeite adem te halen.

Zodoende wordt het inzetten van eigen oordeelskracht op den duur een nuttelozer en telkens zeldzamer voorkomende bezigheid. De reikwijdte van de individuele wilskracht raaks telkens minder ver; eenieder beschikt ten slotte ternauwernood over de eigen persoon. De onderlinge gelijkheid heeft de mensen hiertoe gedisponeerd. Zij worden erop ingesteld dit alles maar te verdragen; ja, dit zelfs te beschouwen als iets weldadigs. [190-191]

Tocqueville’s woorden hadden op mij het effect om nogal vaak wat hij beschreef te vergelijken met nu; in het Nederland anno 2011. En om dan te zien dat er toch wel wat mis is, met onze parlementaire democratie. Daarin speelt alleen al dat er te veel gevestigde belangen zijn onder de mensen die zeggen ons te vertegenwoordigen.

Bovendien is een partijkaart verplicht, voor wie een publiek ambt wil bezetten. Wat niet alleen rechtstreeks tegen de grondwet ingaat, maar ook een negatief selectieproces geeft; naast de partijkaart is het ook noodzakelijk geen vijanden te hebben in de eigen partij. Dus regeert vooral de meewaaiende middelmaat, die nooit op een eigen idee betrapt kan worden. Dus is zo’n stelsel betrekkelijk makkelijk te ontregelen door een populist — de kwaliteit om zo iemand te weerspreken ontbreekt; omdat daar nooit op geselecteerd is.

Hierdoor kan ik me ineens beter dan ooit voorstellen dat zijn boeken eenzelfde effect hadden op F.R. Ankersmit; waardoor deze ineens politiek actief werd; zich richtte op het hervormen van éen politieke partij; en mede een liberaal manifest opstelde met nieuwe grondslagen voor de VVD.

Dat avontuur mislukte. Misschien omdat Tocqueville niet alle problemen van de democratie al wist te benoemen.

wordt vervolgd

Alexis de Tocqueville, Democratie: Wezen en oorsprong
De belangrijkste gedeelten uit :
Over de Democratie in Amerika
Het Ancien Régime en de Revolutie
Samenstelling : prof.dr. J.M.M. de Valk
Inleiding: Andreas Kinneging
317 pagina’s
Agora|Pelckmans, z.j.

Goede leven ~ Piet Gerbrandy vs Andreas Kinneging

Lezen is doorgaans een stil genoegen bij mij. Goed, er mag eens spontaan een regel poëzie uit mijn mond rollen, om te horen of die hardop anders klinkt dan via mijn innerlijk oor. Maar er kan doorgaans heel wat op een pagina gebeuren, zonder dat ik daar een kik bij geef.

Hoe anders dan normaal was daarom mijn reactie op deze publieke briefwisseling, tussen de klassiek geschoolde dichter Piet Gerbrandy, en de conservatieve rechtsfilosoof Andreas Kinneging. Ik merkte bij het lezen duidelijk partij te trekken, alsof de correspondentie een sportwedstrijd was. En van de weeromstuit ging ik me ergeren aan het tijdrekken, en het valse spel van de man die ik de tegenstander vond.

Andreas Kinneging toonde zich een laffe lul, omdat hij moraal iets acht dat buiten de mens staat. Dat is een bekend idee, maar wel éen dat verwijst naar Aquinas, en de Lex aeternae en de Lex naturalis. En daar vandaan is het maar een kleine stap naar de idiote opvatting dat ongelovigen geen moraal kunnen hebben. Tegelijk spreekt Kinneging zich daar nooit concreet over uit. Dus vond ik het tijdens het lezen nodig om elke poging van hem om zich onder concrete vragen van Gerbrandy uit te draaien, verbaal van commentaar te voorzien.

De vraag die tot de briefwisseling leidde, was de kwestie wat een goed en deugdzaam leven is. En wijlen het opinieweekblad Opinio vond het interessant daar ruimte voor vrij te maken. Beide correspondenten konden in theorie ook op enig inzicht bogen in deze materie. Het is een nogal klassiek onderwerp; en beide auteurs hebben de klassieken bestudeerd.

Maar het leek of Kinneging niet wenste toe te geven dat sinds zijn katholieke God de Bijbel schreef, of Plato de politiestaat bedacht, er nog andere inzichten gevormd zijn over de moraal. Allemachtig, wat zeurt deze man erover dat ‘de mens’ tot alle slechts geneigd is. Welk een zuurstofarme wereld bewoont die vent.

‘De mens’ is niet alleen tot alle kwaads geneigd, maar ook tot alle goeds. Waar de keuze op valt hangt nogal sterk van de omstandigheden af. Maar gezien onze biologische erfenis, als sociaal dier, zit goedheid voor de directe familie of groepsgenoten er tamelijk stevig ingebakken.

Enfin, dan zocht Gerbrandy het in andere argumenten; maar dat zijn details. Zo meent hij alleen al dat de ouden weliswaar veel wijze uitspraken hebben gedaan, maar er altijd ook een hoop onzin is verkondigd; waarvan niet te begrijpen is dat die al de eeuwen overleeft heeft. Hij is ook blij met de ideeën uit de Romantiek en de Verlichting die aansloegen, en ons tegenwoordig de ruimte bieden tot persoonlijke ontplooiing.

En Gerbrandy bleef geduldig, en beleefd. Zelfs nadat de gedachtenwisseling al nauwelijks meer zinvol was te noemen.

Het goede leven
Een briefwisseling
Piet Gerbandy
Andreas Kinneging
107 pagina’s
Meulenhoff, 2008